Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkelijke rondschouw

Bekijk het origineel

Kerkelijke rondschouw

De noodzakelijkheid van een christelijk leven

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

 1. Zelfverloochening met betrekking tot onszelf.  Als Calvijn het over het Christelijk leven eeft en de noodzakelijkheid van een recht Christelijken wandel bepleit, wijst hij er in een 2de hoofdstuk op, dat daarvoor zelfverloochening noodig is ; en wel 1. ten opzichte van zich zelf ; 2. met betrekking tot onzen naaste, en 3. met betrekking tot God. 

Het fundamenteele beginsel der Wet is voor den Christen : af te sterven den ouden mensch, opdat de nieuwe mensch tot openbaring zal komen met lust en liefde tot de geboden Gods. Het is de roeping der geloovigen — aldus Calvijn — den Heere hun lichiaam op te offeren tot een levend offer, dat heilig moet zijn en Hem welgevallig. Daarin bestaat juist de redelijke godsdienst. (Rom. 12 vers 1). 

De eerste eisch is, dat de Christen zich niel mag voegen naar de gedaante der wereld, maar vernieuwd moet worden door de vernieuwing zijns gemoeds, om te onderzoeken welke de goede en welbehagelijke wil Gods zij. We moeten het dan ook als een voorrecht achten Hem te mogen toebehooren, om voortaan niets te bedenken of te verzinnen, te spreken of te doen, dan wat tot Zijn eer strekt. 

Als wij niet meer onszelven, maar den Heere toebehooren, is het duidelijk, welke dingen wij ons moeten ontzeggen en welke wegen wij moeten vermijden, en op welk doel alle daden onzes levens moeten uitloopen. 

Wij behooren ons zelf niet, en daarom mogen wij niet trachten naar hetgeen ons vleesch bekoort. Wij zijn daarentegen des Heeren, en daarom moeten wij in leven en sterven Hem toebehooren en Hem als het éénige richtsnoer van ons leven aannemen. De leiding moet daartoe ontnomen worden aan ons eigen verstand, om zich Gode te wijden. Wij zelf moeten niets weten, niets willen, maar alleen den Heere volgen, waar Hij ons leidt. Dat is de eenig goede weg, en dat leidt naar de eenig veilige haven.  Daarom moet het eerste voor den mensch zijn : dat hij zichzelf verzake en zichzelf verloochene, om alle krachten aan te wenden tot gehoorzaamheid aan den Heere. En de ware gehoorzaamheid aan den Heere bestaat daarin, dat de mensch, vrij van de eigendunkelijkheid des vleesches, zijn zin en wil geheel buigt naar den wil van den Geest Gods; wat Paulus noemt: de vernieuwing des gemoeds. (Rom. 11 vs. 2 ; Efeze 4 vs. 23). Dan zal gezocht worden de eere van Christus, die ons heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven. (Gal. 2 vs. 20).

In de tweede plaats volgt hieruit, dat wij niet ons zelf moeten zoeken, maar hetgeen overeenkomstig den wil Gods is en ter bevordering van Zijn eer strekt. We moeten onszelf vergeten en al onze krachten aanwenden tot den dienst van God en Zijn heiligen wil. De H. Schrift beveelt ons dan ook onzen eigen zin te verzaken, opdat alle eerzucht en hebzucht zal worden uitgeroeid; en God wil, dat wij nimmer uit het oog zullen verliezen, dat ons geheele leven aan Hem gewijd moet zijn, onzen eigen wil verzakende en doende Gods wil, ons geheele hart godvruchtig richtende op den Heere, den God des heils. Dat is de zelfverloochening, die Christus zijn jongeren van hun eersten leertijd af, zooeer aanbeveelt. (Matth. 16 vs. 24).

Er mag geen plaats gegeven vorden aan hoogmoed, pronkzucht, praal, gierigheid, welust, verkwisting, verwijfheid, noch aan andere ondeugden, die uit eigen liefde voortsspruiten.­  Juist de wijsgeeren, die er het ernstigst op aandrongen, dat men de deugd om haars zelfs wil moest betrachten — „de deugd om de deugd" — waren zóó opgeblazen van hoogmoed, dat zij duidelijk toonden de deugd te prijzen, om er mee te pralen! Maar de Heere zegt, dat hun loon weg is en dat tollenaren en zondaren dichter bij het Koninkrijk der hemelen slaan dan zij. (Matth. 6 vs. 2 ; 21 vers 31). 

Terecht is reeds door de ouden gezegd, dat in 's menschen hart een wereld vol zonden verborgen ligt, en er is geen ander geneesmiddel te vinden, dan zich zelf te verloochenen, alle zelfzucht te laten varen, en uit alle macht te zoeken wat de Heere van ons vordert, en dit alleen daarom, dat het Hem welgevallig is. Wij moeten den Heere liefhebben om Zijns zelfs wil („de Heere om den Heere"). Als de apostel, behalve in Rom. 12 vs. 1, ook elders schrijft over onzen Christelijken wandel, zegt hij: dat wij de goddeloosheid en de wereldsche begeerlijkheid verzakende, matig en rechtvaardig en godzalig leven moeten in deze wereld, verwachtende de zalige hope en de verschijning der heerlijkheid des grooten Gods en van onzen Zaligmaker Jezus Christus, die Zichzelf heeft willen reinigen een volk, ijverig in goede werken". (Titus 2 vs. 11—14). 

Wij zijn van nature zoo zeer geneigd tot goddeloosheid en wereldsche begeerlijkheden en daarom worden we zoo ernstig vermaand hiertegen te strijden „tot bloedens toe". We moeten onze goddeloosheid en eerzucht afleggen en alles verzaken wat ons verstand en eigen wil ons ingeeft. 

Als de apostel alles wil samenvatten, doet hij dit in drie punten : matigheid, rechtvaardigheid en godzaligheid. Matigheid beteekent: kuischheid en ingetogenheid, benevens tevredenheid met aardsche goederen en lijdzaamheid bij armoede ; dankbaar bij voorspoed en geduldig bij tegenspoed. Rechtvaardigheid bevat alle plichten der billijkheid, zoodat wij elk geven wat hem toekomt. Godzaligheid houdt ons terug van de besmetting der wereld en verbindt ons in ware heiligheid met den Heere. In deze drie stukken, onafscheidelijk saam verbonden, is een volkomen Christelijke wandel ons geteekend. 

Dewijl echter niets moeilijker is, dan het vleesch en zijn begeerlijkheden vaarwel te zeggen, ze te beteugelen, ja te kruisigen, zoo is de zelfverloochening met betrekking tot eigen leven allernoodzakelijkst, opdat we een heiligen wandel mogen hebben te midden van een zondig geslacht. En omdat het zooveel moeilijkheden medebrengt, met strijden en lijden, teekent de H. Schrift ons altijd de heerlijkheid van het toekomstig leven, om ons te verzekeren, dat onze strijd hier niet vruchteloos geacht moet worden. Want gelijk Christus eenmaal in het vleesch verschenen is, om ons verlossing aan te brengen, zoo zal Hij eenmaal wederkomen om de vrucht te openbaren van het heil, dat Hij verworven heeft, om Zijn Gemeente voor te stellen aan den Vader, zonder vlek en zonder rimpel. Dan geen zonde meer. Dan zal de lijdende en de strijdende Kerk overgaan in de triumfeerende Kerk, om geheel den Heere toe te behooren.  De vermaning der H. Schrift is: in deze wereld zóó te wandelen, dat wij onze hemelsche erfenis niet uit het oog verliezen of vergeten, ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus Christus, onzen Heere.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Kerkelijke rondschouw

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's