Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En het geschiedde, als zij het kruid des lands geheel zouden hebben afgegeten, dat ik zeide : Heere, Heere, vergeef toch; wie zoude er van Jacob blijven staan, want hij is klein. Toen berouwde zulks den Heere : Het zal niet geschieden, zeide de Heere. Amos 7 vers 2 en 3.

In den toorn des ontfermens gedachtig
De profeet Amos leefde in den tijd van Jerobeam den Tweeden. Toen de Heere hem riep tot profeet, was hij ossenhoeder en vijgenplukker. Wat heeft deze profeet met grooten moed tegen de zonden van zijn volk durven getuigen !. Wat heeft hij vermaand en gewaarschuwd!
In een vijftal gezichten heeft de Heere Zijn raad aan Zijn knecht geopenbaard. In de beide eerste gezichten laat de Heere het nog doorschemeren, dat er in den weg der verootmoediging bij Hem nog genade was te vinden. De profeet ziet de gèrichten naderen. Het was in den tijd van het begin van het opkomen van het nagras en zie, het was het nagras na des konings afmaaiïngen. Hiermede wordt blijkbaar te kennen gegeven, dat de koning zijn hooi reeds had binnengehaald en dat nu de tijd gekomen was voor de onderdanen om het nagras te gaan maaien.
Maar o wee, daar naderen de sprinkhanen !
Wat dat voor den landman wil zeggen, kunnen wij, westerlingen, ons haast niet indenken. Bij duizenden, ja, bij millioenen strijken ze neer op de vruchtbare akkers. En als de zwermen sprinkhanen opeens weer opstijgen, laten ze aan den landman niets meer over dan de kale, naakte stengels. Amos aanschouwt het met zijn profetischen blik, hoe het gericht nadert. En waar we bovenal wel op mogen acht geven, het is stellig hierop, dat het voor den profeest vast staat, dat deze oordeelen en gerichten voortkomen uit Gods hand. We lezen duidelijk in het eerste vers uit dit teksthoofdstuk, dat de Heere Zelf de sprinkhanen formeerde. Zou er ook een kwaad in de stad kunnen zijn, wat de Heere niet doet?
Helaas, duizenden in onze dagen letten wel op de roede, waarmede zij geslagen worden, maar niet op Hem, die de roede besteld heeft. Mocht het in de spannende tijden, die we doorleven, beseft worden, dat de toorn Gods over de volkeren der aarde ontbrand is. Wie een oog kreeg voor den afval van God, zal niet langer durven zeggen, dat het bestaan van een liefdevol God niet te rijmen is met het toelaten van al die gruwelen van den verschrikkelijken krijg. Neen, die zou het liever omkeeren en zeggen, dat het een wonder is, dat de toorn Gods nog niet eerder is ontbrand over de volkeren van West-Europa, die bezig zijn om het Kruis den rug toe te keeren.
Wie een blik heeft geworpen in zijn eigen zondige binnenste en ook een oog heeft ontvangen voor het recht Gods, zal het met den dichter van den 36sten Psalm moeten uitroepen : Uwe oordeelen, o Heere, zijn een groote afgrond.
Lezers, hebt gij de oorlogsgevaren, de ellende van de mobilisatie, de opvordering van uwe paarden, de scheiding van hen, die u lief waren, wel in dat licht leeren bezien ? Die God, die in Amos' dagen de sprinkhanen formeerde tot een oordeel over Israels zonde, is nog dezelfde. Hij brengt ook nu weer bij vernieuwing de gerichten over de aarde, echter met deze bedoeling, dat de inwoners dezer wereld nog gerechtigheid zouden leeren.
O, wat moet Amos beginnen ?
Zijn hand is niet bij machte om de sprinkhanen te keeren! — Wie zal den oorlog verijdelen ? Wie zal den vrede kunnen bestellen ? Misschien hebt ge bij het lezen van deze vraag reeds gedacht aan de namen van allerlei groote mannen. We zouden namen kunnen noemen, die zelfs niet onbekend zijn aan de schoolkinderen. Heeft Amos het soms ook verwacht van de machtigen der aarde in zijne dagen ? Neen ! Hoewel Amos zeker den weg der middelen nimmer zal hebben veracht, toch heeft hij het niet van de middelen verwacht.
Lees maar, wat er staat in onze tekstwoorden.
En het geschiedde, als zij het kruid des lands geheel zouden hebben afgegeten, dat ik zeide: Heere, Heere, vergeef toch, wie zou er van Jacob blijven staan, want hij is klein.
Heere, Heere, vergeef toch; wie zou er van Jacob blijven staan, want hij is klein.
Verwondert ge u misschien over dit gebed ? Ge hadt misschien wat anders verwacht : een gebed om vernietiging van de sprinkhanen, een smeeken om het intrekken van de oordeelen Gods. Van dat alles lezen we echter niets. We lezen alleen, dat hij begint te smeeken om vergiffenis.
Hiermede toont Amos, dat hij een oog heeft ontvangen om te zien op datgene, waar 't hem schort. De zonde is toch de oorzaak van alle wereldellende. Zoo is het ook nu nog in onze dagen. Het zijn de zonden der volkeren, die de gerechtigheid Gods hebben doen ontbranden. En daarom zal het ons niet baten, of we al bidden, dat de Heere de oorlogen zal doen ophouden tot aan het einde der aarde, als we niet leeren om met onze zonden te naderen voor een heilig en rechtvaardig God, met de bede om genade. Bij de vrome Godsmannen van den ouden dag vinden we gedurig een sterk uitgesproken solidariteitsgevoel. Niemand zegge : Amos, gij zijt een van de weinige getrouwen, gij kunt toornen gelijk de Heilige toornt tegen het onheilige. Gij behoeft om geen vergiffenis te smeeken. — En nu is dit het eigenaardige, dat ge Gods kinderen van alle eeuwen juist vooraan in de rijen ziet van hen, die zich voor God verootmoedigen. De schuld van hun volk is ook hunne schuld. Is dat geen heilig solidariteitsgevoel ?
De profeet voegt aan zijn smeekbede om vergiffenis nog een drangrede toe - wie zou er van Jacob blijven staan, want hij is klein.
Inderdaad was Israël tusschen die groote Oostersche mogendheden maar een klein en gering volk. Met opzet noemt de profeet het hier niet met den naam van Israël, met zijn eerenaam, maar met den naam van Jacob. De naam van Jacob doet ons toch steeds denken aan Israels kleinheid en onwaardigheid. Noemt Jesaja Israël niet „wormpje Jacobs"? De profeet heeft gesidderd bij de gedachte, dat de oordeelen Gods over Israël zouden komen. Er zou niets van overblijven. Ook nu staat de Kerk weer in het midden van de wereldbranding. Mee van de eersten vangt de Kerk de slagen van de roede Gods op. En dan denken we niet slechts aan de bedehuizen, die door het granaatvuur worden vernietigd, maar dan denken we ook aan Gods kinderen, die in de vuurlinies staan en vallen op de slagvelden. En dan denken we voorts aan den haat tegen het Kruis. O, stijge de bede ook thans bij vernieuwing op tot den troon van Gods genade, dat Hij in den toorn des ontfermens gedachtig moge wezen en Zijn Kerk moge sparen. Die Kerk is al zoo klein. En er is al zooveel afgebrokkeld. En het ongeloof is zoo machtig. O, dat allen, die van Jacob zijn, de knieën mogen buigen, om te smeeken om vergiffenis, eer het te laat is.
,,Zou het gebed van Amos verhooring hebben gevonden ? ", hoor ik u vragen.
Luister naar het slot van onzen tekst: „Toen berouwde zulks den Heere ; het zal niet geschieden, zeide de Heere", Het zou iemand kunnen bevreemden, als hij van God leest, dat Hij berouw zou hebben. Eigenlijk is berouw bij den Heere uitgesloten. Hij is immers geen menschenkind, dat het Hem berouwen zou. Als we hier dan toch lezen van berouw van den Heere, kan dit alleen in menschelijke taal van den Heere gezegd worden.
Het gebed van Amos werd verhoord.
De Heere zeide : het zal niet geschieden.
Het oordeel zou dus nog weer worden ingetrokken ; het gericht zou worden uitgesteld. En wat is nu de grond van deze vergiffenis ? Zoekt gij dien in het gebed van Amos ? Ge kent wellicht de onderscheiding, die onze vaderen plachten te maken in de uitdrukking , ,,om" het gebed of „op" het gebed. Het scheelt dus eigenlijk maar één letter. En nu hebben onze vaderen er steeds den nadruk op gelegd, dat het nooit „om" het gebed mocht heeten. De ontfermingen Gods vinden alleen den oorsprong in het eeuwig welbehagen. Alleen in Christus, dien grooten Borg en Zaligmaker, wil de Heere aan arme zondaren genade schenken.
Is het dus niet „om" het gebed, wel mogen we zeggen, dat de Heere „op'' het gebed nog groote dingen doet. Hij wil er van den huize Jacobs om gebeden worden. Hoe hachelijk het er thans ook moge voorstaan, dat de Hemel nog worde bestormd om den 'Heere nog te verbidden, nu het nog tijd is. Ja, moge dat de geestelijke winst zijn, die -deze vernietigende krijg met zich brengt, dat menigeen den Heere moge leeren zoeken, opdat het woord van den profeet Jesaja bevestigd worde, dat de inwoners dezer wereld gerechtigheid zullen leeren, als de gerichten op de aarde zijn.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's