Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Voorbereiding voor het Heilig Avondmaal

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar die den Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen". Jesaja 40 vers 31a.

Voorbereiding voor het Heilig Avondmaal

Ge kent allen zeker wel die ontroerende episode uit het leven van den profeet Elia, als hij, de man Gods, na den kracht-dag van den Karmel, in vreeze gevlucht is naar de woestijn, daar dan nedervalt onder een bremstruik der wildernis, en in moedelooze zwakheid, diepe neerslachtigheid, volslagen uitputting van lichaam en ziel den Heere smeekt om nu toch de zware levenstaak maar af te nemen van zijn schouders en hem af te lossen van zijn moeizamen post. Vergeefs immers heeft hij geijverd voor den Heere der heirscharen; zijn kracht onnut en ijdel aangewend. Hij begeert heen te mogen gaan uit het strijdperk van dit leven. „Het is genoeg; neem nu, Heere! mijne ziel".

Ge weet ook, hoe de Heere toen Zijn bezwijkende knecht een hemelbode beschikt heeft, een engel, die hem wees op een wondere broodkoek en een even wondere kruik water, daar op geheimzinnige wijze door Gods Almacht voor zijn profeet ter versterking bereid, opdat de weg hern niet te veel zou worden; hoe Elia toen is opgestaan, gegeten heeft en gedronken en door de kracht dier bovenaardsche spijs en lafenis, zonder moede en mat te worden, is voortgegaan 40 dagen en 40 nachten, totdat hij kwam aan den berg Gods, aan Horeb.

Iets dergelijks hebben wij hier, in onzen tekst en zijn verband. Israël is in ballingschap, weggevoerd naar Babel. En wat viel het nu die ballingen zwaar, om toch te blijven gelooven en toch te blijven hopen. Hun lot was zoo droevig, hun toekomst zoo somber, hun weg zoo donker. Het juk van Babel bleef maar drukken, jaar na jaar. En in moedeloosheid dreigde het volk te vertwijfelen aan elke verlossing.

Doch ziet, nu is het de roeping van den Godsprofeet, die sprak en schreef dit tweede gedeelte van het boek Jesaja, van 's Heeren wege het volk te bemoedigen, om als een engel Gods met hemelsche troost de matte zielen zijner bezwijkende geloovigen te verkwikken, de ingezonken krachten zijner uitgeputte kinderen weer te sterken. Daartoe dienen ook met name de woorden van onzen tekst. Zij zijn bedoeld als een andere broodkoek en waterkruik van Elia, om er van te eten en te drinken in de woestijn en door haar kracht en lafenis weer voort te gaan op den weg, veertig dagen en veertig nachten.

Doch ziehier nu de rijkdom van Gods Woord voor allen, die bij dat Woord alleen leven het blijft waar; het behoudt zijn kracht, de eeuwen door. Ook voor de geloovigen van dezen dag geldt dus; dit Woord : die den Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen. Dit blijft gelden, als wij de moeiten des levens, als wij het mat worden op den weg, als wij de verzwakking van onze geestelijke kracht, als wij de inzinking van ons geloof zoo pijnlijk ervaren. Als wij in moedeloosheid de strijd maar opgeven willen. Als wij onder den jeneverboom onzer hopeloosheid neerzinken. Als het rondom ons en ook in ons wel alles, schijnt troostelooze woestijn. Dan komt dit woord tot ons in 's Heeren Naam, dan staat daar de Disch des Verbonds als bewijs van de waarheid van dit woord.

Welk een geestelijke moeheid en krachteloosheid had zich meester gemaakt van het Israël in ballingschap. Uitgeput was het door zijn lijden en strijden, zijn leed en ellende. Te bezwijken dreigde het. Het gevoelde zich als aan den rand van den ondergang. Doch hoort nu, wat stralende troostwoorden Gods profeet in Zijn Naam tot dit neergebogen volk richt. Inderdaad, hij komt in deze tekst tot Israël, tot al zulke Elia's, nederliggend onder hun jeneverboom ; ook tot u, moede Christen-pelgrim, als een andere engel des Heeren met wonderspijs en wonderdrank en zegt : „Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord, dat de eeuwige God, de Heere, de Schepper van de einden der aarde, noch moede noch mat wordt". Er is geen doorgronding van Zijn verstand. Hij geeft den moede kracht en Hij vermenigvuldigt de sterkte, dien, die geen krachten heeft. Komt, geeft u er nu eens rekenschap van, gij afgematten en uitgeputten ; geef u er rekenschap van, wat gij toch wel voor een God hebt! Hij is het, die de einden der aarde, dit wil zeggen : de aarde van haar ééne tot haar andere uiterste, de gansche aarde, het heelal geschapen heeft. Is dat geen bewijs van geweldige kracht ?

Er is nog meer. Hij is de eeuwige God, die zich steeds gelijk blijft, de nooit verouderende, de levende. Het scheppen van het heelal heeft Hem niet vermoeid. En de onderhouding van hemel en aarde, met al wat er in is, mat Hem niet af. Hij is onveranderlijk dezelfde in nooit minderende kracht.

Ja, er is nóg meer. Deze eeuwige God, groot en van veel kracht, de Almachtige Schepper, de Sterke Onderhouder, Hij is immers de Heere, de God des Verbonds, van nooit bezwijkende genade en nimmer falende trouw. Ook zóó blijft Hij steeds Dezelfde.

Welnu dan, gij moogt uw wisselende tijden van afgematheid en krachtsinzinking hebben, als zoo uw God is, dan toch geen nood! bezwijken zult gij niet, laat Hij u niet! Trots uw zwakheid en moeheid moogt gij goedsmoeds zijn! Immers, van zulk een God, die alles gemaakt heeft, en alles onderhoudt, wilt gij toch niet meenen, dat het boven Zijn kracht zou gaan, om u in uw zwakheid te helpen en staande te houden ? Immers, van zulk een God, die de Eeuwige is in oneindig vermogen, de Krachtbron, kunt gij toch zeker zijn dat Hij ook in staat is om u in uw zwakheid te schragen en sterkte u te doen toevloeien. Immers, van zulk een God, die uw Heere is, uw genadige en getrouwe Verbondsgod, moogt gij toch met vertrouwen verwachten dat Hij u niet zal begeven noch verlaten, maar uit Zijn krachtsvolheid uw veegheid ondersteunen.

Voorwaar, daar staat de Disch des Verbonds als bewijs van de waarheid van dit woord: Hij geeft den moede kracht en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft. Gelijk Zijn almachtige kracht het heelal in al zijn geschapen krachten draagt, zoo doet Hij ook den zwakke, die bij Hem sterkte zoekt, wonderbare kracht toestroomen ; zoo verkwikt Hij ook aan het Avondmaal Zijn uitgeputte kinderen met Zijn onuitputtelijke, trouwe genade-sterking.

O, hoe anders zou ons leven zijn, hoeveel minder zouden wij gedrukt worden door een gevoel van zwakte en moeheid, indien onze ziel luisterde naar dit profetische woord. Als wij meer in het geloof leefden bij dit woord van God : dat Hij sterk is, eeuwig dezelfde in kracht, de genadige, trouwe God ; Israels God, Die krachten geeft, van Wien het volk zijn sterkte heeft.

Hoe anders zou het ons zijn op onzen weg, indien wij bij het gestadige besef van eigen zwakheid, maar meer gedurig Zijn sterkheid aangegrepen.

Voorwaar, hoe zouden wij uit Hem, de onuitputtelijke Krachtsbron, voortdurend nieuwe, geestelijke kracht opdoen en zoo steeds voortgaan van kracht tot kracht. Ja, hoe anders zou ons leven zijn, indien wij den Heere verwachten, zooals onze tekst dat noemt. Dat wil zeggen : niet op onze eigen zwakke kracht, maar op Zijn geweldige kracht vertrouwen; niet op onszelf rekenen, maar op Hem ons verlaten, door Hem ons laten leiden en sterken.

Hoe onze gang op den levensweg dan wordt, dat zegt tenslotte de profeet ons aldus : De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen. Maar die den Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen ; zij zullen opvaren met vleugelen gelijk de arenden ; zij zullen loopen en niet moede worden ; zij zullen wandelen en niet mat worden.

Het is de eigenaardigheid van alle natuurlijke krachten, dat zij op den duur, na korter of langer tijd, alle uitgeput raken. Hoe flink en forsch ze aanvankelijk ook waren. Ziet het aan onze jonge mannen. Ge staat er versteld van, wat zij, gehard in den militairen dienst, aan stalen veerkracht van hun uithoudingsvermogen u kunnen toonen. Maar wordt er te forsch aangepakt, duurt het te lang, dan blijven er al meer achter, dan vallen er al meer uit tusschen de gelederen en ten laatste geraakt dan zelfs de best geoefende troep zoo uitgeput, dat de manschappen meer waggelen dan loopen en de geringste aanstoot ook den beste doet struikelen.

Doch ziet nu den gang van Gods kinderen op hun levensweg. Hoe is alles anders ! Voorwaar, zij vernieuwen telkens hun kracht door het Woord, door het Sacrament, die kracht puttend uit Hem, Die een onuitputtelijke krachtbron is. Zij hebben iets van den arend, waarvan een oude volksoverlevering vertelt, dat hij, oud geworden, in al zijn vederen ruit en van nieuws jong wordt.

Zij gaan van kracht tot kracht, gedragen door de eeuwigheidskracht Gods, totdat zij voor Hem verschijnen in Sion. Het loopen vermoeit hen niet. Het altijd maar verder gaan mat hen niet af. En hoe moeilijk hier de weg ook schijne, het einde zal zeker zalig zijn.

Verstaat onze tekst hier toch goed, lezers! Immers dit: „zij zullen loopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden", bedoelt volstrekt niet dat Gods kinderen nooit matheid kennen van geestelijk leven, nimmer zich moe gevoelen op den geloofsweg. Dat kan hier niet bedoeld zijn. Wel anders leert de Schrift. Een Elia zinkt neder onder den jeneverboom. Een David vreest nog één dezer dagen door de hand van Saul te zullen omkomen. Neen, dit is bedoeld : dat, trots inzinking, tóch de kracht van Gods kinderen niet bezwijkt, niet opraakt, niet verteert, omdat zij die telkens weer vernieuwen mogen uit de verwachting huns Gods. Gelijk de adelaar, afgedaald in de laagte, daar ineens de machtige vlerken weer uitbreidt en zich zoo in majestueuze vlucht uit het diepe dal weer opheft in de hoogte, naar den top der bergen, de zon tegemoet, zoo stijgen uit elke diepte van nood en twijfel, matheid en moeheid, Gods kinderen altijd weer op, voortgaande steeds verder, al hooger, al nader bij het doel, als die in alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig doch niet mismoedig ; vervolgd, doch niet daarin verlaten ; nedergeworpen, doch niet verdorven. Dat is de gang van hen, die den Heere verwachten. Daarom, als gij nu zucht, dat het toch zoo duister is en ge vreest te gelooven; als ge zucht, dat ge zoo groote weldaad tóch niet hebt verdiend, dat ge niet waagt om aan te nemen, dat God ook over u eenige gedachten des vredes zou hebben gehad hoort dan het Woord des Heeren !

Is er in uw hart het verwachten van den Heere ? Is er in uw hart 't pleiten op Zijn Woord, het uitzien naar Zijn heil, die innige begeerte : Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen, alzoo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Naar den levenden God dorst mijne ziel ? Als uw ziel dan smacht naar zekerheid voor u persoonlijk, de Heere roept u en wil in Zijn wondere goedheid die zekerheid werken in.de harten dergenen, die Hem verwachten en die dat toonen, door Hem te zoeken in den weg Zijner instellingen. Dringt uw hart u, om op te gaan onder Zijn Woord, terwijl gij Hem verwacht, versta dan ook de noodiging van Zijn goedheid aan het Avondmaal : Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijn, Ik zal u ruste geven. Armen toch wil Hij met goederen vervullen, maar zelfgenoegzamen zendt Hij ledig heen.

Zegt gij : Ik heb den Heere lang in mijn druk verwacht ..... het zal u noodig geweest zijn, om temeer te kunnen waardeeren wat Hij belooft en te vuriger de vervulling van Zijn Woord in te wachten!

Welk wachten wordt hier dus bedoeld ? Wel, er is een tweeërlei wachten : het zoogenaamde ,,afwachten'', zonder spanning der ziel en daarom zonder vrucht; maar ook is er een verbeiden, waarin de ziel hijgt naar de vervulling, en dit verwachten is niet zonder vrucht. Hoe zou iets, dat uit God is, onvruchtbaar en ledig laten ? Verwacht gij Hem met deze woorden : Ik geloof, Heere, kom mijn ongeloovigheid te hulp ? Dan wil Hij u te hulp komen, door Zijn genademiddelen te schenken en Zijn kinderen te leeren, die in geloof te gebruiken, in het geloof te aanvaarden!

Hij geeft hun, die Hem vreezen, spijs. Ons lichaam heeft voedsel van noode, onze ziel eveneens, als die hongeren leerde naar gerechtigheid!

Welnu, aan de Disch schenkt de Heere spijs, opdat de weg niet te veel zoude zijn. Daar wil Hij uw kracht vernieuwen, even­ als Hij dit Zijn bezwijkende knecht Elia gedaan heeft. Daar schenkt Hij het vermoeide en beladene rust. Gelukkig, wie daarnaar verlangt, meer dan het hert schreeuwt naar de waterstroomen ! Die zal niet beschaamd of teleurgesteld uitkomen, als hij zich stelt in den weg, door Christus, den Oversten Herder, gewezen en verordend, dat is : in den weg van Zijn heilig Sacrament. Daar wil Hij noodigen de meer en minder gevorderden in de genade ! Om versterkt te worden met kracht naar den inwendigen mensch, opdat Christus door het geloof in Uw harte wone en gij in Zijn liefde moogt wortelen en gegrond u weten. Daar zullen, die den Heere verwachten, de kracht vernieuwen en blijven verwachten de volle verwerkelijking van al Zijn beloften, waarnaar Zijn gemeente heeft uit te zien in een leven van waarlijk- Christelijke hoop. Want ook de Gemeente, die leeft uit den Christus, blijft een wachtende.

Die disch is profetie en onderpand beide ! Want wat is de blijdschap der hope, der verwachting ? Is het niet dit: Hij, Die vanuit den hemel ons het onderpand geeft van Zijn liefde en trouw jegens ons, komt straks weer, om Zijn wachtenden, levenden en reeds gestorvenen mede te voeren ter bruiloftsdisch. Om altijd bij den Heere te zijn. Dan geen moeite, geen matheid, geen inzinking van het geloof meer, geen moedeloosheid, geen neerzitten onder den jeneverboom onzer hopeloosheid. Om altijd bij den Heere te zijn ! In alle droefenis en strijd moet dit de bemoediging en troost zijn : Gij zult mij leiden door Uwen Raad, o God, mijn heil, mijn toeverlaat, en mij, hiertoe door U bereid, opnemen in Uw heerlijkheid. Dit roept het Avondmaal ons toe. Het wachten op die uiteindelijke zegepraal duurt lang. Die den Heere verwachten, worden zoo vaak vermoeid en hun aandacht vervlakt zoo gemakkelijk : de Disch staat daar als een herinnering, een bestraffing, een opwekking om te blijven verwachten; ja, en dat met heimwee, met verlangen! Eerst dan is de gemeente op haar plaats, als er zoo geleefd, zoo verwacht wordt. Temidden van de wereld, die het van dezen held of dit systeem of ginds ideaal verwacht, moet er zijn een openbaring en beleving van het verwachten van den Heere Jezus Christus een betooning van de waarheid van het Woord : Die den Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen, om met blijdschap te verbeiden, biddend te wachten ! Wanneer zal er op de rechte wijze verwacht worden en krachtsvernieuwing ervaren worden ? Als er op de rechte manier Avondmaal gevierd wordt. In gehoorzaamheid aan Zijn bevel: doe dat, totdat Ik kom!

Kom, Heere Jezus, ja kom haastelijk.

Vinkeveen

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's