Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Raad Gods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Raad Gods.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De eigenschappen van Gods Raad.
De Heilige Schrift zegt ons van den Raad Gods, dat deze eeuwig, vrijm'achtig, wijs, onvoorwaardelijk, onveranderlijk en krachtdadig is. Over elk van deze eigenschappen een enkel woord.
Allereerst over de eeuwigheid van den Raad Gods.
We wezen u vroeger al eens op de woorden in Hand. 15 vs. 8 : „Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend". En in Efeze 1 vs. 4 lezen we, dat de apostel Paulus heeft geleerd, hoe de geloovigen door God zijn uitverkoren vóór de grondlegging der wereld.
Maar bovenal wenschen we de aandacht te vestigen op Joh. 17 vs. 24, waar we lezen : „want Gij hebt mij liefgehad voor de grondlegging der wereld". En niet minder belangrijk zijn de woorden uit 1 Petrus 1 vs. 20, waar van Christus gezegd wordt dat Hij voorgekend is voor de grondlegging der wereld. Uit deze genoemde teksten blijkt duidelijk, dat de Heere in Zijn werk teruggaat tot de eeuwigheid.
En wat van Christus in dit opzicht geldt, geldt ook van al Gods kinderen. Let maar ojj wat er staat geschreven in Jeremia 31 vs. 3 : „Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde".
Misschien zijn er lezers, die van meening zijn, dat het vrijwel overbodig is om hierop nog eens de nadruk te leggen. Toch is dit allerminst overbodig.
Het begrip „eeuwigheid" wordt vaak geheel misverstaan. Velen stellen het zich zoó voor, dat de eeuwigheid aan den tijd voorafgaat. Maar de eeuwigheid is wezenlijk van den tijd onderscheiden. Evenmin als de generatie een daad Gods in het verleden is, evenmin mogen we het zoó voorstellen, alsof de Raad Gods enkel maar in het verleden ligt.
Gelijk de generatie plaats heeft in een eeuwig heden, zoo is ook de Raad Gods een eeuwige daad Gods, buiten en boven den tijd.
In het boek der Openbaring lezen we, dat er gezworen wordt bij Dien, die leeft in alle eeuwigheid, dat er geen tijd meer zijn zal.
Deze tekst leert ons, dat de eeuwigheid behoort tot een andere orde van zijn.
De Ethischen hebben dit niet willen toestemmen. Ze zeggen, dat we inderdaad de eeuwigheid niet moeten opvatten als een tijd vóór den tijd. Doch wat doen ze nu ? Ze stellen het nu zoó voor, alsof God ieder oogenblik nieuwe besluiten neemt. Elk moment bepaalt Hij, wat er onmiddellijk daarop geschieden zal, al naar Hij noodig acht.
Men zal echter inzien, dat bij zulk een voorstelling, het verschil tusschen tijd en eeuwigheid eigenlijk opgeheven is. In God is immers geen tijd. Duizend jaren zijn voor Hem als één dag, en één dag is voor Hem als duizend jaren. Er is in Hem geen verandering of schaduw van omkeering. Hij heeft geen begin of einde ; geen vroeger en geen later.
Daarom moeten we deze pantheïstische beschouwing van de eeuwigheid afwijzen.
Na u op de eeuwigheid van Gods Raad te hebben gewezen, willen we nu even letten op de vrijmacht van Gods Raad.
Op de vrijmacht Gods hebben onze vaderen ten zeerste den nadruk gelegd. Het eenvoudige volk sprak het menigmaal uit : „Waar God genade schenkt, daar is die genade souverein" of „waar Gods genade valt, daar valt ze vrij". Daarin ligt uitgesproken het diepe besef, dat God de Heere in Zijn eeuwig denken en willen niet bewogen wordt door iets, wat buiten Hem is. Op die ongebondenheid Gods legden onze vaderen menigmaal ook den nadruk in het gebed, als ze den Heere baden, dat Hij redenen zou nemen uit zichzelf om arme zondaren genade te bewijzen.
We willen uit de veelheid van teksten, zoowel uit het Oude- als uit het Nieuwe Testament er eenige aanhalen als bewijs voor de souvereiniteit Gods.
Ik denk aan Psalm 115 vs. 3 : Onze God is toch in den hemel ; Hij doet al wat Hem behaagt, en in Psalm 135 lezen we : Al wat den Heere behaagt, doet Hij, in de hemelen en op de aarde, in de zeeën en alle afgronden. En in Epheze 1 lezen we : Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in Christus, gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde, die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen door Jezus Christus in zichzelf, naar het welbehagen van Zijnen wil, tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den geliefde, in welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden naar den rijkdom Zijner genade, met welke Hij is overvloedig geweest over ons in alle wijsheid en voorzichtigheid, ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, 't welk Hij voorgenomen had in zich zelven om in de bedeeling van de volheid der tijden wederom alles tot één te vergaderen in Christus.
Ook op het terrein van deze eigenschap van den Raad Gods is gedwaald. In de middeleeuwen is door mannen als Orcam en Dun Scotus geleerd, dat de wil van God indifferent is. Ze hebben echter vergeten, dat God alleen datgene kan willen, wat met de heiligheid van Zijn Wezen in volkomen overeenstemming is. Voor toeval en willekeur is in het Wezen Gods geen plaats.
En om u een bewijsplaats te noemen voor de wijsheid van Gods Raad, kunnen we volstaan met de herinnering aan de laatste verzen uit Rom. 11 : O, diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijne oordeelen en onnaspeurlijk Zijne wegen.
We willen nu nog even wijzen op het onvoorwaardelijke van den Raad Gods.
Misschien zal een van de lezers opmerken, dat er tusschen de vrijmacht van Gods Raad en de onvoorwaardelijkheid van dien Raad niet zulk een groot verschil bestaat. Inderdaad zijn beide eigenschappen nauw aan elkaar verwant.
Bij de vrijheid Gods bezien we de dingen meer van de zijde Gods, terwijl we er bij de onvoorwaardelijkheid meer den nadruk op leggen, dat het besluit Gods niet geconditioneerd is door iets wat uit het schepsel is.
Ge zult gevoelen, dat alle eeuwen door de strijd juist om dit punt heeft geloopen. Het heeft nooit aan menschen ontbroken, die hebben geleerd, dat Gods Raad afhankelijk is van het vooruitgeziene geloof van den mensch. Hiervoor meenen ze zelfs bewijzen uit de Schrift te kunnen aanvoeren. Ze wijzen b.v. op Jona 3 vs. 9, waar we lezen : Wie weet. God mocht zich wenden en berouw hebben, en Hij mocht zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen.
Op den eersten klank af zou men inderdaad kunnen meenen, dat het besluit van den Heere om Nineveh te sparen, alleen maar afhangt van het berouw der inwoners van Nineveh. Maar afgezien van het feit, dat er hier op menschelijke wijze van den Heere gesproken wordt, hebben we toch zeker te bedenken, dat we hier te doen hebben niet met den verborgen, maar met den geopenbaarden wil Gods.
De onveranderlijkheid van Gods Raad heeft ook al vele pennen in beroering gebracht.
Zeker, er zijn vele teksten, waarin die onveranderlijkheid wordt geleerd. Uit de veelheid noemen we er slechts enkele. Psalm 33 VS. 11 : De raad des Heeren bestaat in eeuwigheid, de gedachten Zijns harten van geslacht tot geslacht, en Jesaja 46 vs. 10 : Die van den beginne aan verkondig het einde, en vanouds af de dingen, die nog niet geschied zijn : Die zeg : Mijn raad zal bestaan en Ik zal mijn welbehagen doen.
En God de Heere wordt in de Schrift voorgesteld als een God, die bij zichzelven zweert, dat Hij op Zijn arme volk niet meer toornen, noch schelden zal.
Nu zal echter misschien iemand vragen, of God de Heere dan niet van gezindheid veranderd is, als Hij eerst op den zondaar toornt om Hem daarna in ontferming aan te nemen.
Eerst beveelt God, dat Izaak moet geofferd worden, doch daarna wordt die eisch wederom ingetrokken.
Is God dan niet veranderd ? — zoo hoor ik u vragen.
Onze vaderen spraken van een wil des besluits en een wil des bevels. De Heere had niet besloten om Izaak te laten sterven. Hij heeft het alleen aan Abraham bevolen om hem te beproeven en zijn geloof te versterken.
Mogen we het nog nader trachten duidelijk te maken met een voorbeeld ? De geschiedenis vermeldt ons van een, dien men in Carthago zoo vastbond aan een paal, dat zijn oogen door de stralen van de zon moesten worden getroffen, nadat men hem eerst de oogleden met een scherp scheermes had afgesneden. De ongelukkige werd krankzinnig en bezweek na enkele uren. Toch was het de zelfde zon, die den ongelukkige martelde en die in de onmiddellijke nabijheid van den gemartelde mensch en dier en plant verkwikte.
De zon was dezelfde. Ze veranderde niet. Het gaat slechts om het feit, dat de conditie, waarin de mensch tegenover de zon staat, elk oogenblik kan veranderen. Voor den mensch, die zondigt, is God een verterend vuur, doch die zelfde God is een God van liefde voor den zondaar, die om Christus' wil om genade smeekt. De Heere verandert daarbij niet. Het is de mensch, die moet veranderen.
Immers, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

De Raad Gods.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's