Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En zie, een melaatsche kwam en aanhad Hem, zeggende: Heere, indien gij wilt, gij kunt mij reinigen. En Jezus de hand uitstrekkende, heeft hem aangeraakt, zeggende: Ik wH, word gereinigd. En terstond werd hij van zijn melaatschheid gereinigd". Matth. 8 vers 2 en 3.

De melaatschheid was een plaag in Israël, smartelijk en smadelijk beide. Smartelijk, omdat deze ziekte veelal ondragelijke pijnen veroorzaakte. Menigmaal viel van het lichaam het eene lid na het andere. Smadelijk was deze ziekte, omdat een melaatsche uitgestooten was uit de samenleving der menschen. Buiten de stad of 't dorp woonden de melaatschen, groepsgewijze in de woestijn.
De melaatschheid is in de Heilige Schrift een beeld van de zonde. Een melaatsche was ten doode opgeschreven, en een verloren mensch, evenals de natuurlijke mensch verloren is door zijn val in Adam. Een onwedergeboren mensch gaai immers niet verloren, maar hij is verloren. De melaatschheid tast het geheele lichaam aan, uitwendig en inwendig. Zoo is het ook met de zonde, omdat deze ziel en lichaam verderft. De mensch heeft gezondigd naar ziel en lichaam.
Niet alleen is de melaatschheid echter een beeld van de zonde, maar ook wordt u in de melaatschheid getoond, hoe de zondaar verlost kan worden van zijn doodelijke kwaal. Ga eerst maar eens na, wie onder Israël de melaatsche onrein verklaarde. Dit deed immers de Hoogepriester. Volgens, de wetten des Heeren moest hij iemand onrein of rein verklaren. Als nu iemand onder Israël teekenen van melaatschheid had, dan moest hij naar den Hoogepriester gaan, en volgens de wet verklaarde hij hem onrein of rein.
De Wet des Heeren nu verklaart evenzoo den zondaar onrein, omdat een mensch gansch melaatsch is door de zonde, van het hoofd tot de voetzool toe. De Wet zegt: „doe dat en gij zult leven". Maar dit is een onmogelijkheid, want wie kan de Wet des Heeren volbrengen? Niemand is daartoe in staat. De Wet stoot alzoo den mensch uit de Godsgemeenschap, ja, hij is reeds door het niet vervullen van deze Wet gescheiden van den Heere.
Wij zijn dus menschen die met deze Wet in aanraking moeten komen om het dan te beleven, dat deze Wet ons veroordeelt en onze zonde laat zien in de reine spiegel. In deze spiegel der Wet zien wij bij het ontdekkend licht des Geestes onze ware gedaante, vervreemd van God, beladen met zonde en ongerechtigheid.
Zijt gij zoo, mijn lezer, met de Wet des Heeren in aanraking gekomen, die alles van u eischt te volbrengen ? Dan heeft ze u veroordeeld en wordt u getoond, evenals de melaatsche onder Israël, dat gij verwijderd zijt van God, en gevoelt gij u zonder God. Dan leert ge uw Godsgemis kennen en doolt ge rond in de woestijn van het leven.
De melaatsche werd op grond van de wetten verbannen naar de woestijn. Woont de zondaar ook niet in de woestijn, die met het geestelijk oog ziet, dat hij niet meer in het Paradijs woont, in de nabijheid des Heeren ?
De Wet verklaarde de melaatsche onrein en hij moest het ook uitroepen : „Onrein, onrein". Roept gij het ook niet uit, die de Wet als een dreigend bevel voor u ziet, die door Gods Geest, zijt ontdekt aan uwe zonde en ze belijdt voor den Héere ?
De melaatsche mocht niet komen onder de menschen en hij durfde het ook niet, want ze zouden hem wegstooten. Zijn er geen tijden in het leven van den ontdekten zondaar, dat hij niet durft naderen in het gebed, omdat hij gruwt van zichzelf ? Hij zal tegen niemand der menschen durven zeggen, wat er in zijn hart omgaat. Zoekt hij echter het aangezicht des Heeren, dan geschiedt dit met terneergeslagen oogen en moet hij het „onrein" laten hooren.
Wie zal nu zoo'n melaatschen zondaar kunnen reinigen ? Bij de menschen is het onmogelijk, evenmin als een mensch onder Israël den melaatsche kon genezen.
Gij zult zeggen : Christus Jezus heeft de macht om te genezen, want Zijn hand is een genezende hand. Hij alleen kan de geestelijke dood overwinnen. Deze Zaligmaker wil het ook doen, want daarvoor heeft Hij Zijn leven gegeven op Golgotha.
Maar als wij dit zeggen, dan moeten we ook onze melaatschheid kennen, d.w.z. dat we tot de wetenschap komen dat we melaatsch zijn. Ontdekking is noodig.
Velen willen wel genezing, zonder het pijnlijke bewustzijn van zondekennis en zoeken genade zonder zondebewustzijn. Genade wordt echter geschonken als we ontdekt zijn aan onze zonde. Het tweede wordt niet geschonken, als het eerste niet wordt gekend. Het is een wet in het geestelijk leven, dat ontdekking aan zondevergiffenis van zonde voorafgaat.
Gelukkig is de mensch, die het eerste kent, want wie Sinaï passeert, komt ook op Gods tijd tot Golgotha, waar het rijke Evangelie, de blijde boodschap des heils in Christus Jezus wordt vernomen.
„Ziet, een melaatsche kwam tot Jezus". Waarom kwam hij tot Jezus ? Wel, omdat hij van Hem gehoord had. Anders kon hij nooit tot Hem de toevlucht genomen hebben. Voordat hij zijn toevlucht tot Jezus had genomen, heeft hij wellicht zijn genezing elders gezocht. Alle mogelijke middelen zal hij ter hand hebben genomen en misschien heeft hij, voordat hij naar den priester ging, zijn ziekte langen tijd verborgen gehouden, opdat hij toch niet onrein zou zijn voor God en mensch.
Doet de zondaar ook niet zoo, die in zijn eerste overtuiging leeft ? Probeert ook hij niet zichzelf staande te houden, zoo lang hij kan ? Eiken dag probeert hij beter te leven, ja, beloften van een nauwgezet leven worden tot den troon der genade opgezonden, maar toch is de klacht telkens Weer : „ik kan mijn beloften niet volbrengen, hoe gaarne ik ook wil, daar ik hoe langer hoe ongelukkiger word".
Eerst wanneer de Heilige Geest de oogen opent voor Christus en de mensch totaal aan de Wet is gestorven, is er een vluchten tot Jezus. Het kan immers zijn dat God, de eerste persoon in het Goddelijk Wezen, om genade wordt gebeden, zonder te zien dat men moet komen tot den tweeden persoon, Welke is de Heere Jezus Christus. In Hem alleen kan de Heere ons vrijspreken. Daarom moeten we bidden tot God in den naam van den Middelaar Gods en der menschen, en waar Gods Geest den mensch heeft levend gemaakt, daar komt het tenslotte tot de kennis van Jezus Christus, in meerdere of mindere mate.
Dit zien wij zoo duidelijk in het gedrag van den melaatsche. Hij staat daar, zooals ik eens gelezen heb, achter een. grens. Tusschen hem en Jezus is een grenslijn, die hij wegens zijn onreinheid niet mag overschrijden. Hij staat aan de eene kant van de grenslijn en aan de overzijde staat Jezus. Achter de grenslijn moet hij sterven, vroeg of laat, omdat al zijn uitzicht op beterschap is weggevaagd.
Nu moet de melaatsche er over met al zijn onreinheid. Hij moet er over en hij mag niet. Maar hij stoort zich niet aan het gebod. Hij begeert reiniging, genezing. Gedreven door zijn verschrikkelijke plaag, vlucht hij de grens over om zijns levens wil. Midden in den dood ziet hij Jezus, en omdat hij Hem ziet, moet hij naar Christus toe, want bij Jezus alleen is redding van den dood te vinden.
Achter de grenslijn staat ieder mensch van nature zonder Christus, terwijl toch wordt verkondigd dat er aan de overzijde van de lijn een Zaligmaker is. Achter die grenslijn echter volhardt de mensch daar te blijven, afgezien van Gods genade in het hart.
„Wij kunnen niet de grenslijn overschrijd den'', zegt ge misschien. Maar weet ge wel, dat ge er niet over wilt, omdat gij niet gehoorzamen wilt aan Gods gebod om de zonde te verzaken ? Als een mensch wil, wat hij niet kan, dan mag hij klagen, omdat hij dan zijn onmacht in werkelijkheid beleeft. Maar deze bidt dan ook om bereidwillig gemaakt te worden. Deze komt dan ook tot de gewilligheid en komt de grenslijn over om, onrein als hij is, zich neer te werpen aan de voeten van Christus en zich aan dezen Middelaar over te geven, evenals de melaatsche in onze tekstwoorden.
„Heere" — zegt de melaatsche — „indien gij wilt, gij kunt mij reinigen". Neen, hij wil en durft den Heere Jezus niet den weg voor te schrijven. Daarom geeft hij zich geheel over aan het Souvereine welbehagen des Heeren. In dit bidden pleit hij op de macht des Heeren om hem te genezen. Genade gaat ook gepaard met de macht des Heeren bij aanvang en voortgang. God overtuigt den zondaar door Zijn machtige hand en neemt hem geheel in beslag. De zondaar moet tenslotte komen om genade te vragen en geen recht. Maar dan is hij ook gewillig gemaakt om te komen met al zijn zonden, zooals de dichter zegt: „Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht".
Deze macht, welke den zondaar heeft gedwongen vergiffenis te vragen, staat hem dan ook duidelijk voor oogen. Hij pleit in zijn bidden op de mogendheid des Heeren Jezus Christus. Zoo valt de mensch er geheel buiten en is 't enkel genade. Genade, dat God hem heeft getrokken uit de duisternis der zonde. Genade, als de Heilige Geest zijn oog ontsluit voor Christus. Genade, als Christus tevens zijn deel mag worden. Zoo gaat van het begin tot het einde de genade van God gepaard met de macht van God, waardoor de mensch hoe langer hoe gewilliger wordt.
De melaatsche pleitte ook op deze macht van den Heere Jezus om hem te genezen, wanneer hij zegt: „Gij kunt mij reinigen''.
Pleit ook gij zoo, schuldbewuste zondaar, op de almacht des Heeren, en gij zult het ondervinden dat Jezus Zijn genezende hand uitstrekt om u aan te raken. Deze hand openbaart dan ook door de werking des Geestes dat Christus u van uw schuld wil bevrijden, omdat Hij de groote zondeverzoener is. Door deze aanraking komen God en de mensch tot elkaar, omdat Christus daar staat als de Middelaar Gods en der menschen. Door deze aanraking wordt de mensch opgenomen in het .lichaam van Christus, zoodat hij één plant met Hem wordt door het geloof.
Ach, dat geloof mis ik, zegt ge misschien. Wel weet. ik, dat ik een zondaar ben en tevens zie ik, dat Christus mijn deel moet zijn, maar ach, het is alles zoo vaag en onzeker ! Kon ik het nu maar eens echt gelooven.
Houdt echter vol aan de voeten van Jezus. Het is een teeken van leven, dat uw ziel naar deze verzekerdheid dorst. Een doode verlangt niet om op te wassen in de kennis van Christus. Alleen de levende zondaar wil hoe langer hoe meer inleven in de borggerechtigheid van den Middelaar Jezus.
In het natuurlijke leven wil een kind grooter worden en in het geestelijke leven is het evenzoo. Dankt dus den Heere, dat gij leeft en het verlangen om meer te zien van Christus is juist een teeken, dat. gij uit den dood zijt overgezet in het leven.
Velen zijn tevreden met zondekennis alléén en verlustigen zich als 't ware daarin. Het is een grond geworden om er op te bouwen. Maar, bekommerd hart, gij weet toch wel, dat uw zondekennis u niet kan vrijspreken en dat alleen het bloed van Christus daartoe de macht heeft ? Als gij daar nu iets van ziet, zijt gij op weg om te komen tot de vastheid des geloofs. Gelukkig is hij reeds, die, al strijdt hij in de achterhoede van het leger van Koning Jezus, zijn blikken mag richten op Hem alleen. Hij ziet Hem toch, al is het zeer vaag en hij behoort toch tot de onderdanen van dezen Koning. Deze komt er zeker, al gelooft hij niet altijd. God staat er borg voor. Hij laat niet varen de werken Zijner handen.
O, mensch, die nog niet kent de melaatschheid uwer ziel, ook thans nog wordt u verkondigd: Jezus van Nazareth is daar ! Als gij Hem niet te voet valt, staat gij voor eigen rekening en komt gij om! Buig uw knieën in de eenzaamheid! Val neer voor Zijn voeten ! Belijd Hem alles, eerlijk en oprecht, en gij zult tenslotte gevoelen Zijn genezende hand, u tot eeuwig behoud !
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's