Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBOND GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND GODS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verbond, belofte, verkiezing, persoonlijkheid

XX.

Verbond, belofte, verkiezing, persoonlijkheid.

Na op het bijzonder karakter der kerk gewezen te hebben, gaan wij nog eens terug naar het Verbond Gods, waarin ook de kerk naar het welbehagen Gods begrepen is en wel op een onderscheidene wijze. In haar wordt de genade Gods op een bijzondere wijze vervuld tot verwerkelijking van de eeuwige bestemming Zijner uitverkorenen in Christus. In den Christus wil God een Verlosser en Vader zijn voor degenen, die huisgenooten Gods en erfgenamen worden genoemd.

Als men van het Verbond Gods spreekt, heeft men dan ook veelal het oog op de beloften dezer zaligheid in Christus Jezus.

Zonder twijfel is daarvoor aanleiding, omdat ook in de Heilige Schrift het Verbond Gods veelal wordt geteekend onder het aspect der goddelijke verkiezing. Toch zou het niet Schriftuurlijk zijn de goddelijke verkiezing tot eeuwige zaligheid met Gods Verbond te vereenzelvigen, alsof deze twee ganschelijk gelijk stonden. De Heere sluit Zijn Verbond met Israël, het volk Zijner verkiezing, en toch leert de Schrift, dat niet alles Israël is, wat Israël genoemd wordt.

Verbond en verkiezing mag men niet van elkander scheiden. De verkiezing ter zaligheid is het hart des Verbonds, maar alle verkiezing is geen verkiezing ter zaligheid. Onder uitverkiezing verstaan wij Gods besluit, waarbij Hij een iegelijks bestemming heeft voorgenomen. Een iegelijke mensch valt dus onder dit besluit, maar het is niet hetzelfde, wat de Heere over hem besloten heeft.

Zoo staan ook alle menschen in het Verbond, omdat God in de betrekkingen des Verbonds aan een iegelijk vervult naar Zijn eeuwig voornemen. Zoo neemt dus de verkiezing tot zaligheid in Gods Verbond een bijzondere plaats in.

Aangezien de goddelijke verkiezing de bestemming van een iegelijken mensch heeft geordineerd, kan het niet onzeker zijn, dat ieder mensch in dat besluit op een persoonlijke wijze is begrepen. En wijl God in Zijn Verbond Zijn goddelijk voornemen bevestigt, is ook in dat Verbond aan ieder mensch een persoonlijke betrekking toegewezen. Allen staan in het Verbond en zijn daarin dus begrepen. Allen leven uit de genade des Verbonds, zij het ook dat de conditie van een iegelijk zeer verschillend is.

Denken wij nog eens aan het Noachietisch verbond om ons te herinneren, dat Gods beloften over allen gaan, zoodat allen de gave des levens en der instandhouding van dit aardsche leven krachtens die beloften verkrijgen. Aan die beloften gaat geen eisch gepaard, zoodat talloos velen onwetende uit deze genade leven.

Daarentegen wordt Israël onder den eisch der gehoorzaamheid aan de Wet Gods gezet. Gods beloften aan Israël omvatten niet alleen vele aardsche zegeningen, maar wijzen bovenal op een eeuwige toekomst der heerlijkheid, op den Verlosser, die komen zou, het zaad van Abraham, de Spruite der Gerechtigheid, Immanuël, uit het geslacht van David. Van Hem hebben de profeten gesproken en in deze verwachting Israels zijn de heiligen des Ouden Verbonds ontslapen.

Dan verschijnt daar dus Christus, het vleeschgeworden Woord, de Messias der belofte, de Zoon des menschen, In Wien alle beloften Gods ja en amen zijn (2 Cor. 1 : 20). Alle beloften des Verbonds zijn in Christus ja, dat is, bevestigd, en amen, d.i. vast en zeker.

Men zou dus drieërlei conditie kunnen onderscheiden, waarin men onder de Verbondsgenade leeft, al naar Gods beschikking over den mensch is.

Vooreerst de conditie van duisternis en onwetendheid, waarin de heidenen verkeeren, die ook van het Noachietisch verbond geen weet hebben, hoewel zij er uit leven. In dat verband moet men echter niet alleen aan het blinde heidendom denken, hetwelk God aan zijn eigen begeerlijkheid heeft overgegeven. De wereld toont ons, dat er ook een zoo groote afval kan zijn, die met recht doet spreken van een modern heidendom. Toch staat de conditie niet gelijk, want het modern heidendom kan ten deele wel als wandelende in duisternis en onwetendheid worden aangemerkt. Inderdaad ontbreekt het aan waarachtige kennis der genade Gods, maar het is niet onbewust en wordt gevoed door een vijandigen en afkeerigen geest.

De tweede conditie vindt zijn voorbeeld in Israël, dat door God onder den eisch des Verbonds werd gezet en als geheel werd onderscheiden als Zijn volk, aan hetwelk Hij Zijn Woord wilde openbaren.

Wij zouden deze conditie willen vergelijken met de volkeren, in wier midden de kerk werd geplant, overal waar het Woord Gods zegevierde over het heidendom. Zooals Israël een symbool van de kerk is, waardoor het van de volkeren werd afgezonderd, zoo kan men de kerk zien in de wereld. Gelijk God door de afzondering van Israël tusschen Israël en de volkeren scheiding maakte, zoo maakt Hij scheiding tusschen de kerk en de wereld. De kerk — en nu bedoelen wij de kerk in haar aardsche openbaringsvormen — is als Israël onder de volkeren, de draagster van Gods openbaring en de getuige Gods in de wereld. Maar daarom kan men de kerk in haar aardsche verschijning ook vergelijken bij Israël. De kerk wordt onder den eisch des Woords en onder de beloften des Verbonds gezet. Zij geniet de aardsche en hemelsche zegeningen des Verbonds niet in onwetendheid, maar belijdt, dat alle gaven afdalen van den Vader, die in de hemelen is.

Gelijk echter ook in Israël velerlei ongerechtigheid, ongehoorzaamheid, afval en afgoderij werden gevonden, geeft ook de kerk geenszins een smetteloos en onberispelijk beeld van de ware religie te aanschouwen. Allen, die tot de kerk worden gerekend, staan onder den eisch des Woords en de beloften des Verbonds, maar niet allen nemen dit ernstig en niet allen leven uit den levendmakenden Geest. Velen onttrekken zich ook aan de tucht des Woords door de samenkomst der gemeente te verzaken of een prediking naar eigen begeerte te verkiezen.

Anderen zijn er, die door een zekere verlichting des verstands wel belangstelling vertoonen, trouwe kerkgangers en medelevende menschen zijn, die ook de Christelijke handreiking niet vergeten, nauwgezet leven en eerzame leden der gemeente zijn, schoon zij aan het waarachtige leven in Christus geen deel hebben.

Zoo komen wij tot de derde conditie. Evenals in Israël de Simeons en Hanna's werden gevonden, die geleerd door den Heiligen Geest de zaligheid Gods verwachtten, zoo is daar ook in de kerk een volk, dat uit de kennis der zaligmakende genade Gods leeft, welke voor de uitverkorenen is weggelegd. Wij zouden echter geen gemeente van alleen uitverkorenen kunnen vergaderen, omdat wij niet vermogen te weten, wie de Heere daartoe heeft geordineerd.

Zonder twijfel heeft God ook een orde Zijner verkiezende genade gesteld. Spreekt niet Paulus naar aanleiding van de opstanding, dat ook deze naar goddelijke orde zal geschieden? (1 Cor. 15 : 23). Een iegelijk naar zijn orde. Het is ons echter niet geopenbaard, welke de orde der goddelijke verkiezing in Christus is, hoewel de Heilige Schrift spreekt van het lichaam van Christus, waaruit mede wordt verstaan, dat het Koninkrijk Gods niet zonder orde is. En als de Heere deze zaak voor ons in Zijn wijsheid verborgen houdt, mag men nochtans niet twijfelen, of de ordeningen, welke Hij overigens gebiedt te onderhouden, komen overeen met Zijn eeuwig voornemen, dat naar de verkiezing is.

Dit leidt ons vanzelf naar de persoonlijke verantwoordelijkheid.

Wij staan, zooals werd aangetoond, in een persoonlijke relatie tot alles wat in Gods Verbond is begrepen, doch juist daarom wordt een iegelijk vermaand op de ordeningen, welke God ons beveelt te onderhouden, acht te geven. Wij staan als menschen niet op ons zelf, maar worden door velerlei banden aan de anderen gebonden, gelijk de Wet des Heeren zulks leert. Daarom is het geen kleine zaak, als de Heere ons onder de kennis van Zijne geboden doet geboren worden.

Slechts met een enkel voorbeeld willen wij dit toelichten. De kennis van Gods Woord stelt haar eischen voor het gansche leven. Wij mogen die niet opsluiten in onszelf. Religie is niet maar een particuliere aangelegenheid, maar een openbare zaak. In ons beroep of ambt, in het verkeer met andere menschen, in alle levensverhoudingen binnen en buitenshuis, stelt zij haar eischen. Als de Heere ons bij de kennis van Zijn Woord betrekt, is dat wel een persoonlijke zaak, maar wij worden daarbij betrokken als vader van een gezin, en in den staat en positie, waarin wij gesteld zijn, als hooggeplaatst ambtenaar of needrig werkman, doch zoó, dat wij daarin een roeping hebben te zien en te vervullen.

Als een man, die hoofd van een gezin is, zich bij de kerk voegt, doet hij dat niet alleen persoonlijk, maar wordt zijn gansche gezin daarbij betrokken. Het boek der Handelingen geeft daarvan meerdere voorbeelden. (Hand. 10 : 2; 16 : 34; 18 : 8).

Dit is ook van beteekenis voor de toepassing van den kinderdoop. Immers, wanneer iemand de instelling van den kinderdoop als opzettelijke en nauwkeurige instelling zoekt om dien in de orde der gemeente te kunnen plaatsen, zoekt hij vergeefs. Doch behalve andere argumenten, die ter zijner tijd ter sprake zullen worden gebracht, hebben wij ook in deze plaatsen een aanwijzing, omdat de stap van den vader beslissend is voor zijn gezin. Hij is verantwoordelijk voor de regeering van zijn huis en voor de opvoeding van zijn kinderen. Het is een geheel onschriftuurlijke opvatting, wanneer een vader de godsdienstige opvoeding verzaakt, b.v. onder het voorwendsel, dat de kinderen, wanneer zij den mondigen leeftijd bereikt hebben, zelf maar moeten kiezen. Zulk een opvoeding is wezenlijk goddeloos. Hij draagt de verantwoording voor zijn minderjarige kinderen. Bovendien ontbreekt het aan vermaningen niet, zoo wij de Heilige Schrift raadplegen. Hoe de kinderen, die tot mondigheid zijn gekomen, zich in dit opzicht gedragen, of zij het voetspoor van vader en moeder drukken, of in een verkeerden weg afdolen, is een andere zaak, waarvoor zij verantwoordelijk zijn en waarvan zij rekenschap zullen hebben te geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 maart 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET VERBOND GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 maart 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's