Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Raad Gods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Raad Gods.

Geen Fatalisme.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geen Fatalisme.
In het vorig artikel hebben we eenige teksten onder de oogen gezien, die door de voorstanders van de leer van de algemeene verzoening naar voren worden gebracht om daardoor het leerstuk van de praedestinatie te ontzenuwen.
Daarom hebben we die plaatsen eens wat nauwkeuriger willen bezien en zijn tot deze conclusie gekomen, dat deze teksten allerminst in strijd zijn met het leerstuk der praedestinatie.
Wij willen in dit artikel een ander bezwaar onder de oogen zien. Men beschuldigt de aanhangers van de leer der praedestinatie, dat zij de leer van het fatalisme zouden huldigen. Daarom hebben we boven dit artikel gezet : Geen Fatalisme.
Wat verstaan we onder het fatalisme ? Dit woord is afgeleid van fatum. En dit fatum komt van „fari" hetwelk ,,spreken" beteekent.
Fatum beteekent dus eigenlijk : het gesprokene. We moeten echter niet vergeten, dat het woord fatum dan gewoonlijk gebruikt wordt van iets, wat door de goden of door een godheid gesproken wordt.
We geven toe, dat dit woord fatum, wat de grondbeteekenis betreft, ook zou kunnen worden toegepast op den raad Gods. Wat de almachtige God in Zijn eeuwigen aanbiddelijken raad gesproken heeft, zou men ook een fatum kunnen noemen.
Maar het groote verschil laat zich reeds onmiddellijk gevoelen.
Als wij op grond van Gods Woord zeggen, dat alles besloten ligt in Gods eeuwigen Raad, dan leert ons Gods Woord, dat die God wijs, goed en rechtvaardig is.
Bij fatalisme is van geen wijsheid, goedheid en rechtvaardigheid meer sprake. Bij fatalisme denken we alleen aan willekeur. Er zijn stelsels, waarin eigenlijk heelemaal van geen god meer sprake is. De noodzakelijkheid deidingen zelf wordt tot een blinde macht.
We krijgen dan te doen met een zoogenaamde noodlotsleer.
Ge moet niet denken, dat er geen aanhangers meer te vinden zouden zijn van dat fatalisme. Duizenden zijn er in ons vaderland, die gelooven in de macht van de kille hand van het noodlot.
Men moet maar eens de romans van Louis Couperus lezen, waar men in aanraking komt met dit fatalisme.
Men zal dan tot de conclusie komen, dat men niet meer te doen heeft met „levende" maar meer met „geleefde" menschen, met menschen, die niet kunnen ontkomen aan de greep van het noodlot.
Schrikkelijke romans ! Verderfelijke romans voor onze jonge menschen
Het is goed, dat we in dit artikel zullen trachten aan te toonen, dat er een diepe kloof ligt tusschen de praedestinatieleer en het fatalisme.
Het is niet van vandaag of gister, dat mcii de praedestinatie met het fatalisme wilde verwarren.
De bekende Henricus Slatius, predikant te Bleiswijk in het begin van de 17de eeuw, heeft in het bekende werkje van zijn hand de gepraedestineerde Dief, het Calvinisme en het Fatalisme met elkaar vereenzelvigd.
Dit boekje heeft vele herdrukken gezien. Toch is het niet gemakkelijk om er nog een exemplaar van te pakken te krijgen. De uitvoerigste beschrijving over Slatius in zijn geschrift heb ik gevonden bij dr. W. Geesink in zijn werk „Van 's Heeren Ordinantiën", waaraan ik een en ander zal ontleenen. Slatius was in 1613 in Bleiswijk de ojjvolger geworden van den bekenden Episcopius. Reeds vroeg heeft Slatius zijn aanvallen op de Gereformeerden gericht. De aanhangers van de gereformeerde leer in Bleiswijk waren van zijn prediking niet gediend. Ze kwamen samen in een groote schuur. Vandaar dat Slatius een vinnig geschrift uitgaf tegen de „schuurpredikanten". Op een Zondagmorgen in 1617 zou in de bekende schuur te Bleiswijk ds. Kloppenburgh het Heilig Avondmaal bedienen. Voordat de dienst zou beginnen, kwam Slatius voor de deur van de schuur met eenige geestverwanten met den eisch dat ds. Kloppenburgh met hem over de leer zou redetwisten.
Er is toen dien Zondagmorgen in Bleiswijk niet gepreekt. Alleen is er een twistgesprek gevoerd, hetwelk honderden Bleiswijkers hebben bijgewoond.
Het ging zelfs aan de Remonstranten te ver.
Zelfs Hugo de Groot, toen pensionaris van Rotterdam, gaf aan de wethouders van die stad den raad, dat ze in hun qualiteit van Heeren van Bleiswijk Slatius zouden afzetten.
Langs kerkdijken weg is hij op de provinciale synode van Delft afgezet.
Dat hij voor geen klein geruchtje vervaard was, moge hieruit blijken, dat op Zondag 11 November juist twee dagen voordat de nationale synode van Dordt haar zittingen aanving, nog als straatprediker voor zijn geestverwanten te Rotterdam durfde op te treden.
Het is bekend, dat op de Synode van Dordt besloten is, dat alle remonstrantsche predikanten de acte van stilstand moesten teekenen. Degenen, die dit weigerden, werden verbannen.
Zijn eigen partijgenooten zaten wel met hem verlagen. Ze hebben hem wel financieel gesteund, doch ze waren van zijn predikambt en herderlijk ambt in de verstrooide gemeenten allerminst gediend.
In 1622 keert hij terug in Delft, waar een Arminiaansche broeder hem in zijn huis opneemt.
Hier tracht hij door het vervaardigen en verkoopen van likeuren in zijn onderhoud Ie voorzien.
Brandt zegt in zijn bekende Kerkgeschiedenis, dat zijn partijgenooten, de Arminianen, hem al voor jaren hadden toegevoegd, „dat hij het niet moest vreemd vinden, indien zij hem voor den hunnen niet hielden", omdat hij „soo veel gals ten monde en ter penne uitgoot".
Over die achteruitzetting zelfs door zijn vrienden heeft Slatius zich diep gegriefd gevoeld.
In een nieuw geschrift „Klaarlichtende Fakkel", uitgegeven in 1622 te Gouda, geeft hij aan prins Maurits de schuld van al zijn ellende.
Wellicht dat de zonen van Johan van Oldenbarneveld in dat geschrift, waarin Maurits in een hatelijk daglicht werd gesteld, de aanleiding hebben gevonden om met den schrijver connecties aan te knoopen. In elk geval is Slatius betrokken geweest bij de samenzwe­ring tegen Maurits. Hij vluchtte doch werd later gevangen genomen en eindigde 5 Mei 1623 zijn leven op 't schavot.
We stonden wat uitvoeriger stil bij het leven van Slatius, omdat we u toch wat meer wilden doen weten van den schrijver van het hatelijke geschrift : „De gepraedestineerde dief".
We willen thans in korte trekken u de inhoud van dit geschrift van twee en zestig bladzijden teekenen.
Het verplaatst ons in den tijd na de Dordtsche Synode.
Een jongeman, die in de gevangenis door een gereformeerd predikant werd bezocht, vertelt aan dezen zijn levensgeschiedenis. Zijn ouders hadden gewild, dat hij voor predikant zou studeeren.
Men wist eerst nog niet goed of men hem naar Leiden of naar Franeker zou sturen. In Leiden werd ketterij verkondigd en in Franeker dronken de studenten als Tempeliers. De plaatselijke predikant gaf den doorslag. De keuze viel op Franeker. Maar zijn ouders haalden hem spoedig terug uit Franeker en deden hem op een Fransche academie, waar het een schande was dronken te zijn.
Na allerlei mislukkingen komt hij in Geneve. Daar mocht men niet dronken zijn, noch dansen, noch hoereeren, want Genève was een heilige stad.
Onder den schijn van groote vroomheid zette hij zijn lichtzinnig leven voort. Eindelijk wordt hij ontdekt en moet voor den kerkeraad verschijnen.
Ook nu geeft hij voor, dat hij diep berouw heeft. „Hij huilde als een hond en wrong de handen als een aal". „Het paert was echter eens over de plank geweest en daarmede alle eere en schaemte teffens uyt het lijf gevlogen".
Hij werd naar huis ontboden. En omdat hij bang was, dat hij in het Amsterdamschce tuchthuis zou terecht komen, trok hij de wijde wereld in. Hij trok het kleed van een bedevaartganger aan en onderweg in kloosters een onderkomen vindend, trok hij naar Rome.
Spoedig werpt hij echter het pelgrimsgewaad en daarmede het masker af. „Dus", zoo eindigt hij het verhaal van zijn leven in tegenwoordigheid van den predikant, die hem in zijn cel bezocht, „wierd ik in velden en bosschagien een snaphaan, in de steden een Buydel-snijder, een Nachtdief, die de huysen bestal. En met sulcken neeringe quam ick uil Duytsland herwaerts over in Holland, daer ik de Boeren en Burgers met gewelf, met practychen en met veel huysbraeken, haar goet ende geit berooft hebbe : Ende soo heb ik nu ses jaren langh, met hoeren en boeven, lustigh de gilde gespeelt : En nu schijnt het, dat ick al dat vreughdige leven met een quade half uure sal moeten betalen".
In een volgend artikel hopen we weer te geven, hoe de predikant dezen jongen man heeft gewaarschuwd en wat deze daarop geant­woord heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

De Raad Gods.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's