Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBOND GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND GODS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van het Verbond en de kerkelijke bediening.

XXII.

Van het Verbond wordt in verband met de kerkelijke bediening niet veel in de belijdenis gehandeld. Zij spreekt daarvan alleen bij de behandeling der Sacramenten en in de betreffende formulieren. (Vgl. Ned. Gel. bel, art. XXXIV. Heidelb. Cat. Vr. 74 en de formulieren).

De sacramenten zijn heilige zichtbare waarteekenen en zegelen, van God ingezet, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de belofte des Evangelies des te beter te verstaan geve en verzegele, n.l. dat Hij ons vanwege het eenige slachtoffer van Christus, aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt. (Cat. vr. 66).

In vraag 74 wordt de Doop het teeken des Verbonds genoemd, dat in het Nieuwe Verbond voor de besnijdenis des Ouden Verbonds in de plaats is ingezet.

Het is dus duidelijk, dat de belijdenis het oog heeft op het Nieuwe Verbond, hetwelk ook wel genade-verbond wordt genoemd. Daarom is het zeer begrijpelijk, dat men gewoonlijk met het Verbond het Verbond der zaligheid in Christus Jezus bedoelt. Men onderscheidt daarvan dus 't Werkverbond, het Noachietisch Verbond en het Verbond van den Sinaï. Daarentegen hebben wij steeds den nadruk gelegd op de eenheid des Verbonds aan Gods zijde.

Zeer terecht hebben de reformatoren op de eenheid van het Oude en Nieuwe Verbond gewezen. Immers Jeremia 31 gewaagt reeds van het Nieuwe Verbond, waarvan het wezen is de vernieuwing des harten. En wij hebben reeds eerder aangetoond, dat dit Nieuwe Verbond door het gansche Oude Testament heengaat en in allen openbaar is geworden, die waarachtig geestelijk leven hebben gekend.

De Catechismus spreekt dan ook in de aangehaalde plaatsen over de genade des eeuwigen levens en over de zaligheid. De heilige mannen Gods van den beginne aan, die de zaligheid Gods hebben gezien en de nieuwigheid des levens hebben gesmaakt zijn in de belofte des Nieuwen Verbonds gestorven.

Het gebruik van het woord Verbond in de belijdenisschriften in betrekking tot de belofte des eeuwigen levens gaf dan ook gereede aanleiding voor de vrijwel gangbare opvatting, dat het Verbond Gods en de eeuwige verkiezing tot zaligheid op één lijn staan.

Men heeft dat wel zóó uitgedrukt, dat het getal der bondelingen gelijk is aan het getal der uitverkorenen. Dat is ook zoo, indien men Gods Verbond alleen in den bovengenoemden engeren zin beschouwt, n.l. als Verbond ten eeuwigen leven. Men verklaart dat vaak zóó, dat God met Zijn uitverkorenen zulk een Verbond heeft opgericht.

Deze en dergelijke beschouwingen hebben in den loop der tijden groote moeilijkheden in de kerk teweeggebracht. Het verband kan gemakkelijk worden ontdekt. Immers, indien de Doop een teeken en zegel is van het Verbond des eeuwigen levens in den Heere Jezus Christus, dan — zoo zegt men — kunnen alleen uitverkorenen aanspraak maken op den Doop. Een ander weer merkt op, dat de Doop, zoo die wordt bediend naar de wijze waarop het geschiedt, eigenlijk een ijdele zaak wordt. Voorts heeft de ervaring geleerd, dat vele gedoopten geen teekenen van waarachtig geestelijk leven vertoonen in hun leven, zoodat men het er voor houden moet, dat zij in ongeloof sterven. Dit weer gaf aanleiding om te spreken van een uitwendig en een inwendig Verbond. Wij wezen er reeds op, dat Gomarus deze onderscheiding het eerst heeft gemaakt.

Deze laatste onderscheiding schijnt wel een oplossing te geven, maar zij maakt het sacrament daarmede eigenlijk alleen tot een teeken van afzondering van de wereld, een beteekenis, welke inderdaad aanwezig is en waarop ook de geloofsbelijdenis wijst. Zonder twijfel maakt het belijden als zoodanig reeds een scheiding en derhalve ook een handeling des geloofs, zooals de doops bediening is. Dat heeft de Doop met de besnijdenis dus gemeen.

De belijdenis en de formulieren geven echter ook den grond van deze afzondering zoó duidelijk aan, dat men daarover niet in twijfel kan verkeeren. Dit geldt inzonderheid van den kinderdoop en dat is hier van belang, omdat deze juist in kwestie is. Vraag 74 van de Catechismus zegt toch, dat zij van de kinderen der ongeloovigen moeten worden onderscheiden en der Christelijke kerk ingelijfd worden door het teeken des Verbonds, omdat zij in het Verbond Gods en in Zijne gemeente begrepen zijn. Uit niets kan hier blijken, dat dit een uitwendig Verbond betreft. Wie daaraan nog mocht twijfelen, herinnere zich de vraag aan de ouders : of gij niet bekent, dat zij in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten Zijner gemeente behooren gedoopt te wezen ?

Van de kinderen der geloovigen wordt derhalve beleden, dat zij in Christus geheiligd zijn, en dat niet door den Doop, maar vóór den Doop, dus door geboorte. Dat is de belijdenis, een belijdenis nochtans, die zooals bekend kan zijn, beknibbeld wordt.

Het veelbesproken boek van ds. Woelderink vond zijn aanleiding in deze moeilijkheden. Hij heeft zich veel moeite getroost om aan te toonen, dat de belijdenisgeschriften der reformatie en de formulieren de kinderen der geloovigen in het Verbond des eeuwigen levens begrijpen, zoodat zij in het Verbond der belofte zijn opgenomen.

Hij acht dit terecht Schriftuurlijk en wijst met nadruk op de waarheid Gods, als wil hij zeggen : God heeft het gezegd, de Vaderen hebben het beleden, het is zoo, en nu moet een iegelijk het ook zoo verstaan en toepassen. Inmiddels wijst hij — o. i. terecht — de onderscheiding van een uitwendig en inwendig Verbond af en werpt verschillende bezwaren als Doopersche meeningen van zich.

Desniettegenstaande staat hij ook zelf voor het feit, dat niet van alle gedoopte kinderen, als zij tot volwassenheid zijn gekomen, mag worden aangenomen, dat zij wedergeboren werden. Met een beroep op Calvijn acht hij, dat dezulken het Verbond door ongeloof krachteloos maken. (blz. 116).

De oplossing, welke hij zelf geeft, berust op de onderscheiding tusschen Verbond en uitverkiezing. Dat kan, en het is ook juist, als men het Verbond Gods in zijn geheelen omvang neemt, n.l. als het voornemen Gods om al Zijn welbehagen aangaande de gansche menschheid te vervullen naar Zijn eeuwig besluit, waarin Hij de eeuwige bestemming van een iegelijken mensch heeft geordineerd. Dan immers is de uitverkiezing ten eeuwigen leven in den Christus een stuk van het Verbond, waarin Zijn genade op een geheel bijzondere wijze wordt geopenbaard.

Maar dat kan niet op grond van de belijdenis, voorzoover deze over het Verbond spreekt, omdat zij dit neemt in den engeren zin als Verbond der genade des eeuwigen levens. De belijdenis heeft daar juist en inzonderheid het oog op het genade-verbond voorzoover dat saamvalt met de vervuiling der uitverkiezende genade Gods tot verzoening in Christus. Ds. W. heeft dat feitelijk zelf aangetoond.

Wat gaat ds. W. nu doen ?

Hij maakt onderscheid tusschen een eeuwig Verbond, dat naar de verkiezing is, en een Verbond voor de tijdelijke bedeeling. Hij zegt dan : Thans hebben zij (het zaad van Abraham) en ook wij niets van doen met een Verbond, dat in de eeuwigheid gesloten is en waarin alleen de uitverkorenen begrepen zijn, maar zij en wij hébben te doen met dat Verbond, dat uit de eeuwigheid in den tijd is neergedaald en dat door een goddelijk teeken ons is verzegeld geworden. De beloften (rechten) en verplichtingen van dit Verbond Gods, zooals het in deze tijdelijke bedeeling is ingegaan, kunnen ons bekend zijn en daarin ligt onze rechtvaardiging of onze veroordeeling. (Het Doopsformulier, blz. 247).

Het is een eigenaardige voorstelling : een Verbond, dat uit de eeuwigheid in den tijd is neergedaald of in deze tijdelijke bedeeling is ingegaan. Op dezelfde bladzijde spreekt ds. W. van ,,dat Verbond, dat de zichtbare Kerk hier aangaat'', als ware zij contracteerende partij. Dit is toch een geheel andere voorstelling als die van de belijdenis, welke spreekt van „in het Verbond Gods begrepen zijn".

Bovendien blijkt in geen enkel opzicht, waarin deze voorstelling voortreffelijker zou zijn dan de verworpen onderscheiding van inwendig en uitwendig Verbond, noch ook, dat zij in wezen overeenkomt met de belijdenis der reformatorische kerk. Zij geeft ook volstrekt geen verklaring voor het feit, dat onboetvaardigen in de kerk schuilen.

Wij twijfelen niet aan de goede bedoeling van ds. W. om moeilijke vragen, die zich aan hem voordeden in verband met de belijdenis en de formulieren, op te lossen, doch deze poging moet als een mislukking gelden.

Wij hebben van doen met een goddelijk en eeuwig werk der genade en dat kan en mag niet op rekening van tijd en tijdelijke bedeeling van zijn eeuwigen grond worden losgemaakt.

Het Verbond in zijn tijdelijke bedeeling, dat ons hier wordt voorgesteld, maakt de facto den afval der heiligen tot een inhaerent stuk des Verbonds. Zij zijn allen geheiligd in het Verbond, ook degenen, die zich verharden en verloren gaan. (Zie blz. 246). Hij zegt het trouwens zeer duidelijk : In dit Verbond nu, dat in deze tijdelijke bedeeling Gods volk omvat, behooren volgens het getuigenis der Schrift ook vele onboetvaardigen.... (blz. 247).

Nog eens maken wij er opmerkzaam op, dat het Doopsformulier (en de belijdenis) bepaaldelijk, het oog hebben op de gemeente der uitverkorenen Gods, als zij over het Verbond handelen en niet over een Verbond, dat onder Gods volk ook de onboetvaardigen begrijpt.

Wellicht heeft ds. W. met het getuigenis der Schrift het volk Israël op het oog, dat Gods volk wordt genoemd in onderscheiding van de heidenen eft draagt hij dit op de kerk in haar aardsche verschijning over.

In het voorafgaande werd reeds zooveel over de onderscheidene Verbondsbetrekkingen opgemerkt, dat wij deze zaak niet opnieuw gaan weerleggen. De Heilige Schrift geeft overigens een klaar getuigenis, dat niet alles Israël is wat Israël genoemd wordt. Zoo maakt zij onderscheid tusschen den naam en de zaak, en op de aardsche kerk overgebracht is het niet alles Christen wat den naam draagt.

Het ontbreekt overigens niet aan Schriftuurlijke gegevens om dergelijke voorsfeilingen als ons hier geboden worden als verwerpelijk ter zijde te schuiven.

Vast staat ook voor ons, dat — zooals herhaaldelijk werd gezegd — de belijdenis en de formulieren, die in verband met de sacramenten van het Verbond gewagen, daarmede en in dit verband — wel te verstaan — het oog hebben op dat stuk van het genadeverbond, hetwelk naar 't Evangelie van Jezus Christus vervuld wordt aan Gods uitverkorenen.

En zoowaar de Heere Christus gezegd heeft: Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, zoowaar zal geen der uitverkorenen verloren gaan. (Joh. 17 : 24).

Als wij deze twee dingen zoo nevens elkander stellen, en dan vernemen, dat de kerk de kinderen der geloovigen op grond van Gods belofte aan Abraham en zijn zaad belijdt in Christus geheiligd te zijn, waarom zij ook gedoopt behooren te worden, dan worden wij naar het schijnt voor de onoverkomelijke moeilijkheid geplaatst, dat velen der kinderen toch niet als kinderen Gods openbaar worden.

Indien nu de reformatorische kerk zulks niet geweten had, zou men kunnen denken aan een vergissing, maar zij heeft dat geweten, want de belijdenis zegt, dat er altoos hypocrieten in de kerk zijn.

Met deze wetenschap hebben zij dus toch de belijdenis omtrent den kinderdoop zoo gezien, zooals zij deden. Hun geloof zag het zoo, want het is geloofsbelijdenis. Voor hun geloof stond het derhalve vast. Zoo zag hun geloof de belofte Gods om­trent Abraham en zijn zaad.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET VERBOND GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's