Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hagar, de slavin en Sara de vrije. Ismaël en Izaäk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hagar, de slavin en Sara de vrije. Ismaël en Izaäk.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de paraphrase van den Galaten-brief door ds. C. Vonk (Uitgave Wever, Franeker) wordt o.a. uitvoerig (gesproken over Galaten 3 vers 16 enz., waar die merkwaardige tekst te vinden is waarin God niet spreekt van „zaden" van Abraham, maar van „zaad". God gebruikte niet het meervoud, maar het enkelvoud. 't Gaat niet om Abrahams nakomelingen en afstammelingen (de Joden), maar de Heere spreekt van „zaad" in het enkelvoud, dat ziet op Christus, in Wien allen gezegend worden, die in Hem gelooven, hetzij Jood of niet-Jood. (3 VS. 29). God bond, terstond toen Hij de belofte gaf, haar aan geen enkele voorwaarde, b.v. dat men Jood zou moeten zijn ; dat men tot Abrahams nakomelingen zou moeten behooren en dat men daarom eerst Jood zou moeten worden, wilde men Christen kunnen zijn en deel' hebben aan de belofte Gods. Die belofte was van den aanvang af met geen enkele conditie belast. En wat God direct, bij 't schenken van de belofte, niet gedaan heeft, heeft God evenmin achteraf gedaan, b.v. toen Hij Zijn wet gaf op Sinaï. Wat God aan Abraham beloofd heeft, heeft Hij door het geven van de Wet op Sinaï niet herroepen. Dat zou immers verkrachting van het testament en van de verbondsbelofte zijn. Men wordt de belofte niet deelachtig als men zich eerst die belofte waardig gemaakt heeft door b.v. Jood te worden, om toch vooral' maar tot Abrahams nakomelingen te behooren. Het is geen „verdiende" erfenis. Het is geen geschenk, dat als loon verdiend is. Loon ontvangt men niet uit genade, en een geschenk ontvangt men niet naar recht. (blz. 32—33)
Zaad van Abraham te zijn, dank zij Christus — predikt Paulus.
En dan teekent hij die mooie, maar ingewikkelde geschiedenis van Hagar, de slavin en Sara de vrije, van Ismaëi en Izaak (Gal. 4). In de paraphrase staat dat zóó (blz. 44 enz.: „Laten we dan eens lezen de volgende geschiedenis, welke ons verhaald wordt door uw eigen Wet, waaronder gij immers zoo gaarne wenscht te buigen. Die geschiedenis spreekt ons juist óok over twee manieren om kinderen van Abraham te worden, een goede en een kwade manier.
We lezen n.L, dat Abraham twee zonen kreeg, Ismaël en Izaak, waartusschen groot verschil bestond ; welk verschil reeds hierin uit kwam, dat Abraham den eerstgenoemden zoon, Ismaëi, gewon bij Hagar, de dienstmaagd, doch Izaak, den tweeden zoon, bij Sara, geen slavin, maar Abrahams vrijgeboren huisvrouw.
Dit was echter nog niet alles. Het verschil tusschen deze twee Abrahams-kinderen bestond voornamelijk hierin, dat de eerste zoon, Ismaël, de zoon der dienstmaagd, werd verwekt in den vleeschelijken weg. Abraham was tóen nog miet verstorven door ouderdom, maar bezat nog de kracht om vader te worden. Op voorstel van Sara is hij daartoe overgegaan, omdat de vrees bestond, dat anders geen kind meer zou geboren worden. Daarom gaf zij hem Hagar, haar dienstmaagd. Dus op grond van vleeschelijke overwegingen.

Ziehier de verkeerde manier.
Maar nu de tweede zoon : Izaak ; de zoon van Sara, die op een geheel andere manier is geboren. Want toen was Abraham verstorven. En toen is Izaak verwekt en geboren door het Woord. God had het beloofd.

Ziehier dan de goede manier.
Izaak is Abrahams kind geworden enkel en alleen dank zij de verbondsbelofte.
Niets uit den mensch, alles uit God.

Dat is de eenig goede manier.
Ziet ge thans, hoe leerzaam deze geschiedenis is voor onze dagen ? Daar is ze trouwens ook voor beschreven, ons tot terechtwijzing en leering. De Schrift bedoelt met dit verhaal ons niet alleen in te lichten over zekere feiten in de wordingsgeschiedenis van het Joodsche volk, doch betoogt nog iets anders".
„In onze dagen", aldus Paulus (4 vers 24), „wordt wederom de vraag gesteld : „wat maakt ons waarlijk tot kinderen Abrahams ? Voldoening aan allerlei dits en dats ? Wanneer zijn de Galatiërs Abrahamskinderen ? Pas dan, wanneer daartoe bij hen verschillende vereischten zijn nagerekend en geteld ? Die manier is de vleeschelijke manier.
Of — maakt de belofte, het Woord, ons tot kinderen Abrahams ? Zijn wij kinderen Abrahams, gelijk Izaak, uit kracht van de verbondsbelofte, van het Evangeliewoord, waarmede Gods Geest uit genade ook kwam tot u, o Galatiërs ?
Dat is de goede manier, niet uit het vleesch, maar uit den Geest, niet uit verdienste, maar uit genade".
„Ook nu weer", vervolgt Paulus, „kan men de geschiedenis onder ons zien van die twee vrouwen : Hagar en Sara, elk met een kind. Lijkt die eerste vrouw, Hagar, die slavin, niet sprekend op 't tegenwoordig Jodendom ? Zie het gebukt gaan onder z'n zware wet. Zie hoe het zich afslooft in eigenwillige godsdienst uit-de-wet ! En ieder, die zich bij dit Jodendom voegt, geraakt óók in slaafsche banden.
Dit Jodendom gelijkt precies Hagar. Zelf was zij slavin, en dus ook elk kind, dat zij voortbracht. Zoo maakt ook dit dwepend Jodendom, dwepend met Sinaï's verbond, elkeen die het aanhangt, mee tot een slaaf. Weest er toch voor gewaarschuwd ! Want door het verbond van Sinaï kómen we er niet. Sinaï's Wet was niet als Abrahams belofte, die immers levend maakt, gelijk ik u reeds gezegd heb. (3 vs. 15—4 vs. 17). Toen Israël bij Sinaï kwam, was het er nog niet. Sinaï was nog het beloofde land niet. Sinaï lag er nog vèr buiten, heelemaal daarginds in Arable. Het was nog maar een halte-plaats, om te brengen straks in Kanaan. Het verbond, dat God op Sinaï ingezet heeft, heeft slechts dienst moeten doen om naar de belofte, naar het land der belofte des verbonds met Abraham, heen te leiden.
Sinaï's verbond was Abrahams verbond dus ondergeschikt, gelijk Hagar de ondergeschikte van Sara was.
En zie nu het tegenwoordig Jodendom eens aan ! Het is Hagar gelijk geworden. Gods belofte heeft het verworpen, den Messias gedood en het zaait in het vleesch. Het Zaad van Abraham, Christus, heeft men verworpen en in eigenwillige godsdienstigheid uit-de-wet — onder het verbond van Sinaï, in Arabië, dat heeft afgedaan — gaat Jeruzalem met zijn inwoners thans gelijk een slavin met haar kinderen al zuchtend voort, gekromd onder het zelfgemaakte juk.
Neen, dan Jeruzalem hierboven, waar Christus is. Door Hem zijn we geheel vrij. Hij liet ons niets te zuchten en te zwoegen over. Hij heeft alles voldaan. Hij, onze algenoegzame Zaligmaker, onze verheerlijkte Koning, de komende Rechter. Naar Jeruzalem, dat boven is, trekt ons hart. Wij zijn .geen Hagars-, maar Sara's-kinderen ! Gij ook, Galatiërs, tot wie God gekomen is in Zijn genade met Zijn Woord en Geest ; met de belofte in den Zade Abrahams, Jezus Christus.
Gij zijt kinderen van Sara. Gij werdt kinderen van Abraham op de eenig goede manier. Namelijk uit kracht van Gods belofte.
Het is de vervulling van Jesaja's woord : Wat klaagt gij en hoe houdt gij u zelf voor een kinderlooze vrouw, o volk, dat in ballingschap zucht ? Wat meent gij ? Dat gij uitsterven zult, als een onvruchtbare, als een verstorvene vrouw ? Maar ik zeg u : ween toch niet. Spring liever op in groote blijdschap. De kinderen van u, gemeente Gods van de dagen der ballingschap, zullen juist véél, véél talrijker zijn dan die van het Israël daarvóór". Heden zien wij het voor onze oogen gebeuren, dat God die oude belofte aan de gemeente der ballingschap vervult in den toevloed der heidenen onzer dagen".
„Zoo zijt gij dan ook uit de belofte geboren, o Galatiërs. Echt net als Izaak. Juist op de goede manier is uw toevergadering. Niet om eenige waardigheid van u wordt gij kinderen Abrahams. Niet om uw gerechtigheden of vroomheid. Neen, gij zijt verwekt, gelijk eenmaal Izaak. God vervulde eenvoudig Zijn belofte, door Hem eens gedaan aan de gemeente der ballingschap.
Door de belofte, door het Evangelie, door het Woord heeft Gods Geest u levend gemaakt. (3 VS. 2, enz.)
„Maar hiermee is de les, uit deze historie te leeren, nog niet uit. Wat toen verder met die tweeërlei kinderen Abrahams geschied is, herhaalt zich. Want Ismaëi, het vleeschelijke, heeft het immers vroeger ook gewonnen. Hij bespotte 't andere kind van Abraham, Izaak, den zoon der belofte, uit Sara, de vrije, geboren. Toen openbaarde zich reeds diezelfde vijandschap, welke gij heden óók ondervindt, o Galatiërs. Het is dezelfde geest, die woedt met vijandschap tegen Gods verbondsbelofte. Overal ageert men tegen de Evangelieprediking, die ik, ook u, door Gods genade brengen mag. Overal staan ze weer óp, die meenen, dat men pas Abrahams kinderen worden kan, als er eerst aan allerlei wettische eischen voldaan is. Conflict tusschen vleesch en Geest".
„Maar leert dan uit deze geschiedenis", zoo besluit Paulus (4 vs. 30) „hoe men met deze tegenstanders van Gods belofte handelen moet. We lezen, dat Sara het wel gezien had, hoe Ismaëi den kleinen Izaak telkens bespottelijk trachtte te maken. En Sara doorzag dien spot. Zij zag er den doodelijken haat in van. het vleeschelijk Abrahamszaad tegen het geestelijke kroost. Waarom zij tot Abraham sprak : „die dienstmaagd met haar zoon moet gij ons huis uit sturen. Want slavenkinderen hebben geen deel aan de erfenis mèt de kinderen eener vrije moeder".
En de Heere gaf Sara gelijk. Abraham heeft hen weg moeten sturen.
„Zietdaar, dat is ook uw plicht, Galatiërs. Zulke vijanden moet ge wegsturen."
„Broeders", zoo spreekt de Apostel de geloovigen ten besluite aan. „Broeders, gij zult mij thans hebben verstaan. Gij zijt geen slavenkinderen. Gij zijt geen kinderen Abrahams geworden in den weg van vleeschelijke godsdienstigheid, maar van Gods verbondsbelofte. Een hernieuwd juk past u niet. Gij zijt juist van de slavernij bevrijd ! Eens gingt ge gebogen onder den last van uw heidendom, gebukt onder een juk. Maar Christus is tot u gekomen. Door Zijn Geest. En Hij gaf u Zijn Evangeliewoord. En dat heeft u vrijgemaakt.
En nu zoudt gij weer een nieuw juk op u laden ?
Doe het niet. Schudt de boeien onmiddellijk af ; en verruilt nooit weer uw van God geschonken vrijheid tegen hernieuwde slavernij". (Paraphrase : Galatenbrief ; blz. 50).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Hagar, de slavin en Sara de vrije. Ismaël en Izaäk.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's