Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBOND GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND GODS

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De religie des Verbonds.

XV.

De religie des Verbonds.

Uit de universeele grondrelatie volgt, dat in het verbond ook de bepaling eener algemeene religie is gegeven. Daar is slechts één God en éen religie. Deze is naar de orde der schepping algemeen en wordt in de universeele werking des Verbonds als universeele religie aangewezen.

In overeenstemming daarmede maakt ook de eerste tafel der Wet des Heeren aanspraak op algemeene erkenning en niet slechts dat, maar allen zijn schuldig de geboden van God en Zijn dienst in eere te houden en daaraan gehoorzaamheid te brengen. Overal en onder alle volkeren behoorde dat zoo te zijn, zoodat het aanschijn der wereld de trekken van de èène en algemeene religie vertoonde.

Hoe geheel anders is dat in de werkelijkheid, zooals deze zich aan ons voordoet. De heidenwereld ligt weliswaar onder beslag van het goddelijk mysterie. De heidenen zijn zeer godsdienstig en zij geven daaraan op velerlei wijze uitdrukking, met name in het openbare leven.

De apostel teekent ons dat beeld en noemt dit een dienen van den onbekenden God. Zij dienen God, maar zij kennen Hem niet en maken zich dan goden naar de gelijkenis van het schepsel.

Door de Wet is de kennis der zonde, ook en in de voornaamste plaats van de zonde der afgoderij. Aan de Wet wordt de afgoderij van ons verdorven hart ontdekt en door de kennis der Wet wordt ook de afgoderij in het openbare leven allengs bestreden en uitgeroeid.

Wij kunnen dit opmerken aan het volk Israël, zooals ons zijn geschiedenis wordt geteekend in het Oude Testament. Israël is uit het heidenland getogen, zooals Jozua duidelijk verklaart. (Joz. 24 : 14). Doch ook zelfs onder de leiding der Wet kwamen zij ruimschoots in aanraking met heidensche afgoderij en het hart des volks was veelvuldig bereid zich met de afgoden te vermengen. Zelfs Salomo bracht vreemde goden binnen voor zijn harem. Doch ook overigens lezen wij van de Kanaanietische goden, de Baals en Asteroth, van den dienst van Moloch en Kamos, van de Koningin des hemels en zooveel meer.

Tegenover de afgoderijen stellen de profeten steeds den eisch des Verbonds tot gehoorzaamheid en den dienst van den eenigen God van hemel en aarde. Het is niet zonder beteekenis, dat de Heilige Schrift aanvangt met de schepping. Voor het profetisch bewustzijn staat het vast, dat deze Schepper van hemel en aarde is de God des Verbonds, die zich in de verschillende verbonden heeft bekend gemaakt.

De groote tegenstelling in Israels leven is Jehovah of de afgoden en de geschiedenis van Israël is een voortdurende strijd der profeten tegen de afgoden en vóór den dienst van Hem, die alleen God en een eenig Heere der gansche aarde is.

Zoo heeft de profetische prediking twee markante zijden : 1e. het streven naar den openbaren dienst van den eenigen God. 2e. de prediking van de diepere geestelijke waarheid der religie in de toekomst van den Messias.

Laten wij dit tweede punt liggen tot nader orde, dan heeft het eerste de blijvende godsdiensthistorische beteekenis, dat de prediking der Wet het openbare heidendom allengs in Israël en later in de Christenvolken overwonnen heeft en verkeerd in algemeene erkenning van den eenigen God, Schepper van hemel en aarde.

Deze beteekenis is blijvend tegenover alle vormen van heidendom tot vestiging van een bijbelsch monotheïsme.

In de gansche historie is dit verschijnsel eenig en daarom typisch en van principieele waarde voor de overwinning van het uitwendige heidendom. Daarom ook behoorde in ieder Christenland ook de eerste tafel der Wet in eere gehouden als norm voor de openbare handhaving van den eerbied voor den eenigen en waarachtigen God, die alleen het leven en alle dingen geeft.

Onze bedoeling is geen andere dan er op te wijzen, dat de Wet des Verbonds een blijvende beteekenis heeft ten aanzien van de algemeene religie der wereld, zoodat overal waar de Schrift ingang heeft gevonden, de openbare erkenning en waardeering van de eerste tafel der Wet algemeen behoorde te zijn.

Het is dus ook miskeiming van de religie naar de orde der schepping en van haar openbaring door het profetische Woord, dat men de eerste tafel der Wet in kwestie heeft gesteld voor de betrachting van het publieke recht van het Schriftuurlijk monotheïsme. Dit is een vrucht van het revolutionaire denken, dat in wezen heidensch is en naar den natuurdienst terug wijst.

Met des te meer nadruk verdient daarom de Wet des Verbonds op den voorgrond gebracht in het publieke leven, niet alleen de tweede, maar vooral de eerste tafel, zijnde deze de grondslag voor de tweede en de instandhouding van een saamleving naar Christelijke orde.

De sociale en politieke orde.

In het Verbond is alzoo de grondslag voor een sociale en politieke orde gegeven, die waarborg biedt tegen revolutionaire ontwikkelingsvormen en denkbeelden , welke slechts schadelijke experimenten blijken te zijn voor de saamleving en ondermijners van de ware cultuurkracht.

De hechtheid van Gods Verbond is ook daarin gelegen, dat het Verbond geen theoretische zaak of een gedichtsel van den mensch is, maar een werkelijkheid en goddelijke werkzaamheid, waardoor de orde der dingen wordt in stand gehouden.

Daarom gaat de Wet des Verbonds over alle werkingen en krachten, die zich in het leven openbaren. Zij treedt daartegen op met haar hoog gezag, bepaalt de ordeningen van het leven van persoon, huis, familie in allen handel en wandel, ja voor de gansche saamleving.

Dientengevolge is het wederom van zoo groote beteekenis, dat de Overheid in den naam van haar goddelijk gezag optreedt en heeft zij reeds daardoor de roeping om tegen de ongebondenheid op te treden.

In het LIcht des Verbonds verzaakt de Overheid haar roeping, als zij het fundament van haar eigen gezag veronachtzaamt en de Wet Gods niet ten grondslag legt aan haar gezagsuitoefening en beleid.

De erkenning alleen van het Verbond geeft de Overheid kracht, omdat zij krachtens Gods Verbond met een bijzonder gezag is bekleed. Doch die efkenning sluit óok in, dat zij haar gezag handhaaft ex officio en derhalve overeenkomstig de Wet des Verbonds.

Als wij spreken van de Overheid, dan geldt dat niet een zekere Overheid, doch de door God geordineerde macht, die het zwaard niet te vergeefs draagt.

Koningen, prinsen en machthebbers zien zich met die macht bekleed en als personen tot zulk een staat geroepen, staan zij persoonlijk onder den eisch des Verbonds en zijn er voor verantwoordelijk hun ambt dienovereenkomstig en naar vermogen te vervullen.

Deze dingen zijn ook in de belijdenis, in het bekende en veel besproken art. 36, tot uitdrukking gebracht en, indien wij recht zullen doen aan deze belijdenis als belijdenis des geloofs, moeten wij ons bewust blijven, dat wij in dit artikel niet met een bepaalde aardsche Overheid van doen hebben, maar met een Overheid, zooals het geloof die bij het licht der openbaring ziet, m.a.w. met het beeld, waaraan de Overheden zich hebben te toetsen. Zoo stelt de belijdenis ons ook de kerk voor, zooals die voor het oog des geloofs bestaat als een maatstaf, waaraan zich het kerkelijk leven moet spiegelen.

De belijdenis spreekt niet van Christelijke en niet-Christelijke Overheden, maar zij handelt over den eisch en plicht van het goddelijk ambt der Overheid.

De tot het Overheidsambt geroepene staat onder Gods gezag en ordinantie en is verplicht daarnaar te handelen.

In hoeverre zij dat doen of nalaten, kunnen doen of niet vermogen, is een tweede vraag, doch de principieele lijn ligt vast in het Verbond. Onwetendheid en onwilligheid der Overheidspersonen kan een afwijkende gedragslijn verklaren. En die twee gevallen staan niet gelijk voor de beoordeeling van hun regeeringsbeleid. Men zij daarom voorzichtig met zijn oordeel, want ook de kennis der Wet en goede wil bij de magistraten zijn nog niet de eenige voorwaarden om ambtelijk te kunnen handelen naar de norm der goddelijke Wet. Daarbij komt ook de kwestie van de mogelijkheid en de macht, welke in verschillende omstandigheden en aangelegenheden den Overheden is geschonken.

Wij zien ook in Israël, dat de èène koning veel meer kon doen dan de andere en dat ook de tijden en omstandigheden zeer verschillend waren. Doch wat van de grootste beteekenis is, en dit worde niet vergeten, is, dat God in Israël niet alleen koningen heeft gegeven, maar ook profeten. En vragen wij, wie van deze beiden — de koningen en de profeten — naar den mensch gesproken, Israël hebben gebracht onder de Wet en onder de belofte, dan is het antwoord zonder beding: de profeten.

Wij moeten deze dingen in hooger licht zien. God heeft Zijn volk geleid door de middelen en wegen, welke Hij heeft goedgedacht, door Zijn oordeelen en door Zijn genadegaven, door koningen en priesters, maar de kracht ging uit van den Geest der profetie.

Uit die goddelijke levensschool moeten wij ons laten onderrichten, om te verstaan, dat Hij ook daarin verbondmatig optreedt en den arbeid des Geestes onderhoudt in de bediening van Zijn Verbond, d.i. de bediening van Zijn Woord, waardoor het Hem behaagt de volken onder Zijn scepter te brengen.

Als wij dus spreken van de macht der Overheid, dan wordt deze in de allereerste plaats bepaald door de werking van Zijn Woord en Geest in het volksleven.

Men make hiervan geen misbruik, door de verantwoordelijkheid af te schuiven op den Heiligen Geest of — gelijk veelal gehoord wordt — op de kerk. Want het is ook verbondmatig, dat het volk, hetwelk de weldaden Gods gesmaakt heeft en met de werking van Woord en Geest is verrijkt, daaromtrent verantwoording draagt en schuldig is in zijn Overheden en leden vruchten voort te brengen, gelijk het ook door den God des Woords tot verantwoording geroepen en geoordeeld zal worden.

De mensch is een redelijk-zedelijk wezen. Hij kent zijn geschiedenis en heeft die te zien in het licht der openbaring, dat in die geschiedenis is opgegaan. Ten slotte is ook die geschiedenis een stuk verwerkelijking van Gods Verbond. Gods Verbond ligt in die historie, is daarin geschiedenis geworden en blijft als zoodanig voor rekening van het volk liggen. Hier geldt in den diepsten zin, dat een volk, hetwelk zijn geschiedenis vergeet, reeds ten halve verloren is.

Het opgemerkte omtrent den Geest der profetie kan nimmer de schuld en verantwoordelijkheid van het volk wegnemen, enkel en alleen vanwege den verbondmatigen omgang Gods met de menschheid en de menschen, zooals zij daar bestaan in volken, familiën, gezinnen en personen.

Wij hebben echter op deze feiten gewezen om aan te toonen, dat de verwezenlijking van Gods Verbond in de algemeen geldige en universeele betrekkingen tenslotte saamhangt met de zuiver geestelijke betrekkingen, die in het Verbond zijn weggelegd. Het komt tot zijn algemeene en nationaal-religieuse openbaring niet zonder de doorwerking van de geestelijke roeping des Verbonds tot mededeeling van de genadegaven Gods, die in Christus zijn weggelegd, aan degenen, die van Christus zijn.

Zoo ontdekken wij ook een orde des Verbonds, die aantoont, dat een volk niet onder de gehoorzaamheid der Wet des Verbonds wordt gebracht, tenzij het door Gods genade de vrijheid des Evangelies heeft gesmaakt, waardoor het zich bewust is geworden, dat in de onderhouding der Wet de voorwaarde voor het bewaren der vrijheden en rechten in het volksleven zijn gewaarborgd.

Men heeft wel eens gemeend, dat de profeten aan de Wet voorafgingen en dat de Wet een neerslag van hun prediking is geweest. Het is begrijpelijk, dat men van buiten af de verschijnselen zoo rangschikt, want de onderwerping aan de Wet volgt op de doorwerking der profetische prediking. De profetische prediking onderstelt echter de Wet en het Verbond. Dat blijkt uit die prediking als zoodanig. Daarom is deze voorstelling in strijd met de werkelijkheid.

De werkelijkheid is anders. De oordeelen, door de profeten in den naam Gods geprofeteerd, zijn over het volk gekomen en hebben ook hun motiveering bevestigd: Zij hebben het Verbond niet gehouden. Vgl. Hosea 6:7: Maar zij hebben het Verbond overtreden als Adam, daar hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld.

Ook hieruit blijkt, dat de mensch van den beginne aan Gods Wet en Verbond gebonden is, hetwelk God in den voortgang der historie heeft geopenbaard.

De Heere heeft echter niet alleen Zijn Wet bekend gemaakt, maar Hij heeft Zijn profeten gezonden om het volk bij de beteekenis en den zin der Wet te bepalen. Hij heeft Zijn Verbond niet losgelaten, maar krachten gegeven en het licht eener eeuwige toekomst in den beloofden Messias doen opgaan. Hoewel Hij het volk niet heeft gedaan naar hun overtreding, heeft Hij het bezocht met Zijn oordeelen, vernederd en verootmoedigd, opdat het zoude leeren verstaan, dat zijn gerechtigheid uit God is.

Zoo is Israël door smart en oordeel gebracht tot een uitwendige eerbiediging van Gods Woord en Wet, terwijl in den boezem des volks de verwachting Israels werd omhelsd in de teederheid eener waarachtige vroomheid.

En zoo zal ook in eenig land de Naam Gods openbaarlijk geëerd en gediend worden, als in den boezem des volks geestelijke waarachtigheid woont.

De beschouwing van de algemeene betrekkingen des Verbonds leiden dus vanzelf naar de zuiver geestelijke relaties van Gods Verbond, hetwelk in Christus zijn hoogste en volkomen vervulling heeft. Eerst door de kracht der geestelijke betrekkingen zullen ook de openbare of wil men de uitwendige betrekkingen erkende vormen aannemen in gehoorzaamheid aan den eisch des Verbonds.

Met andere woorden: alleen door de krachtige openbaring van het geestelijk leven der religie van Christus of door een krachtig kerkelijk leven zal ook het publieke leven de trekken van de religie vertoonen, welke het naar goddelijke orde geroepen is te vertoonen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET VERBOND GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's