Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT CALVIJN ONS LEERT

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vloek des kruises.
Calvijn bepaalt onze aandacht nog eens met nadruk bij den vloek van den kruisdood. Deze dood was niet alleen een verachte en vervloekte dood bij de menschen. Ook bij God was deze dood vervloekt. Daarom heeft Christus zich den vloek onderworpen, als Hij verhoogd werd aan het kruis. (Deut. 21 vs. 23).
Dit moest alzoo geschieden, opdat wij van. den vloek zouden worden verlost. Deze werd op Hem overgebracht. Ditzelfde werd in de zoenoffers des Ouden Verbonds uitgebeeld. Daarom spreekt Calvijn van de. figuren of schaduwen der Wet. Wat daarin als symbolisch wordt uitgedrukt, verkreeg in Christus' dood zijn ware gestalte. Christus heeft Zijn leven gegeven tot een rantsoen voor de zonde. Hij, die geen zonde gekend heeft, is tot zonde gemaakt (2 Cor. 5 VS. 21), opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Al onze ongerechtigheden zijn op Hem gelegd. (Jes. 53 vs. 6).
Daarvan is het kruis het teeken. Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt, opdat de zegening van Abraham tot de Heidenen zou komen in Christus. (Deut. 27 VS. 26). Petrus leert, dat Christus onze zonden in het lichaam heeft gedragen aan het hout. (1 Petr. 2 vs. 24). Zoo is de last der zonde op Hem gelegd. Derhalve omhelst het geloof de verlossing in Christus' voldoening en den zegen in Zijn vervloeking. Zoo wordt het kruis een triomfwagen. Het handschrift, dat tegen ons was, heeft Hij aan het kruis gehecht en de Overheden zijn beroofd en openbaar ten toon gesteld. Een geheele verandering der natuur is daardoor teweeg gebracht. (Hebr. 9 VS. 14).
Opdat wij deze weldaden ter harte nemen, 'hebben wij dus altoos te 'bedenken, dat Christus door Zijn offerande verzoening heeft teweeg gebracht. De Schrift spreekt vaak over het bloed en dat niet alleen als een zoenoffer, maar ook als een bad, om onze onreinheid af te wasschen.

Gestorven en begraven.
De dood hield ons gevangen onder het juk. Christus heeft Zich in de macht des doods gegeven om ons te verlossen. Hij heeft den dood voor allen gesmaakt. (Hebr. 2 VS. 9).
Stervende heeft Hij teweeg gebracht, dat wij niet sterven. Hij heeft door Zijn dood ons leven verlost.
Toch is de dood voor Hem anders dan voor ons. Wij gaan in de diepten des doods ten onder. Maar Hij heeft Zich in den dood gegeven, opdat Hij den dood verslinden zou. Hij heeft door den dood te niet gedaan die het geweld des doods had, n.l. den duivel.
Dit is de eerste vrucht van Zijn dood. Een andere is, dat Hij ook den ouden mensch in onze leden doodt, opdat de dood geen kracht meer zou hebben.
Daartoe dient Zijn begrafenis, opdat wij, deelhebbende aan Hem, ook der zonde zouden begraven worden. Zoo heeft Christus' dood een kracht in zich, die in alle Christenen moet gevonden worden.
Er is alzoo een dubbele weldaad in den dood van Christus, t.w. de verlossing van den dood en de afsterving van ons eigen vleesch.

Nedergedaald ter helle.
Dit is een oude belijdenis der kerken niet zonder groote beteekenis, hoewel daarover vroeger en later heel wat verschil van meening wordt aangetroffen.
Sommigen hebben gemeend, dat het bloot een herhaling is van het voorafgaande. Dat wijst Calvijn af, omdat een belijdenis, die in een hoofdsom zoo kort mogelijk de groote stukken uitdrukt, zulk een herhaling niet zou passen en ook niet kan worden aangenomen.
Het moet dus een eigen beteekenis hebben.
Anderen hebben gemeend, dat Christus nedergedaald is tot de zielen der vaderen, die onder de Wet gestorven zijn, opdat Hij de boodschap der verlossing zou brengen en hen uit den kerker zou voeren, waarin zij gevangen waren. Men wil dat beweren op grond van Ps. 107 vs. 16, dat Hij de koperen deuren gebroken heeft, en van Zacharia 9 vs. 11, dat Hij de gevangenen heeft verlost uit den kuil.
Calvijn aanvaardt deze uitlegging niet en toont aan dat deze plaatsen betrekking hebben op aardsche gevangenen en die in ballingschap zuchten. Bovendien zien deze plaatsen op de verlossing van de gansche kerk uit de hel.
Hij noemt het kinderwerk, de zielen der gestorvenen in een gevangenis te besluiten en heel deze voorstelling een fabel.
Wel erkent Calvijn, dat Christus door de kracht van Zijn Geest den gestorvenen is verschenen, opdat zij zouden weten, dat de genade, waarop zij gehoopt hebben, ook vervuld is.
Dat leest hij in 1 Petrus 3 vs. 19. Dat Christus gepredikt heeft den geesten, die in de wacht, of zooals gewoonlijk vertaald wordt, in de gevangenis zijn.
De kracht van Christus' dood is doorgedrongen tot degenen, die gestorven waren, zoodat zij door aanschouwen van de daadwerkelijke genade genoten van de bezoeking, die zij hebben verwacht, terwijl den verworpenen klaarder is gebleken, dat zij van alle zaligheid zijn uitgesloten.
Wat is dan Calvijn's verklaring van : nedergedaald ter helle ?
Calvijn blijft bij den lichamelijken dood niet staan, maar denkt aan de smarten van den geestelijken dood. Christus heeft ook geworsteld met den eeuwigen dood. Immers is Christus tot een borg en schuldenaar gesteld, opdat Hij alle straffen zou voldoen. Alleen kon Hij door de smarten des doods niet gehouden worden.
Zoo heeft Hij den dood gedragen, die den zondaren en overtreders door de gramschap Gods is opgelegd.
Dit betreft dus het onzienlijke oordeel Gods, hetwelk Hij heeft gedragen.
Zoo is niet alleen het lichaam des Heeren tot een prijs der verlossing gegeven, maar een uitnemender rantsoen, daar Hij de smarten van een verdoemd zondaar heeft geleden.
Zoó ver is Christus verworpen geweest, dat Hij uit de benauwdheid Zijner ziel geroepen heeft: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten ? Toen heeft Hij al de gestrengheid van den vergramden God gevoeld.
Alzoo heeft ook Christus de vrees moeten overwinnen, waardoor wij voortdurend worden benauwd. In den kamp tegen de macht des duivels, de vreeze des doods en de smarten der hel heeft Christus overwonnen, opdat wij in den dood niet meer zouden vreezen voor die dingen, welke onze Vorst en Leidsman heeft overwonnen.
Daar zijn er, die met deze verklaring niet tevreden zijn en Calvijn kwalijk genomen hebben, dat hij Christus zulk een vrees toeschrijft. Zij maken het nog wat erger, alsof Calvijn Christus wanhoop zou hebben toegeschreven.
Hij heeft echter een gemakkelijke taak om deze tegenwerping krachteloos te maken, omdat de Heilige Schrift zeer duidelijk van zulk een vrees spreekt.
Christus is in alles verzocht geweest gelijk als wij, doch uitgenomen de zonde. (Hebr. 4 vs. 15). De vrees van Christus was zonder zonde. Zoo kon Christus wel vrees hebben en daarin met ons overeenkomen, hoewel Hij geen zonde heeft gekend of gedaan.
Als de tegenwerpers toegeven, dat Christus wel vrees heeft gehad, gaan zij weer zeggen, dat Christus toch den vloek en den toorn Gods niet heeft gevreesd, omdat Hij Zich daarvan vrij wist.
Wordt van Hem niet medegedeeld, dat de benauwdheid Hem druppelen bloeds heeft uitgeperst ? En dit geschiedde niet voor het oog der menschen, maar in de eenzaamheid van Gethsémané, zoodat Hij ook door een Engel werd versterkt.
Wat zullen wij zeggen, zoo vraagt Calvijn, van het driewerf herhaald gebed : Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan ? (Matth. 26 VS. 39). Is dat geen bewijs, dat Christus een zwaren strijd heeft gehad, zwaarder en scherper dan tegen den dood, die allen gemeen is ?
Hoe duur heeft onze zaligheid gekost ! Daarom wanneer iemand zegt, dat Christus ter helle is nedergedaald, toen Hij deze bede opzond, dan spreekt Calvijn dat niet tegen. Het was het begin daarvan. Men kan daaruit verstaan, welk een benauwdheid Hij geleden heeft, toen Hij bekende, dat Hij om onzentwil in het gericht voor de vierschaar Gods stond. De goddelijke kracht des Geestes was voor een oogenblik verborgen om voor de zwakheid des vleesches plaats te maken.
Met dat al streed deze aanvechting en verzoeking niet tegen het geloof. (Zie Hand. 2 vs. 24). Calvijn wijst er op, dat Christus riep : Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, maar niet ophield God Zijn God te noemen.
Calvijn grijpt deze gelegenheid aan om in het voorbijgaan nog een ketterij te bestrijden van degenen, die zeggen, dat de goddelijke Geest bij Christus in de plaats was getreden van de menschelijke ziel. Zoo zou Christus een half mensch zijn geweest, merkt hij op. Waar anders is de wil en genegenheid om den Vader te gehoorzamen, dan in Zijn ziel ? En deze werd beroerd, opdat onze zielen zouden worden verlost van de benauwdheid.

De opstanding uit de dooden.
Hoewel wij in den dood van Christus een volkomen vervulling der zaligheid hebben, dewijl aan het rechtvaardig oordeel Gods is genoeg gedaan, de vloek weggenomen en de straf betaald is, zoo worden wij nochtans gezegd niet door den dood, maar door de wederopstanding wedergeboren te zijn tot een levende hope.
In de opstanding is Christus overwinnaar des doods geworden, en de overwinning van ons geloof is in de opstanding gelegen. Paulus zegt: dat Christus overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. De zonde is door Zijn dood weggenomen en de gerechtigheid door Zijn opstanding wedergebracht en vernieuwd.
Christus zou ons door Zijn dood van den dood niet hebben kunnen verlossen, indien Hij Zelf in den dood ware gebleven. De kracht van Christus' dood komt ons toe door Zijn opstanding. Door de opstanding is Hij verklaard de Zone Gods te zijn. (Rom. 1 VS. 4). Hij heeft geleden in de zwakheid Zijns vleesches en is opgestaan door de kracht des Geestes. (2 Cor. 13 : 4).
Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding, zegt Paulus in Phil. 3 vs. 10, maar voegt daar bij in de gemeenschap Zijns doods.
Daarom wil Calvijn, dat bij den dood van Christus immer aan Zijn opstanding wordt gedacht en dat wij over Zijn opstanding niet spreken zonder van den dood te gewagen.
Het geloof is nochtans geworteld in de opstanding, waarom Paulus het geloof ijdel verklaart te zijn, tenzij het geworteld is in de opstanding van Christus. 1 Cor. 15 : 17).
Boven werd opgemerkt, dat de dooding van ons vleesch hangt aan de gemeenschap van Christus' kruis en lijden, alzoo moet men begrijpen, dat de opstanding een andere vrucht heeft. Want wij zijn in de gelijkenis Zijns doods ingelijfd, opdat wij Zijn opstanding deelachtig zouden worden in nieuwigheid des levens. (Rom. 6 vs. 5). Wij zijn met Christus gestorven, waaruit de apostel neemt, dat wij onze aardsche ledematen moeten dooden. Zoo zegt hij ook, dat wij met Christus zijn opgestaan en hebben te zoeken de dingen, die boven zijn. (Col. 3 VS. 1 en 5).
Zoo is de vernieuwing des levens, de wedergeboorte tot rechtvaardigheid, een vrucht der opstanding.
Daar is nóg een vrucht der opstanding, n.l. dat wij door Zijn opstanding verzekerd worden omtrent onze eigene opstanding.

Opgevaren ten hemel.
In de opstanding heeft Christus de conditie van dit sterfelijk leven en de smaadheid des kruises afgelegd. In de hemelvaart heeft Hij metterdaad Zijn Koninkrijk aangevangen. Hij is opgevaren, opdat Hij alle dingen vervullen zou. (Ef. 4 vs. 10). Christus zegt ook Zelf tot Zijn discipelen: Het is u nut, dat Ik heenga. (Joh. 16 vs. 7), want indien Ik niet wegga, zal de Trooster tot u niet komen.
Hij zeide ook : Ik zal u geen weezen laten, want Ik kom weder tot u. Hij kondigde daarin aan, dat Hij op een onzienlijke wijze door Zijn Heiligen Geest komen zou om hen te leeren, dat het Rijk van Christus genoegzaam is niet alleen tot een godzalig leven, maar ook om gelukkig te sterven.
Zoo is Hij opgevaren, om door Zijn kracht hemel en aarde te regeeren. De belofte, dat Hij bij ons zou zijn tot aan de voleindiging der wereld, heeft Hij in Zijn hemelvaart volbracht, door welke Zijn lichaam boven alle hemelen werd verheven, daar Zijn kracht over de einden van hemel en aarde is verbreid.
Veertig dagen heeft de kerk Hem gehad naar de tegenwoordigheid des vleesches, maar na de hemelvaart heeft zij Hem in het geloof. Hij is gezeten aan de rechter­hand des Vaders.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's