Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBOND GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND GODS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het gaat dus niet over de vraag, of de wetenschap het terrein der algemeene genade toevalt

XII.

Het gaat dus niet over de vraag, of de wetenschap het terrein der algemeene genade toevalt. Dat kan niet worden bestreden. Het wordt echter niet door ieder erkend. Juist, omdat God in Zijn algemeene genade gaven schenkt ook aan menschen, die geen vreeze Gods toonen, kan het zoo zijn, dat men die gaven als natuurlijke vermogens beschouwt. Daarom echter is er onderscheid tusschen hen, die de gaven Gods erkennen en die daarvoor geen oog hebben. De eersten zien de dingen in het licht des Verbonds, de laatsten noemen het alles natuur.

Zooals men begrijpen kan is de erkenning van Gods Verbond van groot behang voor de beschouwing van de werken Gods in de natuur, maar zij is welhaast van nog meer gewicht op het terrein der z.g. geesteswetenschappen : anthropologie (dekkennis van den mensch), psychologie (de kennis van de ziel), de sociale wetenschap, het recht, de kennis van taal en letteren, enz. Al deze wetenschappen hebben den mensch en de menschelijke samenleving tot object en het behoeft niet meer gezegd, dat het een principieel verschil is, of men den mensch onder het Verbond Gods of als een bloot natuurwezen ziet, omtrent welks oor.sprong en bestemming men in het onzekere verkeert. Men behoorde algemeen den mensch te erkennen als schepsel Gods en voorwerp Zijner genade, doch het feit dat men dat niet doet en alzoo niet gezind is, kan geen reden zijn om niet van deze grondstelling uit te gaan en corrigeerend te werken op de humanistische beschouwingen der wetenschap. Men denke aan de speculaties omtrent de afkomst van den mensch, zijn psychisch bestaan, huwelijk en gezinsleven, overheid, staat en maatschappij, het economische leven en wat daarmede samenhangt. Evenals de theologie door Calvijn op haar eigen fundament werd geplaatst en door hem gezuiverd werd van de philosophic, ligt het op den weg der Christelijke wetenschap de speculatie te onderkennen op het algemeen wetenschappelijk terrein en haar uit te zuiveren bij het licht der Godsopenbaring. Terloops mag worden opgemerkt, dat een bijzondere of vrije universiteit, welke de beoefening der wetenschappen naar de beginselen eener Christelijke levens- en Wereldbeschouwing nastreeft, een schoone taak kan vervullen te midden van de wetenschappelijke ontwikkeling op humanistisch plan.

Ook deze laatste steunt op de werking der algemeene genade en bijzondere gaven en talenten, welke God aan haar beoefenaars schenkt, maar zij is er in het algemeen niet van bewust. Goed verstaan: in het algemeen niet, want men zij voorzichtig allen over één kam te scheren. Het persoonlijk karakter zal steeds ook den wetenschappelijken arbeid kenmerken. En het kan niet anders, of de beoefenaar der wetenschap, die een Christelijke overtuiging aanhangt, onverschillig, in welke omgeving hij zijn arbeid verricht, zal daarvan blijk geven in zijn werk.

Wie opzettelijke scholing zoekt ter beoefening der wetenschap bij het licht der openbaring, zal uit den aard der zaak niet voorbij kunnen gaan aan wat op algemeen terrein wordt geboden. Hij zal dat tegemoet treden met het respect, dat het verdient, en de kracht van zijn beginselen door uitwisseling van gedachten en onderlinge vergelijking der problemen bewijzen. Daarbij heeft hij allermeest te waken om getrouw te blijven aan eigen beginsel en niet af te glijden langs het pad van wijsgeerige beschouwingen naar een denkwijze, welke hij bestrijdt.

Intusschen zijn wij reeds van het kenvermogen overgegaan op het terrein der levensbeschouwing, waarbij ook de overige bewustzijnsfuncties in aanmerking komen. Het is de groote beteekenis van het uitgangspunt in het Verbond Gods, dat de religieus-zedelijke relatiën, waaronder wij staan, onmiddellijk haar eisch doen gelden. Zelfs in de wijsgeerige levensbeschouwingen, die zich op het redewezen verlaten, vraagt dat Verbond om zijn rechten. De geschiedenis der philosophic bewijst, dat men het emotioneele en wilsleven van den mensch slechts tot groote schade van de samenleving verrationaliseert.

Gevoels- en wilsleven hebben hun eigen rechten in de harmonische ontplooiing van het bewustzijnsleven, waarin de religie een centrale plaats inneemt.

De gebieden van het gevoelsleven kan men in drieërlei onderscheiden: 1. het religieuse, 2. het zedelijke en ten 3de. het aesthetische leven.

Meer nog dan het redewezen zijn deze bewustzijnsfunctiën verstoord door de zonde. Daarin schuilt mede een oorzaak van de neiging der rede naar alleenheerschappij met achterstelling van de overige bewustzijnsfuctiën. Daarbij komt in de voornaamste plaats, dat juist in het redewezen het machtigste wapen van den drang tot heerschappij is gelegen.

Het behoeft dus ook niemand te verwonderen, dat de rede ook over de religieuse beseffen en over den wil tracht te heerschen. Deze overheersching verstoort de iharmonische orde der levensbetrekkingen en daartegen heeft de mensch geen rem, zoo daar niet een boven den mensch verheven gezag wordt erkend en geëerbiedigd.

Dat is nu juist de zaak des Verbonds, ook in den zin der gemeene gratie, dat het erkenning eischt van den God des Verbonds als Schepper en Onderhouder van hemel en aarde. Die erkenning sluit vanzelf de erkenning in van de door God geordineerde levensordeningen en poneert den zedelijken eisch der gehoorzaamheid.

Het Verbond spreekt het menschelijk verstand aan met de openbaring, dat God de hoogste Souverein en Schepper des levens is. Deze openbaring geeft alzoo een verlichting des verstands, welke beantwoordt aan het algemeen religieus besef, dat er een God is.

Dat besef wordt derhalve door de openbaring van het Verbond verhelderd tot een verstandelijke Godskennis. Deze Godskennis heeft krachtens de algemeene strekking van de Godsopenbaring en in verband met de algemeenheid van het Noachietisch Verbond recht op algemeene erkenning. Tegenover de duisternis van het heidendom stelt het Verbond Gods een algemeene kennis van God den Schepper. Het ligt ook voor de hand, dat niemand op redelijke gronden kan loochenen, dat God de Schepper des heelals is, en het valt niet te betwisten, dat het religieus besef als zoodanig door deze kennis wordt bevestigd. In den grond der zaak komt zij overeen met het religieus grondgevoel.

Het is echter ook duidelijk, dat deze kennis geen vrucht kan dragen, tenzij zij gepaard gaat aan erkenning. Dat nu is een andere zaak. Erkennen is een gezindheid des harten, kennen een verstande.ijke aangelegenheid. Erkennen wordt geboren uit een overtuiging, die in sommige gevallen door verstandelijke overreding tot stand komt.

Dit heeft b.v. plaats, wanneer iemands oordeel op gebrek aan kennis was gegrond, zoodat aanvulling van kennis en inzicht in argumenten tot een gewijzigd oordeel leidt. Dat is echter niet het geval inzake de religieuse overtuiging. Daar komt een gezindheid des harten bij te pas, die de Godsopenbaring als waarheid erkent en daaruit leeft, ook verstandelijk.

Dit laatste argument brengt ons wederom bij een verbondsbetrekking, waardoor de genegenheid des harten wordt omgebogen tot overtuiging. Deze verbondsrelatie is derhalve niet algemeen, maar draagt een persoonlijk karakter. Zoo kan het zijn, dat iemand schoone intellectueele gaven heeft ontvangen en bekwaam is in velerlei wetenschap, maar nochtans deze gave mist en niet gezind is zich onder de openbaring des Woords te voegen'. Zulk een mensch richt zijn geest op de werken Gods en schoon blind voor den diepen grond der dingen, kan hij door zijn wetenschappelijken arbeid boven anderen uitblinken.

De religieuse gezindheid, welke zich aan Gods Woord onderwerpt, zij het in den algemeenen zin van de erkenning van God als Schepper en Onderhouder der wereld, oefent een centralen invloed op het gansche leven, het denken, gevoelen, oordeelen en handelen uit. Zij is een zedelijke kracht in het leven en zal ook Gods Wet en ordinantie erkennen, den plicht der gehoorzaamheid gevoelen, omdat de religieuse gezindheid den mensch in rapport heeft gebracht met de openbaring van Gods wil. Deze openbaring is gezaghebbend voor het oordeel van wat geoorloofd is en niet geoorloofd, wat goed en kwaad is naar de norm van Gods Wet.

Tegen een misverstand moet hier worden gewaarschuwd. Als wij over de algemeene beteekenis van Gods Verbond handelen, op den bodem van de openbaring aan Noach, dan gaat het niet over die Verbondsbetrekkingen, die in de wedergeboorte worden gelegd. Het gaat over de universeele werkingen des Verbonds : Het algemeen besef, dat God is, de algemeene werkingen des verstands, de algemeene werking der zedewet, de algemeene levensvoorwaarden, en de bijzondere gaven, welke God op het terrein van het leven in het algemeen schenkt: gaven des verstands, bekwaamheid tot allerlei kunst, talent om te regeeren, rijkdom, enz. enz., waaruit de rijke verscheidenheid des levens voortkomt.

Tot die bijzondere gaven op het algemeene terrein der menschelijke samenleving behoort ook de verlichting van verstand en hart, welke een zeker religieus leven of geloof wekt bij de erkenning van God den Schepper en Zijn voorzienigheid overeenkomstig Zijn Woord. Deze bijzondere genade is wederom onderscheiden van de gave der wedergeboorte. Laat mij zeggen, zij werkt zuiverend op het algemeen religieus bewustzijn en biedt tot op zekere hoogte een restauratie van de religie naar de orde der schepping. Daarom kan men deze gave niet onder de gemeene gratie rekenen. Zij is daarvan door een bijzondere verlichting onderscheiden, die een persoonlijk karakter draagt, en een redelijk-zedelijk streven oproept om naar de verkregen Godskennis te wandelen.

Practisch voert het tot een algemeen Christendom, dat zich onder invloed van verschillende factoren in verscheidenheid van vormen en leefwijze aandient. In veelheid van nuanceering van wettische vroomheid, devotie, mysticisme, ethicisme, methodisme en liberalisme doet het zich voor en het is veeltijds moeilijk te onderkennen in hoeverre daarin symptomen van waarachtig geestelijk leven werkzaam zijn. Op het breede en moeilijke terrein van het gevoelsleven bloeit deze verscheidenheid op in de verschillende uitingen van kunst en cultuur, van socialen arbeid en liefdadigheidsinstellingen. Op den grondslag van 't Noachietisch Verbond tintelend van den gloed der bijzondere gaven en soms fonkelend van de spranken van geestelijk leven, vertoont dit een beeld van het menschelijk gemoedsleven, een mengeling van ideaal en werkelijkheid.

Deze rijke verscheidenheid, die tegenover de eenheid, vastheid en oirde van den kosmos chaotisch aandoet, dringt de vraag naar voren, wat toch wel de bestemming van den mensch en de zin des levens mag zijn. Veelmeer dan in de sfeer van het kennen, treedt toch de disharmonie van het menschelijk leven hier aan den dag en vergeefs tracht de menschelijke geest dit proces onder zijn heerschappij te brengen. Schijn en werkelijkheid gaan dooreen. Het gezag van een universeele norm schijnt te ontbreken, omdat men zich niet voegt onder de religieus-zedelijke orde, welke het gansche leven behoort te beheerschen. Hoe grillig en modieus doet de kunst aan en wat doet zij eigenlijk. Wat is haar waarheid. Zoo er in kunst waarheid is en zij niet louter zelfmisleiding zal zijn, kan de waarheid alleen in de zuivere nabeelding gevonden worden van de schoonheid der schepping. De normen der schoonheid zijn ten ecnenmale goddelijk. Doch ook als imitatie is de kunst alleen waar in de kunstvaardige handeling als begrijpende functie. Het aanvoelen van de goddelijke schoonheid, het grijpen van de goddelijke symboliek. De kunstontaarding schuilt in haar individueele schepping, de creatie van den mensch, die wat zijn wil, de afgoderij in de kunst, die voor hem even vernederend is als de speculatie in de philosophic. Kunst en philosophie naderen elkander in de speculatie van den individueelen geest. Haar eenige werkelijkheid is de werkelijkheid van den mensch, zooals hij bestaat, zij mist den glans der eeuwige waarheid. Haar waarheid schuilt in de expressie van den mensch, zooals hij zich zelf en de wereld ziet of wil zien. De eenige objectiviteit is haar anthropologische waarheid, welke tegenover de goddelijke waarheid, naar den inhoud en strekking beoordeeld, zelfs leugenachtig verschijnt. In zooverre getrouwe weergave en imitatie van het leven middel tot expressie is, heeft de speculatieve kunst deel aan een objectieve norm, die niet van haar zelf is en naarmate zij daaraan nauwkeuriger beantwoordt, heeft haar product meer blijvende waarde.

Zoo kan ook de kunst haar roeping alleen vervullen in de beoefening van het objectieve, dat zij slechts in de goddelijke ke norm kan vinden. Ook de kunst is religieus-zedelijk gebonden. Zij heeft haar exempla in de werken Gods en deze verstaan in het licht der openbaring. Zij leeft uit de gaven des Verbonds en zal zij haar bestemming vervullen, dan voegt zij zich bewust onder de openbaring des Verbonds, d. i. zij moet religieuse kunst in den zuiveren zin des Woords zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET VERBOND GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's