Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBOND GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND GODS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De geestelijke betrekkingen des Verbonds of het nieuwe Verbond.

XVI

Het nieuwe Verbond, waarvan Israels profeten hebben geprofeteerd, is in de vleeschwording des Woords tot zijn hoogste openbaring en vervulling gekomen. De geestelijke betrekkingen van dit nieuwe Verbond zijn echter niet eerst begonnen na het volbrachte werk van Christus. Daarvan zijn de profeten zelf getuigen, want zij zouden daaruit niet gesproken kunnen hebben, indien zij daarmede niet in levende betrekking hadden gestaan.

De kerk des Heeren heeft van den beginne aan uit het nieuwe Verbond geleefd. Immers de gevallen mensch wordt uit de werken der Wet niet gerechtvaardigd, zoo zijn dus allen, die het leven van Gods kinderen op aarde hebben leeren kennen, uit de genade des Nieuwen Verbonds bediend geworden. De betrekkingen van dit Verbond loopen door het Oude Testament heen als een rivier, waardoor de dorre woestijn wordt tot een vruchtbaar land, dat zelfs een wederhoorig kroost draagt.

Het nieuwe Verbond is het hart des Verbonds, van waar a.h.w. alle genadebetrekkingen Gods over de menschheid uitgaan. Immers in den Middelaar Gods en der menschen heeft Hij Zijn verkiezende genade bewezen, aangezien in Hem zonder eenige zijner verdiensten een mensch is uitverkoren om met Zijn Eeniggeborene in de eenheid van een Persoon vereenigd te worden. Dat alle verdienste van den mensch is uitgesloten, blijkt reeds daaruit, dat Gods doen rust in Zijn eeuwig welbehagen en voornemen van voor de grondlegging der wereld.

Als wij dan gezegd hebben, dat het nieuwe Verbond door de gansche Schriltuur des Ouden Testaments heenloopt, kan er op worden gewezen, dat ook de genadebetrekkingen tot de wereld van dezen hartader des Verbonds uitgaan. Dat blijkt ook in de geschiedenis. Dat ligt ook in het Woord, dat uit Hem en door Hem en tot Hem alle dingen zijn. Wij zien dat in de geschiedenis van het volk Israël. Dit volk toch werd gedragen niet, omdat het zoo vroom en zoo goed was, want het is een wederhoorig kroost, maar om het welbehagen Gods, dat op Zijn Gezalfde rustte.

En wij kunnen het telkens weer opmerken, dat, zoodra de Heere een volk tot Zijn dienst en vreeze verwekt, daarvan ook een zegen uitgaat op de wereld. Doch evenzeer leert ons de Heilige Schrift, dat de bijzondere zegeningen, welke aan een geestelijke levensbetrekking gepaard gaan, onder­ scheiden blijven van de algemeene gaven des Verbonds, zoó zelfs, dat in het huis van de verkorenen Gods het onderscheid wordt gezien. Denk aan Kaïn en Abel, aan Cham in het huis van Noach, aan Ezau, aan de afvallige zonen van David, die allen onder de zegeningen des Heeren hebben geleefd en nochtans de zaligheid Gods niet gekend hebben.

Dit alles schijnt een aannemelijke aanleiding te zijn voor de onderscheiding van een uitwendig en inwendig Verbond, gelijk deze later in de gereformeerde theologie ingang vond. Gomarus was de eerste, die in onderscheiding van de vroegere theologen der reformatie, daarin voorging.

Deze onderscheiding verdient echter geen aanbeveling, omdat er geen sprake is . van een uitwendig en inwendig Verbond, waarop Wilhelmus a Brakel terecht heeft gewezen. (Dl. I, blz. 373).

De eenheid des Verbonds wordt op die manier onderbroken op een wijze, die aanleiding wordt voor velerlei theologische bezwaren, welke op hun beurt overbodige twistpunten opleveren. Het voornaamste bezwaar tegen die onderscheiding is echter daarin gelegen, dat de Heilige Schrift daarvan niet weet.

Natuurlijk moet er aanleiding in de practijk van het kerkelijk leven zijn voor een zoodanige onderscheiding.

De ervaring leert, dat er altoos en zelfs velen zijn, die zich onder het Verbond voegen en aan de hoogste goederen geen deel hebben. Zoo kwam men er wellicht toe dezulken als slechts uitwendig tot het Verbond behoorende, te onderscheiden.  Nu is dit heel wat anders dan een uitwendig Verbond te stellen.

Als wij zeggen : wij, Nederlanders, zijn een zeevarende natie, dan beteekent zulks niet, dat alle Nederlanders zeevaarders zijn. Toch zijn wij door ons Nederlanderschap leden eener zeevarende natie.

Zoo zijn wij als menschen allen in het Verbond Gods begrepen, maar dat beteekent nog niet, dat wij allen in Christus het kindschap deelachtig zijn. Welnu, als leden der menschheid vallen wij onder het Verbond Gods, ook al weten wij daar niets van. Maar nu wordt daardoor Gods Verbond toch niet in tweeën gedeeld als een Verbond der wetenden en der onwetenden?

Wij achten het daarom ook juister om niet van een uitwendig en een inwendig Verbond te spreken, maar de verschillende condities, waaronder de menschen bestaan, aan verschillende betrekkingen des Verbonds toe te schrijven.

Zoo is daar een algemeene levensbetrek­king, die allen raakt, omdat zij uit Gods genade het leven en alle goederen des levens genieten, waarin zij zich mogen verheugen, wijl niemand ook maar een ademtocht van zich zelf heeft.

Verder hebben wij reeds gewezen op allerlei conditie en gaven, die den menschen uit de betrekkingen des Verbonds toevloeien. Het is toch naar Gods voorzienigheid, dat wij geboren werden, dat wij in het land en volk werden geboren, hetwelk ons vaderland en volk is, evenzoo, dat wij in dezen tijd en niet vroeger of later het levenslicht aanschouwden, dat wij bestaan in den staat en de conditie, waarin wij bestaan, en zooveel meer, dat hier ware te noemen.

Niemand zal toch kunnen beweren, dat dit alles niet uit Gods Verbond ons is toegekomen.

Voorts hebben wij de aandacht op de gaven van verstand en hart gewezen en wij kunnen voortgaan met de betrekkingen tot de Godskennis. Hoevele heidenen zijn daar nog, die met een vaag besef van Gods bestaan in duisternis ronddolen. Daarentegen zijn er andere volkeren, die sedert eeuwen het Woord Gods hebben gehad, zoodat allen in meerdere of mindere mate verstandelijke kennis van God en Zijn Woord hebben en bewust of onbewust leven in een zedelijke orde, die een bron van openbare vrijheid en welvaart is.

Zoo zijn er verstandelijke en zedelijke levensbetrekkingen des Verbonds, waaraan wij deel kunnen hebben, zonder nochtans tot het leven des Geestes verwaardigd te worden. Dat kan ook binnen de gemeenschap der kerk zoo zijn en dat is trouwens ook het geval. Maar daarom heeft men nog geen recht om dezulken onder een uitwendig Verbond te zetten, waarvan de Heilige Schrift niet spreekt.

Het Verbond is niet uitwendig. Hoogstens zou men de betrekkingen, waarin dezulken tot het Verbond staan, uitwendig kunnen noemen, hoewel dat ook niet geheel juist is, want verstandelijke kennis des Verbonds is ook inwendig, maar zij is van anderen aard dan de geestelijke kennis des geloofs. Het gaat er dus om, of de dingen van het koninkrijk Gods bloot verstandelijk of geestelijk worden verstaan. Wil men nu dat geestelijk verstaan, hetwelk een vrucht der wedergeboorte is, inwendig noemen, en het verstandelijke uitwendig, welaan, wij strijden niet om een woord, maar dan houde men voor oogen, dat men over tweeërlei conditie van menschen en niet over twee verbonden handelt.

Dit is nog belangrijker in verband met het feit, dat de spreekwijze : uitwendig en inwendig Verbond in het gebruik altijd Gods Verbond in zijn hoogste vervulling, n.1. de zaligheid in Christus, op het oog heeft.

Wie kan nu volhouden, dat er een uitwendig Verbond der zaligheid en een inwendig zou zijn, dewijl de zaligheid nadrukkelijk aan Gods uitverkorenen in Christus wordt beloofd. Daar zijn toch geen uitverkorenen, die niet uitverkoren zijn?

Maar daar zijn wèl menschen, die verstandelijk belijden en nimmer, tot geestelijke kennis komen. Calvijn maakt wel onderscheid tusschen een inwendige en uitwendige roeping en bedoelt met de eerste een geestelijke en onweerstandelijke roeping, terwijl de uitwendige tot allen uitgaat in het gehoor der prediking.

Dit onderscheid komt dus ook neer op verschillende werkingen, die tot de menschen uitgaan.

De voorzienigheid Gods beduidt echter een bijzondere zorg Gods voor een ieder Zijner schepselen en zoo gaan de verschillende werkingen ook uit naar Gods welbehagen en dus tot een iegelijk persoonlijk op de wijze en in de kracht, welke de Heere wil. Wie geordineerd zijn tot het kindschap Gods in Christus, zullen ook geestelijk worden toebereid tot kennis en eeuwige hope. Immers ook in de kennis openbaart zich een betrekking, doch alle kennis is niet gelijk, daar is een kennis des verstands en daar is een andersoortige, die wij geestelijk noemen..

Zoo zijn de geestelijke relatiën des Verbonds niet aan allen bekend en zijn ook slechts kenbaar in de betrekking der wedergeboorte.

In de wedergeboorte wordt het voornemen der goddelijke verkiezing naar het Verbond in Christus gerealiseerd in de persoonlijkheid van degenen, die daartoe geordineerd zijn.

Doch de wijze, waarop de wedergeboorte tot stand komt, heeft God verbonden aan de openbaring en prediking Zijns Woords, zoodat de daad Gods niet alleen op zichzelf staat. Wel is de wedergeboorte vrucht van een daad Gods aan den persoon en in zooverre een directe en onmiddellijke betrekking door Zijn Geest, maar die daad komt naar de orde van Gods Verbond tot stand en staat alzoo in verband met het gansche bestel van Gods voorzienigheid.

Hier raken wij aan een punt van verschil tusschen Zwingli en Calvijn. De eerste meende, dat God ook in de heidenwereld zich tot één uitverkorene, b.v. Plato richt, een wijsgeer uit de oudheid, dien hij met anderen zoo hoog heeft geacht, dat hij hun voorkwam wel een Christen gelijk te zijn geweest.

Calvijn ontzegt Gode de macht en, het vermogen niet, maar merkt op, dat God zoo niet doet. Hij handelt door Zijn Woord en Geest en krachtens Zijn voorgenomen Raad.

Zoo is heel het gecompliceerde bestel des Verbonds een groot werk Gods, dat Hij in Zijn voorzienigheid bestuurt tot verwezenlijking van Zijn eeuwig voornemen. Daarom kan de belijdenis getuigen, dat de kerk van den beginne aan is geweest en Calvijn heeft recht, als hij zegt, dat zij altijd Gods Woord heeft gehad.

Wij hebben reeds eerder de aandacht er op gevestigd, dat de gansche schepping en de geschiedenis der menschheid kan worden gezien als de verwerkelijking van Gods Verbond in zijn ganschen omvang en inhoud.

Zoo neemt derhalve de geestelijke verwerkelijking van het Verbond in de schepping en in de geschiedenis een voorname plaats in.

In dit stuk des Verbonds treedt alzoo de openbaring van de kerk in al de verscheidenheid harer vormen, op den voorgrond.

Daaruit volgt ook, dat de kerk een geschiedenis heeft, ja dat alle werkingen des Verbonds in de kerk tezamen komen en alle betrekkingen daarin gezien worden.

Het heeft dus ook een grond in de werkelijkheid, als de kerk haar leven en bestaan altoos weer toetst aan de geschiedenis van Israël. De kerk wordt uit het diensthuis uitgeleid, de kerk voert den geestelijken strijd tot overwinning van den ouden mensch in de vernieuwing des levens.

Dat alles geschiedt naar het voorbeeld in Israël gegeven door de kracht van Gods Woord en Geest.

Maar daarom ook kan er in de kerk, zooals die op aarde verschijnt, nog heidendom en afgoderij wonen, daar kunnen vele hypocrieten zijn, maar daar is ook waarachtig geestelijk leven.

Alleen de ware kerk is geest en leven, doch die leeft op aarde onder het deksel van het aardsche leven. Wij dragen dezen schat in aarden vaten. Kaf en koren groeien op den akker der wereld op tot den dag des oogstes.

De tegenstelling van kerk en wereld is een tegenstelling van al of niet erkennen van Gods Verbond. De kerk belijdt, de wereld negeert de waarheid Gods.

Dat wil echter niet zeggen, dat onverschilligheid en goddeloosheid in de vergadering der kerk niet worden gevonden. Als wij echter zeggen, dat de kerk belijdt, dan belijdt zij uit den schat van haar geestelijke kennis. Maar, aangezien er in de kerk op aarde velen zijn, die slechts verstandelijk kunnen belijden, wordt zij een gemengde menigte, in wier midden de Geest den strijd voert tegen het vleesch. Uit haar strijd tegen de wereld van binnen komt haar strijd tegen de wereld van buiten op en naarmate de Geest van binnen overwint, zal zij ook naar buiten een krachtiger leven openbaren.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET VERBOND GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's