Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBOND GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND GODS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.
Het ligt dus voor de hand, dat de beteekenis van de Wet in het licht van het verbond met Israël uit de profeten moet worden geleerd.
Talrijk zijn de plaatsen, die hier ten bewijze kunnen worden aangevoerd, waaruit wij slechts enkele naar voren brengen.
Het offer der goddeloozen is den Heere een gruwel. (Spr. 15 vs. 8; Spr. 21 vs. 27).
Gerechtigheid is bij den Heere uitgelezener dan offer. (Spr. 21. vs. 3).
Brengt niet meer vergeefs offer. Jesaja 1 VS. 13).
De Heere heeft lust tot weldadigheid en niet tot offer. (Hosea 6 vs. 6).
Gij hebt geen lust tot offer. De offeranden Gods zijn een gebroken geest en een verslagen hart. (Ps. 51 vs. 18 en 21).
Gehoorzamen is beter dan slachtoffer. (1 Sam. 15 vs. 22).
Offert offeranden der gehoorzaamheid. (Ps. 4 VS. 6).
In al deze woorden is zeer duidelijk, dat niet de uitwendige cultus, maar de gezindheid des harten de waarachtige vroomheid bepaalt.
Men denke voorts aan de deugden Gods, door de profeten geprezen, als Zijn gerechtigheid, genade en waarheid.
De gerechtigheid des Heeren (zie Deut. 33 VS. 21); Richt. 5 vs. 11; 1 Sam. 12 vs. 7). Voorts zoovele psalmen : Ik zal den Heere loven naar Zijn gerechtigheid (Ps. 7 vs. 18). O, Rechter der gerechtigheid (Ps. 9 vs. 5). God zal de wereld richten in gerechtigheid. (Ps. 9 VS. 9; 96 vs. 13 ; 98 vs. 9). Help mij uit door Uwe gerechtigheid. Ps. 31 vs. 2). Hij heeft de gerechtigheid en het gericht lief. (Ps. 33 VS. 5).
Ik, de Heere, heb u geroepen in gerechtigheid. (Jes. 42 vs., 8). Mijne gerechtigheid is nabij. (Jes. 51 vs. 6).
Gij zult Mij ondertrouwen in gerechtigheid. Hos. 2 VS. 18).
De profetische religie kent een nieuwe gerechtigheid: O, Heere, leid mij in Uwe gerechtigheid. (Ps. 5 vs. 9). Het is hun gerekend tot gerechtigheid. (Ps. 106 vs. 31). God Zelf zal een eeuwige gerechtigheid aanbrengen. (Dan. 9 vs. 24). Joel spreekt van den Leeraar tot gerechtigheid. (2 vs. 23).
De ongerechtigheid des menschen wordt beleden in den zin van algeheele verdorvenheid : Onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. (Jes. 64 vs. 6).
Menigvuldig wordt de trouw en genade Gods geprezen. De gansche Schrift is er vol van. Noach vond genade in de oogen des Heeren. (Gen. 6 vs. 8). Mijn rechter zal ik om genade bidden. (Job 9 vs. 15). Door Zijn genade heeft Hij hun verlost. (Jes. 63 VS. 9). God gaf Daniël genade en barmhartigheid. (Dan. 1 vs- 9). Door genade te bewijzen aan den ellendige. (Dan. 4 VS. 27). De Geest der genade en der gebeden. (Zach. 12 vs. 10).
Dit zijn slechts enkele plaatsen uit velen, om aan te toonen, dat de religie der profeten niet in de voorgeschreven ceremoniën der Wet is opgegaan. Veeleer waarschuwen zij tegen het vertrouwen op de uitwendige ceremoniën.
Typeerend zijn de psalmen, b.v. 51, 38, 130 e. a., de zoogenaamde boetepsalmen voor de kennis van het diepe zondebesef. De zonde kan niet uitgewischt worden door het brengen van een offer. (Zie Ps. 40) Daaraan sluit de lof der Wet. (Zie Ps. 19 en 119).
De kennis der zonde en de hope op Gods genade is het geheel bijzondere van de profetische religie, waardoor zij van alle andere religie is onderscheiden.
Dit feit moet dan wel zeer nadrukkelijk tot den aard van het Verbond Gods met Israël worden gerekend, en aangezien de Wet Gods het voornaamste stuk van het Verbond is, mag veilig worden aangenomen, dat zij een functie heeft te vervullen in het religieuse leven van Israël, die met het werk der verlossing samenhangt en daarom Messiaansch van karakter is.
Dit wordt ook bevestigd door Paulus, als hij op het groote feit van de openbaring der Wet wijst. De dood heeft geheerscht van Adam tot Mozes. Waar geen Wet is, daar is geen overtreding. (Rom. 5 vs. 14). Dat kan niet beteekenen, dat de menschen van Adam tot Mozes niet gezondigd hebben. De zondvloed spreekt daaromtrent andere dingen.
Doch het moet beteekenen, dat de menschen geen kennis der zonde hebben gehad en dientengevolge zonder God hebben geleefd, omdat zij vervreemd waren van God. Wij hebben dat in ander verband reeds aangetoond. De ervaring der algemeene genade Gods werd door de groote massa voor een natuurlijke zaak genomen, waarvan slechts enkelen, door bijzondere openbaring onderwezen, moeten worden uitgezonderd, gelijk Noach, Abraham en anderen.
De kennis der zonde en daarmede in verband de eisch van vernieuwing des levens door de genade Gods is het onderscheidende kenmerk van de profetische religie of het verbond met Israël.
Wanneer men den godsdienst van Israël uitwendig beschouwt, zoo verschilt zij niet veel van die der heidenen. Dat heeft ook Calvijn gezegd. Maar dan heeft men niet het wezen.
Het wezen ligt in de kinderlijke gemeenschap met God. Doch bij het licht der openbaring wordt ontdekt, dat deze kinderlijke gemeenschap werd verbroken door de zonde en dat de mensch voor God verkeert in een doemwaardigen staat. Het rechtvaardig oordeel Gods vermag de mensch niet te overwinnen door een cultus of door verdienstelijke werken.
Onder de tucht der Wet heeft Israël moeten leeren, dat de dood heeft geheerscht van Adam tot Mozes en dat het leven slechts kon worden verwacht van dien God, die zich als een God van alle leven en een God van ontferming openbaarde.
Hét profetisch oog Is daarvoor geopend. De Heilige Schrift vangt aan met de openbaring der schepping. Voor het bewustzijn van Israels profeten was het klaar en duidelijk, dat zij met den Schepper van hemel en aarde van doen hadden. Dat is het eerste noodig om te verstaan, hoezeer wij in alles afhankelijk zijn en schuldig de gehoorzaamheid te brengen, welke God van ons vordert.
Deze kennis behoorde algemeen goed onder de menschen te zijn, zoodat het gansche leven de kenmerken droeg van eerbiedvolle erkentenis van den grooten Schepper aller dingen. Daarin zou de grondslag gelegen zijn voor de erkenning en betrachting van de orde eener gezegende en vredige saamleving der volkeren.
Het goddelijk licht heeft voorts aan de Godsmannen inzicht gegeven in de diepe oorzaak van de ellende der wereld, als zij werden bepaald bij den zondeval en de straffende gerechtigheid Gods. Van Israels profeten is het getuigenis in de wereld uitgegaan als een roep tot bezinning en bekeering en zij hebben een nieuwen dageraad aangekondigd van genade en barmhartigheid, omdat zij uit de verborgenheid van Gods Verbond geleerd waren.
Het Verbond met Israël staat in het teeken der belofte eener nieuwe gerechtigheid, welke de Heere zal voortbrengen.
Daarin ligt het Messiaansche karakter des Verbonds, hetwelk gansch de profetische religie doorademt en uit kracht waarvan zij leeft.
Het is dan ook inderdaad al te armelijk, hier en daar een Messiaanschen tekst te willen aantreffen, die door anderen wederom wordt beknibbeld. Zulk een methode schijnt wel te passen bij een uitlegkunde, welke geen oog heeft voor de centrale beteekenis van de belofte des Verbonds.
De profetische religie is als zoodanig Messiaansch, hoe anders zou zij kunnen gewagen van Gods goedertierenheid, ontferming, barmhartigheid en genade ? Wij worden daarop gewezen door den Christus zelf, als Hij zegt : Onderzoekt de Schriften, die zijn het, die van Mij getuigen. (Joh. 5 VS. 39).
Anderzijds mag dit geen aanleiding zijn om aan alle gestalten zonder oordeel typologieën te ontleenen. Men moet met het heilige heilig omgaan en voorzichtigheid betrachten. Met een figuur als Samson kan worden gesold op een wijze, die zelfs ergernis wekt. In de zonden van Simson kan nimmer een type van Christus zijn, want Hij heeft geen zonde gekend. Men houde zich dus strikt aan de van God bevolen ambtelijke roeping, welke aan sommige menschen is ten deel gevallen als een schaduw van het drievuldig ambt van den Middelaar, profetisch, priesterlijk en koninklijk. De profeten zijn in hun ambt een schaduw van den hoogsten Profeet en Leeraar, de priesters, met name de hoogepriester, van den eenigen Hoogepriester en de gezalfden des Heeren, de koning en de richter, alweer in hun ambt, een weerspiegeling van den eeuwigen Koning.
Zoo heeft de Heere op velerlei wijzen tot de vaderen gesproken. (Hebr. 1 vs. 1).
Zouden wij het Verbond met Israël naar den uitwendigen cultus beoordeelen, dan zou het een soort werkverbond zijn.
Zoo heeft men het ook wel beschouwd. Voor het volk in zijn geheel is het een werkverbond geweest, een juk der dienstbaarheid. Paulus vergelijkt Israël bij een onmondig kind, dat van een dienstknecht niet verschilt, hoewel hij een zoon is.
Dat geldt echter niet van de mondigen in Israël. Hoe zou David een man naar Gods harte genoemd zijn, indien de gerechtigheid, die naar de Wet is, tot maatstaf ware genomen, terwijl hij openbaar te kort schoot in zulk een gerechtigheid?
Tot de onmondigen kan men de profeten niet rekenen, die van de besnijdenis des harten spreken (Ezech. 44 vs. 7), van een' nieuw Verbond (Jes. 31), van de gerechtigheid, welke is als een wegwerpelijk kleed. (Jes. 64 vs. 6).
Nog eens : voor de massa des volks is het Verbond een werkverbond geweest en de werkheilige betrachtingen van een vroom nomisme (Pharizeërs) zijn boven het werkverbond niet uitgekomen. In den vorm van deze wettische vroomheid leerde Paulus ook de dienstbaarheid der Wet kennen. (Ph. 3 VS. 6).
Zoo zien wij in het leven van Israël twee lijnen, die eener wettische vroomheid en die van de profetische religie, een godsdienst van werkheiligheid en van een leven der genade.
Men verwondere zich niet over zulk een werkheiligheid. De mensch werd onder het werkverbond gezet in zijn rechten staat. Voorts is de Wet norm onzer zedelijke verhoudingen en handelingen en houdt daardoor het karakter van een verbond der werken.
Wanneer men echter van de werken der Wet heil verwacht, doet men te kort aan Gods gerechtigheid, omdat de ernst der zonde en de eisch der gerechtigheid daardoor worden miskend.
Gaat men dus de religieuse beteekenis van het Verbond met Israël en van de woorden des Verbonds na, dan moeten deze gezien worden in 't licht, dat de openbaring daarover doet opgaan, n.l. Gods bemoeienis met een doemwaardig volk. Het Verbond is verbond der genade en de vervulling eener nieuwe gerechtigheid.
Zoo komt men altoos weer tot de Messiaansche strekking van het Verbond, welke door Paulus ten eenenmale wordt duidelijk gemaakt, als hij zegt, dat geen mensch uit de werken der Wet gerechtvaardigd wordt en aantoont, dat Abraham uit het geloof gerechtvaardigd is.
Zoo kan de strekking des Verbonds niet beter worden uitgedrukt dan de Heilige Geest dit heeft geopenbaard door den mond van apostelen en profeten en vervuld in de vleesohwording des Woords.
Men kan dan ook terecht van een gang der openbaring van, Gods Verbond gewagen. Eerst een aankondiging der genade aan den gevallen mensch (Gen. 3 : 15). Dan de gemeene gratie, welke aan geen eisch werd gebonden, zoodat het verduisterd verstand, blind voor de gave Gods, haar weldaden als natuurlijk goed aanvaardt, wijl hem de kennis van God en van zichzelf ontbreekt (met uitzondering der verkorenen Gods). Daarna de openbaring der Wet aan een nieuw volk, dat zijn plaats in de geschiedenis zou innemen als de profeet der verlossing en de moederschoot van den Messias naar het vleesch.
In het godsdienstig leven van Israël is de wettische vroomheid, het nomisme der werkheiligheid, dan ook veel meer miskenning dan betrachting van de Messiaansche roeping des volks.
In de profetische religie gaat de dageraad der verlossing op. Zij laat het Verbond in zijn geestelijke beteekenis zien. De profetie heeft gezien, dat Israël den Messias naar het vleesch in zijn schoot droeg. Vandaar de voorzeggingen van Zijn komst: Jesaja 11, Micha 5, Daniël 9 e.a.
De profetie leeft uit den Geest van Christus. Zij is getuigenis van de geestelijke tegenwoordigheid van den Middelaar in Israël.
Gezien in het profetisch licht, is Israël de Zoon, dien God uit Egypte heeft geroepen, niet slechts bij vergelijking of aanneming, maar Israël is de Zoon krachtens zijn goddelijke roeping om den Messias naar het vleesch voort te brengen. In de roeping van Israël is een daad Gods, welke betrekking heeft op de vleeschwording des Woords. De Messias toch is op een bijzondere wijze begrepen in het zaad Abrahams, hetwelk uit Egypte werd geroepen. Uit Israël zou die man voortkomen, welke in één Persoon zou vereenigd worden met den Zone Gods.
Door deze roeping wordt de geschiedenis van het volk Israël bepaald. Israël is de profeet onder de natiën, vernederd, verslagen, verstrooid en nochtans onverwoestbaar en machtig door de wondere hand Gods. Afsterving van den otiden mensch en opstanding van den nieuwen. Zoo vertoont Israël het beeld van den lijdenden Knecht des Heeren, die wordt bezocht met den opgang uit de hoogte.
Het hoogtepunt van het profetische getuigenis valt saam met den ondergang van den tempel en de ontwrichting van het nationale leven, als de profeet Jeremia vermaant tot onderwerping aan de machtige hand Gods en schouwende in de eeuwige toekomst, profeteert van een nieuw Ver­bond.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET VERBOND GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's