Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT CALVIJN ONS LEERT

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christus de Eerstgeborene aller creatuur.
De meeste uitleggers zijn terecht van meening, dat deze plaats Christus niet onder de creaturen stelt, alsof Hij ook een schepsel ware. (Koloss. 1 : 15).
Paulus spreekt in Rom. 8:29 van den Eerstgeborene onder vele broederen. In Koloss. 1 : 18 van den Eerstgeborene uit de dooden. Hebr. 1 : 6 zegt: „Als Hij wederom den Eerstgeborene in de wereld brengt" Openb. 1:5: noemt Christus den Eerstgeborene uit de dooden. In Openb. 3 : 14 : Dit zegt de Amen, de trouwe en waarachtige getuige, het Begin der schepping Gods. Ook Paulus noemt Hem in Koloss. 1 : 18: die het Begin is, de Eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in alles de Eerste zou zijn.
Zonder twijfel spreekt de Schrift hier voortdurend van den Christus in zijn verheerlijkten staat als Middelaar, n.l. van het vleeschgeworden Woord en als de Verrezene, die gezeten is aan de rechterhand Gods. Heel duidelijk blijkt dat uit de uitdrukking: de Eerstgeborene uit de dooden.
Op dit punt kan geen onzekerheid zijn. Het gaat over den Christus als het Hoofd der gemeente, de Uitverkorene Gods, de Eersteling onder vele broederen, het Hoofd eener nieuwe menschheid, de tweede Adam, en mitsdien over den Zone Gods, die de menschelijke natuur heeft aangenomen.
Zoo wordt Hij ons voorgesteld als de Middelaar in Wien God alle dingen, die in den hemel en die op de aarde zijn wederom onder èèn Hoofd tezamenbrengt.
Wij hebben voorts aangetoond, dat de vleeschwording des Woords steeds in verband met het werk der verlossing wordt genoemd, en dat de zonde scheiding en dood teweeg bracht, zoodat ook de bijeenvergadering onder èèn Hoofd door Paulus elders wordt uitgedrukt als verzoening tot God. (Koloss. 1 : 20).
Daaruit volgt dus, dat de disharmonie oorzaak nam in een zedelijk en geestelijk conflict, waarin het schepsel tegen zijn Schepper rebelleerde en in strijd kwam met God, met den Middelaar der Schepping en met zijn eigen wezen. De geestelijke en zedelijke betrekkingen werden geschonden, het innerlijk verband verstoord. Zoo viel het schepsel uiteen.
Deze geestelijke en zedelijke ontwrichting bleef niet beperkt tot het geestelijke, maar werkte ook ontbindend in het lichamelijk bestaan, in het z. g. natuurlijke en stoffelijke leven, zoodat allerlei krankheid en zelfs de dood in de wereld inkwamen.
Daaruit blijkt allereerst, dat er een onmiddellijke saamhang is tusschen de wereld van het geestelijke en van het stoffelijke en dat deze twee geenszins als twee aan elkander tegenovergestelde en vreemde gebieden mogen worden gescheiden. Zulk een scheiding is van heidenschen oorsprong. De stof werd door de Grieken zelfs als de radicale oorzaak van alle boosheid beschouwd. De Heilige Schrift daarentegen leert, dat de zonde in de wereld is ingekomen door de ongehoorzaamheid van Adam en doorging tot alle menschen, en door de zonde de dood. (Rom. 5 : 12).
De stoffelijke wereld is een schepping Gods. Zij is door Zijn Woord voortgebracht en wordt door Zijn kracht onderhouden. Zoo vinden de dingen, die gezien worden, hun beginsel in de dingen, die niet gezien worden, m.a.w. in den geestelijken grond van alle dingen.
De gansche schepping toch is openbaring Gods. Het Woord dat uitging en de dingen in het aanzijn riep, is nog altoos het Woord, dat onderhoudt en alle dingen stiert naar den Raad Gods. Daar gaat een levende sprake uit van de werken Gods, welke de psalmist beluistert als hij zegt: de hemelen verkondigen Gods eer en het uitspansel Zijner handen werk. Zoo wordt het gansche werk Gods verstaan in den geestelijken zin, waarvan ook artikel II der Ned. Geloofsbelijdenis getuigt, als het de schepping vergelijkt bij een schoon boek. Het kan duidelijk zijn, dat het werk der verlossing ook de gevolgen der geestelijke en zedelijke ontwrichting in het lichamelijke leven van den mensch en de stoffelijke dingen aangreep naar het voornemen Gods om alle dingen, die op de aarde zijn en die in den hemel zijn, wederom onder één Hoofd te brengen.
Wanneer nu de Heilige Schrift telkens weer op den Christus der Schriften wijst, die waarachtig God is en waarachtig mensch, leert zij daarin zonder tegenspraak, dat in den Christus, die vleesch werd en in Wien de goddelijke en de menschelijke natuur vereenigd werden, het voornemen Gods vervuld werd om alle dingen onder één Hoofd te brengen.
Vooreerst moge daaruit blijken, tot welk een hooge bestemming de mensch in Christus is geroepen, om in de volheid van de werken Gods zulk een hooge plaats te mogen innemen.
De menschelijke natuur werd in de eindbestemming van den scheppenden arbeid 'Gods tot een verheerlijkten staat geroepen, welke hem deelachtig zou maken aan de goddelijke natuur, gelijk Petrus zegt, en dat in een levensbetrekking tot den Christus Gods, in Wien zulk een wondere en ondoorgrondelijke vereeniging der goddelijke en menschelijke natuur werd gewrocht.
Deze nieuwe mensch in Christus wordt dan ook door Paulus in de overige Schriftplaatsen als een werk van Zijn welbehagen voorgesteld, als daar gesproken wordt van den Eerstgeborene uit de dooden.
Dat is een persoonlijke titel van den verrezen Middelaar, uit Wien, door Wien en tot Wien alle dingen zijn.
In dezen Christus worden alle dingen saamgebracht, die in den hemel en die op de aarde zijn. Hij is een Hoofd boven alle dingen. Zoo is Hij ook een Hoofd der engelen, en gelijk Hij zooveel voortreffelijker is dan de engelen, waarop de Hebreënbrief wijst, heeft in Hem ook de menschelijke natuur aan Zijn voortreffelijkheid deel naar 't voornemen Gods. (Hebr. 1).
Deze Christus is de Zone Gods en een erfgenaam van alles, zoodat ook de nieuwe menschheid deelgenoot wordt van de erfenis des Vaders, gelijk de apostel Paulus zegt: medeërfgeenamen van Christus en erfgenamen Gods.
Immers Hij is de eersteling onder vele broederen, naar aanleiding waarvan ook Calvijn er op wijst, dat hier van een broederschap wordt gesproken.
Dat is het beeld, hetwelk de Heilige Schrift ons teekent van den Christus, die in de wereld kwam, het vleeschgeworden Woord.
Wanneer men nu nog eens vraagt : maar, als Adam niet gevallen ware, wat dan, zou dan de Christus ook niet naar het voornemen Gods in het vlee.sch gekomen zijn, dan stelt men de vraag in het afgetrokkene, d.w.z. als in een andere werkelijkheid.
Daarbij worde opgemerkt, dat wij van het voornemen Gods geen kennis dragen buiten wat ons de Heilige Schrift zegt. Vervolgens wachte men zich er voor. God voor te stellen, alsof Hij van Zijn troon zou afwachten, wat de mensch zou doen of niet doen, om dan naar bevind van zaken te handelen. Wij hébben vroeger reeds kunnen opmerken, dat Calvijn daartegen waarschuwt.
Daartegenover kan worden opgemerkt: dat de eerste mensch toch met zoodanige gaven was toegerust, dat hij de gehoorzaamheid vermocht te brengen, die God van hem vorderde, .en als hij dat gedaan had, dat er dan geen oorzaak van verlossing zou zijn geweest, omdat de mensch niet zou gezondigd hebben. Nochtans, zoo gaat de redeneering voort, zou God het werk Zijner handen aan zijn bestemming gebracht hebben — en nu komt het — en dan ook den mensch den staat der heerlijkheid, die voor hem was weggelegd, hebben bereid.
In het afgetrokkene kan men zoo spreken en de Heere is geen mensch, dat Hij liegen zou.
Men zou dan verder de conclusie willen trekken, dat ook bij zulk een zondeloozen staat 't Woord vleesch geworden zou zijn. Dat nu gaat te ver, omdat de vleeschwording steeds met de zonde in verband wordt gebracht. Daarom zou er ook plaats zijn voor de stelling: geen zonde, geen vleeschwording des Woords.
Maar, zoo vraagt men dan weer, wanneer Adam niet gezondigd had, zou toch de hooge bestemming van den mensch in Christus evenwel bestaan ? De zondeloosheid kan toch die hooge bestemming niet wegnemen, anderszins zou de zonde als een oorzaak van de grootere heerlijkheid, welke de uitverkorenen Gods in Christus deelachtig zijn, Worden aangemerkt.
Zonder twijfel is door de zonde de rijkdom van Gods genade op anders ongekende wijze openbaar geworden. Dat zal niemand ontkennen. Doch daarmede is niet gezegd, dat de 'heerlijkheid der kinderen Gods oorzaak in de zonde vindt. Deze is en blijft een gave der goddelijke verkiezing, zooals de Heilige Schrift klaar en duidelijk getuigt.
De vragen nemen nog geen einde. Immers de mensch in Christus is toch een nieuwe mensch, die als een hemelsche tegenover den aardschen wordt gesteld ; Christus het Hoofd van een nieuwe menschheid, welke haar heerlijkheid erft uit de vereeniging van de goddelijke en de menschelijke natuur in Hem.
Want, indien er geen zonde ware ingekomen in de wereld, zou haar doorwerking ook niet zijn doorgegaan in het verderf van ziel en lichaam. Er ware geen dood en geen noodzaak of aanleiding om den dood te overwinnen, want het lichaam der zonde, waarvan wij noodig hebben verlost te worden, zou geen lichaam der zonde, maar èen lichaam der gerechtigheid zijn.
Er zou geen reden zijn om alle dingen wederom onder één Hoofd te brengen, want alle dingen waren onder den Middelaar, het Woord, dat bij God was en God was en door 't welk alle dingen gemaakt zijn, bewaard.
Als men nu uit de openbaring van den verheerlijkten Christus neemt, dat bij een zondeloozen staat des menschen voor de uitverkorenen Gods in den Middelaar dezelfde heerlijkheid zou zijn bereid, dan kan toch de menschelijke rede niet uitvinden, hoe dat zou zijn.
En wie daaromtrent voorstellingen wil maken, die maakt een anderen Christus dan die welke ons thans wordt voorgesteld in het vleeschgeworden Woord.
De menschelijke natuur is toch niet in de eerste plaats het lichaam, maar openbaart zich in het lichaam. Ook de reine menschelijke natuur zou zich in het lichaam openbaren en gelijk het lichamelijk bestaan thans de kenmerken draagt van de verdorvenheid der natuur, zou het in reinheid ook de kenmerken der gerechtigheid gedragen hebben.
En gelijk het lichaam van Christus onverderfelijkheid heeft aangenomen, en Hij deze door Zijn goddelijke kracht kan mededeelen aan ons door zonde en dood verdorven lichaam, zoo is Hij ook machtig om aan de menschelijke natuur, die niet' gezondigd heeft, een verheerlijkten staat en een onverderfelijk lichaam te schenken. Zie Filip. 3 : 21: Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn verheerlijkt lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen.
Thans zegt de Schrift: Het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Wie zal dan
zeggen, wat wij zijn zouden, zoo Adam niet gezondigd had?
Ook Calvijn neemt in zijn bestrijding van Osiander echter de woorden in zijn mond: „als Adam niet gevallen ware" en wijst dan op een vereeniging der menschelijke en der goddelijke natuur, die op een geestelijke wijze zou zijn gewerkt. Deze opvatting kan zonder twijfel steun vinden in de zooeven aangehaalde woorden van Paulus aan de Filippensen : ,,naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen zichzelven kan onderwerpen".
Toch is daarmede het vraagstuk niet afgedaan. Want Calvijn ziet op het Hoofdschap van Christus, inzonderheid over de engelen, omdat Osiander de vleeschwording des Woords op dien grond wil verdedigen.
En dat is nu juist niet de grond, welke door Gods Woord wordt aangewezen.
Zooals wij hebben aangetoond, noemt de Heilige Schrift het werk der verlossing als grond der vleeschwording des Woords.
Eveneens werd de aandacht er op gevestigd, dat ook de saamvergadering onder één Hoofd op het werk der verzoening ziet, waarom Christus ook de Eerstgeborene uit de dooden wordt genoemd.
Maar daar is nog meer op te merken. Als Paulus Christus noemt de Eerstgeborene van alle creatuur, d.i. van de gansche schepping, dan wordt daarin een betrekking tot alle schepselen uitgedrukt, die zeer zeker niet moet worden verstaan in een zin, alsof Christus onder het schepsel moet worden gerekend, zou het dan ook zijn als het eerste en voornaamste. Dat is zeker niet de bedoeling, aangezien daaraan wordt toegevoegd, dat door Hem alle dingen zijn gemaakt en dat Hij vóór alle dingen is.
Waar sprake is van een begin en ontstaan der dingen, daar gaat Christus vooraf. De dingen hebben geen begin in zichzelf, maar vinden hun begin in Hem. Hij is het Begin der schepping Gods. (Openb. 3 : 14). Zonder Hem kunnen de dingen niet zijn. Waar eenig schepsel verschijnt, daar wordt het scheppende Woord openbaar in het aanzijn van het schepsel.
Daarom mag men echter nog niet zeggen, dat het schepsel aan het scheppende Woord gelijk is, zoomin maker en maaksel gelijk zijn. Het Woord is de onzienlijke grond van de dingen, die gezien worden. Hierin is het ondoorgrondelijke wonder der schepping, dat de dingen, die gezien worden, opkomen uit de dingen, die niet gezien worden.
Zoo blijft er dus een wezenlijke onderscheiding tusschen het Woord, dat alle dingen roept, alsof zij waren, en de dingen zelf.
Het Woord sprak: „Er zij licht en er werd licht". Men wachte zich er echter voor om te beweren, dat het Woord licht werd. Vandaar dus het gansch nieuwe en onderscheidene als het Woord vleesch werd.
Daarin is een vereeniging van het Woord en het schepsel, die anders is dan de betrekking, welke tusschen het scheppende Woord en alle schepselen bestaat. Christus is waarachtig mensch geworden. Hij, die als de Zone Gods en het Begin van alle schepselen boven alle schepsel verheven is, is ons in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde.
Daarin kwam dus niet slechts een vereeniging van de goddelijke en de menschelijke natuur op geestelijke wijze tot stand, maar een zichtbare en lichamelijke : het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond. (Joh. 1 : 15). De Zone Gods heeft een menschelijk lichaam aangenomen.
Het is het welbehagen Gods, dat in Christus de volheid Gods wonen zou, zoo Paulus in Koloss. 1 vs. 19, en in Koloss. 2 VS. 9: Want in Hem woont al de volheid
Gods lichamelijk.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's