Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bluscht den Geest niet uit. 1 Thess. 5 : 19.

BLUSCHT DEN GEEST NIET UIT!
Het tekstwoord is ontleend aan den eersten brief, dien de apostel Paulus aan de gemeente van Thessalonica geschreven heeft.
Het Evangelie van Gods genade had ook in Thessalonica een heerlijken loop mogen hebben. Velen waren er toegedaan tot de kudde, die zalig wordt. Ze hadden de afgoden vaarwel gezegd en hadden geleerd om den levenden God te dienen.
De moeilijkheden waren voor de gemeente niet uitgebleven. Zoowel van den kant van Joden als van heidenen braken de vervolgingen los. De verleiding tot afval was groot.
O, wat was het nu noodig voor de gemeente om met onwrikbare lijdzaamheid en standvastigheid tot het einde toe te volharden ! Hoe zouden ze de heiligmaking in de vreeze Gods kunnen voleindigen met den blik op de nabijzijnde toekomst des Heeren ?
Dan moesten ze ernstig luisteren naar de vele vermaningen, waarmede Paulus zijn brief besluit. En onder al die vermaningen vinden we ook deze, welke we in deze Pinksterweek tot tekst van overdenking gekozen hebben.
Een vrijzinnig prediker koos ook eens dezen tekst en meende het zoo te moeten toepassen, dat men de levenskracht en de levenslust in de jonge menschen niet moest uitblusschen, maar veeleer aanwakkeren moest.
Er is een wereldsch spreekwoord, dat zegt: Hoe grooter geest, hoe grooter beest. We vinden het een gevaarlijk standpunt, dat op die manier ingenomen wordt.
In onze tekst is daar echter geen sprake van. 't Woord Geest staat met een hoofdletter. Met den Geest is bedoeld de Heilige Geest, de werking en de openbaring van den derden Persoon in het Goddelijke Wezen.
Het is natuurlijk beeldspraak. De Geest wordt ons hier voorgesteld onder 't beeld van een brandenden fakkel. Dezelfde gedachte vinden we afgeschaduwd in den gouden kandelaar met zijn zeven lampen. Die lampen waren met zuivere olijfolie gevuld. Ze moesten van den avond tot den morgen blijven branden om aan te toonen, dat het licht van Gods Geest zou blijven schijnen over Zijn volk.
En het Pinksterevangelie spreekt ons ook over den Heiligen Geest als over verdeelde tongen als van vuur.
We vinden die beeldspraak dus overal in de Heilige Schrift terug.
Nu kan men echter een fakkel uitblusschen. Men kan er den domper op zetten. En dan is het gedaan met het licht en met de warmte.
Zoo kan men ook Gods Geest uitblusschen. Hier moeten we echter onmiddellijk een misverstand bij den wortel afsnijden. De vraag toch kan naar voren worden gebracht, of de Geest Gods in zijn werking niet onwederstandelijk is. Is dit niet de ervaring van allen, die in waarheid tot God werden bekeerd, dat God de Heere hun te sterk geworden is en hen heeft overmocht. Zal de ontdekte zondaar niet moeten belijden, dat hij heeft tegen gewerkt, zoolang hij maar kon? En is het niet aan de onwederstandelijke genade Gods toe te schrijven, dat een Paulus, een Augustinus en anderen, tegen hun wil in, toch op de knieën zijn gebracht en hebben moeten leeren roepen om genade ?
Ik noemde, daar Augustinus en Paulus. Maar geldt het eigenlijk in beginsel niet van al Gods kinderen ?
Als dus iemand bij 't hooren van dezen tekst zou zeggen, dat het niet in de macht van den mensch is om het aangeboden licht uit te blusschen, dan zegt hij wel een kostelijke waarheid. We belijden het, dat Gods genade onwederstandelijk is. Indien dit niet zoo ware, dan was er niet één zondaar ten hemel binnengegaan.
Maar nu wil ik u toch onmiddellijk daarop laten hooren, wat Calvijn laat volgen, nadat hij eerst de souvereiniteit van Gods genade heeft erkend. Hij schrijft: „Want, hoewel God in Zijne uitverkorenen krachtig werkt en niet alleen hun het licht voorstelt, maar maakt dat ze zien, hun de oogen des harten opent en ze open houdt, nochtans, dewijl het vleesch altijd tot traagheid genegen is, zoo zijn hem de prikkelen der vermaningen noodig.
Maar wat God door Paulus' stem gebiedt, werkt Hij zelve in den mensch".
Tot zoover Calvijn.
Welnu, laat ons met Calvijn dit ernstige woord van Paulus aan de gemeente van Thessalonica ook opvatten als een prikkel van vermaning voor ons zelf.
Er is geen menschenkind op den aardbodem, aan wiens hart Gods Geest niet heeft gearbeid. Wellicht, dat er ook jonge menschen zijn, die deze overdenking lezen. Jonge menschen, die het weten, dat er zonder waarachtige wedergeboorte en levens vernieuwing nooit iemand het Koninkrijk Gods zal kunnen zien.
Jonge menschen. in wier binnenste het geweten spreekt. Dat geweten roept u immers terug van de paden dèr zonde; Die consciëntie maakt, dat ge niet gemakkelijk zondigt. Die consciëntie roept u immers toe, dat ge u van de paden der zonde zult afkeeren.
O, weet dit, dat de kennis van den weg des heils, laat het slechts een verstandelijke wezen, dat de roerselen der consciëntie gerekend moeten worden tot de gemeene gaven des Heiligen Geestes.
Zult gij die uitblusschen ? Zult ge er den domper op zetten en den breidel van u afwerpen ?
O neen, de apostel vermaant, dat ge den Geest niet zult uitblusschen, maar veeleer de knieën zult buigen om te bidden, dat de Geest u wederbare en u als een arm zondaar tot dien rijken Christus leide.
Weest voor niets zoo bang, als voor het oordeel der verharding, 't Einde toch van den weg, waarop Gods Geest wordt uitgebluscht, kan niet anders zijn dan de eeuwige donkerheid, de plaats der buitenste duisternis, waar nooit geen licht meer schijnen zal.
Bluscht den Geest in u zelf niet uit, maar bluscht Hem ook niet uit in anderen. Of, was Eva niet bezig om den Geest in Adam uit te blusschen, toen ze nam van de vrucht en ook Adam verleidde om daarvan te eten.
De een kan den ander tot een hand en een voet wezen op den levensweg naar de eeuwige heerlijkheid, maar men kan ook elkander verleiden tot rampzaligheid.
O, bluscht toch den Geest niet uit in elkander ! Er dreigt niet alleen groot gevaar, dat de zondaar het algemeene licht des Geestes zal uitblusschen, maar ook den domper zal zetten op de bijzondere gaven des Geestes.
Het is de heilige bedoeling des Geestes om den zondaar aan zijn verloren staat te ontdekken. Hij wil hem stellen voor den spiegel van Gods Wet. Hij wil hem in het Woord zijn beeld doen vinden, het beeld van den armen zondaar.
O, wat kan er een traagheid zijn om te lezen en te onderzoeken, wat ons in de Schrift van den weg der zaligheid staat opgeteekend. Treffend is het, dat er in het 20ste vers ernstig vermaand wordt om de profetieën toch niet te verachten.
Maar ook omgekeerd, wat laaide 't vuur en het licht des Geestes heerlijk op in de ziel van den Moorschen kamerling, toen hij met een begeerig hart in het boek der profetie van Jesaja aan het lezen was. O, wat wederstaat de zondaar de werking van Gods Geest, als hij niet wil blikken in de diepste schuilhoeken van zijn verdorven hart. Wat zijn wij van nature vijandig aan het graven in, den wand van ons eigen bóoze hart.
O, bluscht toch door het bedekken van uwe overtredingen den Geest niet uit. Laat de vermaning van Paulus u een prikkeling tot vermaning mogen zijn om te bidden, dat God de Heere u steeds meer ontdekke aan uw schuld en zonden. Wil de zondaar van nature niet aan zijn verlorenheid ontdekt worden, de ontdekte zondaar staat weer even blind tegenover het werk van dien rijken Borg en Zaligmaker.
Het is toch de Heilige Geest, die het borgtochtelijk werk van den grooten Middelaar wil verheerlijken aan het zondaarshart. Is het niet de Geest, die in den zondaar met onuitsprekelijke verzuchtingen bidt. O, wat bluscht de ontdekte zondaar met zijn ongeloof menigmaal al het werk des Geestes uit!
Daarentegen, hoe heerlijk is het, als de zondaar door de werking van den Heiligen Geest dien Heiland als zijn Borg mag omhelzen. Het is dan, als de Geest hem te sterk wordt. En zoo is het niet éénmaal, maar andermaal; telkens weer opnieuw.
Als Paulus klaagt: „Ik ellendig mensch", dan is het ook lekker, omdat hij er zich van bewust is, dat hij na ontvangene genade telkens weer Gods Geest heeft bedroefd, maar als hij dan toch weer eindigt met den jubel: „Ik dank God door Christus Jezus, onzen Heere", dan kan het niet anders of hij heeft tenslotte weer mogen blikken op de vrije, souvereine genade van God, aan Wien alleen de eere toekomt van de redding van den zondaar, door de onwederstandelijke kracht des Geestes.
O, kinderen Gods, zij dat woord : ,,Bluscht den Geest niet uit", ook een prikkel van vermaan voor u".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's