Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Raad Gods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Raad Gods.

De verwerping.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verwerping.
We hebben in het vorig artikel de meening van Calvijn over dit leerstuk weergegeven. Het is de bedoeling om in dit artikel het Woord Gods zelf te laten spreken.
In het Oude Testament vinden we verscheidene teksten, waarin het woord „verworpen" of „verwerping" voorkomt.
We noemen er u slechts enkele.
Ieder zal zich onmiddellijk de woorden uit 1 Sam. 15 herinneren, waar sprake is van de verwerping van koning Saul : „Doch Samuel zeide : Heeft de Heere lust aan brandofferen en slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des Heeren ? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer, opmerken dan het vette der rammen, want wederspannigheid is een zonde van de tooverij en wederstreven is afgoderij en beeldendienst. Omdat gij des Heeren Woord verworpen hebt, zoo heeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn.
En in 2 Koningen 17 vers 20 wordt van den Heere gezegd, dat Hij het gansche zaad Israels verwierp en ze verdrukte en ze gaf in de hand der roovers, totdat Hij ze van zijn aangezicht had weggeworpen.
En als David in diep berouw over zijn zonde met Bathseba zijn ziel uitstort voor den Heere, roept hij het uit : Verwerp mij niet van Uw aangezicht en neem Uwen Heiligen Geest niet van mij.
En om eens een tekst uit de profeten te noemen, zouden we u uit de veelheid kunnen wijzen op Jeremia 7 vers 29 : Scheer uw hoofdhaar af, o Jeruzalem, en werp het weg en verhef een weeklage op de hooge plaatsen, want de Heere heeft het geslacht zijner verbolgenheid verworpen en verlaten.
In het Nieuwe Testament is ook gedurig sprake van „verwerping".
Ik denk aan Rom. 11 vers 15 : Want indien hunne verwerping de verzoening der wereld is, wat zal de aanneming wezen anders dan het leven uit de dooden.
We zouden het aantal teksten kunnen vermeerderen. We doen dat echter nu niet. Als iemand in het bezit van een concordance is, dan sla hij het woord „verwerpen" of „verwerping" maar op en hij kan al de plaatsen op zijn gemak nagaan, waar sprake is van de verwerping.
Nu geven we onmiddellijk toe, dat de bovengenoemde plaatsen op zichzelf nog geen grond vormen om aan te nemen, dat er een besluit van verwerping is.
Al deze teksten worden toch door de tegenstanders van de praedestinatieleer zoó uitgelegd, dat deze verwerping alleen zijn grond heeft gevonden in den handel en wandel van de verworpenen.
In mijn vorig artikel heb ik daar ook al op gewezen en gezegd, dat men gewoon is om dit in de geloofsleer te betitelen met den naam van verkiezing of verwerping, op grond van vooruitgezien geloof of ongeloof.
In dien zin willen ook de ethische theologen wel gelooven aan de verkiezings- en verwerpingsleer.
Dat is echter de bedoeling niet.
We lezen duidelijk in de Heilige" Schrift, dat er tegenover een Seth een Kaïn staat. Tegenover een Isaak staat Ismaël. Tegenover Jacob, dien God heeft liefgehad, stelt de Heilige Schrift een Ezau, dien God heeft gehaat.
Ja, we vinden teksten in den Bijbel, die ons op den eersten klank doen huiveren.
We lezen er van, dat God het hart van Farao heeft verstokt en verhard. Ja, lees eens het aangrijpende hoofdstuk uit Jesaja, waar de Heere tot den profeet zegt': Ga henen en zeg tot dit volk : Hoorende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar bemerkt niet. Maak het hart dezes volks vet en maak hunne ooren zwaar en stuit hunne oogen ; opdat het niet zie met zijne oogen, noch met zijn ooren hoore, noch met zijn hart .versta, noch zich bekeere en Hij het geneze. (Jes. 6 : 9 en 10).
Ik denk niet, dat er vele lezers zullen zijn, die niet eens hebben nagedacht over dat hoofdstuk uit 2 Samuel, waar ons verhaald wordt van Simeï, die David vervloekte op zijn vlucht uit Jeruzalem voor zijn zoori Absalom. Als de vrienden van David den vloekenden Simeï met het zwaard willen neervellen, zegt de koning : Wat heb ik met u te doen, gij zonen van Zeruja ? ja, laat hij vloeken ; want de Heere toch heeft tot Hem gezegd : Vloek David ; wie zou dan zeggen : Waarom hebt ge alzoo gedaan ?
Wat is er al niet te doen geweest over de telling des volks door koning David ! In 2 Sam. 24 vers 1 lezen we : „En de toorn des Heeren voer voort te ontsteken tegen Israël en Hij porde David aan tegen hen, zeggende : Ga, tel Israël en Juda", terwijl we in 1 Kron. 21 vers 1 lezen : „Toen stond de satan op tegen Israël en hij porde David aan, dat hij Israël telde".
Hoe staat het er nu toch mee, zoo hoor ik verschillende lezers vragen : Wie heeft nu David eigenlijk aangepord om het volk te tellen ? Deed God dat, of was het het werk van Satan ?
't Zou niet moeilijk zijn om nog meer dergelijk bewijsmateriaal uit de Heilige Schrift naar voren te brengen, waarin wij gesteld worden voor het aangrijpende probleem van de verwerping, of liever gezegd, voor het feit, dat ons telkens blijkt, dat de goddelijke Raad ook gaat over de zonde en over de ongerechtigheid.
We moeten reeds hier opmerken, dat dit echter ons zoó beschreven staat, dat het verantwoordelijkheidsbesef niet wordt afgesneden. Als het gaat om de schuldvraag, dan is het Farao, die zijn hart verstokt, en dan is David, die zich door satan laat aanporren, de schuldige aan de hoogmoedige volkstelling.
Reeds hier past het ten zeerste om er toch voor te waken, dat we de moeilijke plaatsen in de Heilige Schrift, plaatsen, die zwaar zijn om te verstaan, niet tot ons eigen verderf zullen verdraaien. Satan ligt immers op den loer. Het is hem eigenlijk precies hetzelfde, of hij den een ter rampzaligheid voert in het bewustzijn van het gewicht van eigen werk en eigen gerechtigheid, of of hij een ander met een fatalistische beschouwing van den raad Gods in valsche lijdelijkheid ten verderve leidt, omdat het toch 'bij den fatalist niet komt tot ootmoed en verbrijzeling vanwege zonde en schuld en tot gebed om genade en ontferming en toe geloof in dien eenigen Naam, die onder den hemel gegeven is tot zaligheid.
Maar er zijn teksten, die nog duidelijker spreken. Ik denk aan Lucas 22 vs. 21 en 22 : „Doch zie, de hand desgenen, die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel en de Zoon des menschen gaat wel henen, gelijk besloten is, doch wee dien mensch, door welken. Hij verraden wordt".
Wie der lezers heeft nooit eens nagedacht over dit aangrijpend woord, wat ons van Judas staat opgeteekend.
Er is echter niet één hoofdstuk, wat meer in het middelpunt van de belangstelling staat, als het 9e hoofdstuk van den brief aan de Romeinen. In dat 9de hoofdstuk is de vraag aan de orde gesteld, hoe we toch over Israël moeten denken, het volk, hetwelk door God verkoren is. De apostel Paulus ziet met diepen weemoed neer op Israels val. Toch zet hij in het 6de tot het 13de vers duidelijk uiteen, dat Israels val niet met het Woord Gods in strijd is.
Lees slechts Rom. 9 vers 6—13 : Doch ik zeg dit niet, alsof het Woord Gods ware uitgevallen. Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn ; noch omdat ze Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar in Izaak zal u het zaad genoemd worden : dat is, niet de kinderen des vleesches, diè zijn kinderen Gods ; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. Want dit is hel woord der beloftenis : Omtrent dezen tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben. En niet alleen deze, maar ook Rebecca is daarvan een bewijs, als zij uit eenen bevrucht was, namelijk Isaak, onzen vader.
Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit de roepende, zoo werd tot haar gezegd : De meerdere zal den mindere dienen, gelijk geschreven is : Jacob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat".
We zien in deze pericoop duidelijk, dat men niet uit het oog mag verliezen, dat niet allen Israël zijn, die Israël heeten. Of men al naar afstamming een Israëliet moge wezen, dat waarborgt wel de uitwendige voorrechten en goederen van het verbond, maar niet de geestelijke weldaden er van.
Calvijn zegt er van : De algemeene verkiezing van het Israëlietische volk verhindert niet, dat God daaruit zich door Zijn verborgen raad verkiest, degenen, welke het Hem behaagd heeft.
Het is weliswaar een duidelijk beeld van Zijn onverdiende barmhartigheid, dat God zich verwaardigd heeft met één volk een verbond des levens te sluiten, maar in de tweede verkiezing, die alleen tot een deel beperkt wordt, steekt de verborgene genade meer uit.
De apostel Paulus gaat de gedachte, dat niet alles Israël is, wat Israël heet, nader bewijzen. Niet de vleeschelijke afstamming maakt tot ware kinderen van Abraham. Dan zou immers ook Israël onder het ware zaad Abrahams gerekend moeten worden. En toch deelt Israël niet in de geestelijke belofte, die God aan Abraham geschonken heeft. Die belofte geldt alleen Isaak, die hem pas in hoogen ouderdom geboren was, toen hij Ismaël, den zoon uit Hagar, uit het vleesch geboren, reeds vele jaren bezat.
(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

De Raad Gods.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's