Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBOND GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND GODS

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIV

In de aardsche kerk wordt intusschen openbaar, dat er zulk een saamhang is. Zij is een orgaan, waarvan de Heere Zich bedienen wil in de vervulling Zijner beloften aan degenen, die ten eeuwigen leven zijn geordineerd. Daarom verschijnt de kerk in de wereld als een afgezonderde vergadering, waarin Hij woont met Zijn Geest en genade. Door Zijn Woord en Geest vergadert Hij Zijn volk.

De kerk hoort, omdat in haar midden de Geest Gods is uitgestort. Zij staat in de belofte, omdat zij de kracht der genade niet kan wederstaan. Zij is naar haar aard in wezen openbaring van het ware zaad Abrahams, dat zij in haar schoot draagt, waarom zij ook een moeder wordt genoemd.

Zij belijdt dus overeenkomstig haar wezen, dat geestelijk is. Naar haar wezen is de kerk in Christus geheiligd, wijl zij het lichaam van Christus is. In haar aardsche verschijning is zij een vergadering van aardsche menschen, die — zij het ook in verschillenden zin — hooren.

De belijdenis stelt ons dus altijd voor het wezen der zaak, en zij kan dat doen, omdat zij is opgekomen uit den boezem der kerk, die door Gods genade geestelijk verstaat en onderscheidt. Zoo belijdt de emeente van Christus, die toch het zaad Abrahams is, dat haar kinderen in Christus geheiligd zijn.

Wie zich dus tot de kerk voegt, die voegt zich bij de gemeente van Christus en belijdt met haar, dat haar kinderen in Christus geheiligd zijn. Zoo vraagt ook de bedienaar van het sacrament overeenkomstig de roeping van zijn ambt: of gij ook bekent, dat zij in Christus geheiligd zijn. Dat toch is de belijdenis van Christus' gemeente. Wie zich tot de kerk voegt, heeft geen recht om wat anders te belijden dan Christus' gemeente belijdt.

Bovendien wordt de gemeente des Heeren getogen uit de kinderen der kerk in haar aardsche verschijning.

Wanneer wij dus op het wezen der zaak letten, kan het duidelijk zijn, dat iemand de belijdenis der gemeente onderschrijft en ook bij den Doop van zijn kind, de zooeven genoemde vraag met ja beantwoordt, omdat hij op de goddelijke waarheid dier belijdenis ziet, maar — daaruit niet de conclusie kan trekken : en nu is mijn kind een uitverkoren zaad. God heeft Abraham en zijn zaad verkoren en zal aan Abraham en zijn zaad de belofte bevestigen. Hij weet ook, dat God niet alle zaad Abrahams naar het vleesch heeft verkoren, maar uit de vleeschelijke kinderen de kinderen des Geestes genomen heeft. Zoo is ook niet al de aardsche nakomelingschap der kerk op aarde verkoren, maar de Heere kent de Zijnen, die daarin verborgen zijn.

De belofte des Verbonds opent echter den weg der hope, dat ook het eigen kind tot het goddelijk huisgezin mocht zijn geroepen. En nu komt de eisch der gehoorzaamheid des geloofs om zijn rechten dringen overeenkomstig des Heeren bevel : leerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Men spreekt tegenwoordig gaarne van spanning. Welnu, zoo men wil, hier is die spanning gegeven.

Iemand zal misschien zeggen : Hoe is dat nu ? Gij opent wel een aspect der hope, maar de belijdenis en het formulier zeggen, dat de kinderen in Christus geheiligd zijn, en noemen den Doop een bezegeling van Gods belofte. Dat is nu juist het punt, waarop ds. W. telkens weer heeft gewezen.

Nog eens: belijdenis en formulier hebben het oog op de belofte Gods voor Abraham en zijn zaad, zooals de Christus dat leert verstaan. In belijdenis en formulier is de gemeente van Christus, d.i. het zaad Abrahams, zelf aan het woord. Daarom spreken zij van de kinderen of uit kracht van de gemeenschap der heiligen van onze kinderen.

De ouders, die hun kinderen laten doopen, spreken, als zij de belijdenis bevestigen, als leden van Christus' lichaam.

Wanneer er geen aanleiding is voor de regeerders der kerk om daaraan te twijfelen, zullen zij hen voor zoodanigen houden. Is dat daarentegen wel het geval, n.l. indien dezulken door leer en leven afwijken en ergernis wekken, dan moeten zij woorden geweerd.

In geen geval kan worden toegestaan, terwille van hen, die zich wel bij de gemeente willen voegen, maar naar haar orde en belijdenis niet willen wandelen, een andere leer in te voeren, die niet naar de Schrift is.

Wederom komen wij tot de persoonlijke zaak. Wie zich bij de gemeente voegt, aanvaardt haar belijdenis en orde. Wie dat niet kan of wil, wordt door niemand gedwongen. Het is een persoonlijke zaak, waarvoor een iegelijk persoonlijk verantwoordelijk staat tegenover den Koning der kerk. Maar daarom is het een vrijwillige zaak.

De wetenschap, dat God alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil, heft deze persoonlijke verantwoordelijkheid niet op. Zij bevestigt die, naardien God den mensch goed en naar Zijn beeld geschapen heeft. Dat is nu juist de beteekenis van het feit, dat de mensch geen redeloos dier, maar een redelijk-zedelijk wezen is.

Voortdurend hebben wij er op gewezen, dat een iegelijk, die in de wereld komt, in een persoonlijke betrekking van Gods Verbond staat. Het aardsche leven maakt die betrekking openbaar, ook ten aanzien van de hoogste genade betrekkingen, waarop het formulier van den Doop ziet. Wij lezen in het boek der Openbaringen van een keursteen met een nieuwen naam, welke den heiligen Gods wordt toebedeeld. Daaruit kan men verstaan, dat een iegelijk der uitverkorenen bij God onderscheiden is.

Hoe wij dus persoonlijk staan tegenover Gods Woord en beloften, wordt in het generaal reeds gezien in ons leven. Daar is een onverschilligheid, die morrend of zwijgend zich onttrekt aan het Woord, of wel zich voegt onder de prediking. Daar zijn menschen, die altijd spreken over de voor komende vragen aangaande godsdienst en kerk, hoewel zij zelden of nooit in een kerk worden gezien, en daar zijn er, die het kerkelijk leven in rep en roer brengen. Velen gaan ook in stilheid hun weg als schepen in den nacht, anderen weer worden voor eikeboomen der gerechtigheid aangezien.

Tenzij dan de teekenen klaar en duidelijk zijn, wie zal oordeelen over het verborgen leven, dat er door Gods genade is ?

Een iegelijk echter, die het Woord gaarne hoort, toetse zijn leven aan het beeld, dat hem daarin wordt geteekend. Hij zal niet vinden, dat er een Verbond is waarbij rechtvaardigen en onboetvaardigen in Christus zijn ingelijfd. Maar hij zal ontdekken, dat de Heere, die regent over boozen en goeden, zijn genadezon over een verloren wereld heeft doen opgaan, omdat Hij Zijn belofte aan Abraham en zijn zaad houdt en vervult, gelijk Hij in de overgave van den Zoon Zijner liefde heeft bewezen.

De persoonlijke toeëigening dier belofte is geen zaak, welke men iemand kan aanpreeken door er op te wijzen, dat God waarachtig is. God is waarachtig, die den eed aan Abraham houdt en aan zijn zaad bevestigt. Daarvan getuigt het sacrament des Doops. Geen twijfel over Gods belofte aan Abraham en zijn zaad is hier in het geding, maar de strijd gaat over de conditie, waarin men als een overtreder van Gods gebod verkeert. Het worstelend geloof twijfelt er niet aan, dat er een zaad Abrahams is, hetwelk naar het vleesch verzondigd en veroordeeld, bij God in Christus rechtvaardig wordt gerekend, maar het durft zich zelf zulk een genade niet toerekenen, zoolang de Geest der Waarheid in het binnenste zulk een kracht niet schenkt.

Ook in deze worsteling des geloofs zal het trage en onverstandige hart zich zelf veroordeelen, gedachtig zijnde aan het Woord des Heeren tot de Emmaüsgangers: O, onverstandigen en tragen van hart om te gelooven al hetgeen de profeten geschreven hebben. (Lukas 24:25).

Wij laten in het midden, of ds. W. met degenen, die eerst begeeren te weten, of zij uitverkoren zijn, ook zulke worstelaars op het oog heeft, doch wij nemen aan, dat dit niet het geval is. Anderszins zouden wij opmerken, dat zij tegen het formulier en de belijdenis omtrent den Doop geen bezwaar maken, omdat zij verstaan, dat het alzoo de belijdenis van Christus' gemeente is en niet een belijdenis van degenen, die buiten staan.

Daar is een geloof, dat Gods Waarheid toestemt en de belijdenis der gemeente voor de goede belijdenis houdt, zonder persoonlijke toeëigening. Het behoeft niet meer gezegd, dat de prediking des Woords geroepen is tot zelfonderzoek te vermanen. Zooals het woord zelfonderzoek aanduidt, raakt dit de sfeer van het persoonlijke. Ds. W. wijst op den strijd in den laatsten tijd in de Gereformeerde Kerken over dit punt gevoerd en op het misverstand, dat er heerscht. (blz. 170).

Inderdaad is er veel misverstand. Het voornaamste bestaat wel hierin, dat men begint met de belijdenis niet juist te verstaan. De belijdenis is belijdenis van de levende kerk, d.i. het zaad Abrahams. Al wat de belijdenis zegt, geldt van de ware kerk, de kerk, welke alleen door het geloof wordt gezien.

Deze wetenschap ga voorop, en dan ligt het voor de hand, dat een iegelijk, die zich bij de kerk voegt, met deze wetenschap en de kennis der belijdenis niet kan volstaan. Het is voor het persoonlijk godsdienstig leven van het grootste belang niet alleen Gods belofte en de belijdenis der gemeente van Christus te kennen, maar zich zelf te onderzoeken, of hij in haar leven ook zijn eigen leven en behoud gevonden heeft. Dit leert de Catechismus zeer duidelijk en onderscheiden reeds in den eersten Zondag, Wie dit stuk wil tegenspreken, komt daardoor zelf reeds in strijd met de belijdenis : Waarom Hij mij ook door Zijn Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

Een tweede punt van misverstand wordt openbaar in de „oplossing" van dr. A. Kuyper Jr., waarop ds. W. wijst op blz. 171. „De oplossing ligt hierin, dat de geloovige, wel wetende, dat het Verbond Gods voor hem en zijn zaad is, maar niet weet, wie God heeft uitverkoren, begint met al zijn kroost als Godgeheiligd zaad te beschouwen en te behandelen, en dit oordeel der liefde handhaaft, totdat het tegendeel blijkt, en de Ismaëls en de Ezau's zich als bondsbrekers openbaren'. (Aangehaald uit de brochure In of van het Verbond, blz. 7).

Ds. W. voegt daaraan toe : Onder ons zijn er velen, die met deze conclusie niet meegaan en juist andersom redeneeren; zij houden hun kinderen voor onbekeerd totdat het tegendeel blijkt en zij zich openbaren als het ware zaad der belofte, (blz, 172).

Wanneer wij het licht der Heilige Schrift over deze dingen laten schijnen, zal blijken, dat beide conclusies onhoudbaar zijn. Wat het standpunt van dr. A. Kuyper Jr. aangaat, de zin waarin hij van Verbond Gods spreekt, bedoelt klaarblijkelijk het zelfde als het Doopsformulier, n.l. het Verbond der genade des eeuwigen levens. Daarom stelt hij dit Verbond en de uitverkiezing, zooals uit zijn betoog duidelijk blijkt, gelijk. In dezen engeren zin des Verbonds is daartegen geen bezwaar. Maar — nu gaat hij uit van de onderstelling, dat de geloovige weet, dat het Verbond Gods voor hem en zijn zaad is. Daarin schuilt een verkeerde voorstelling. De belijdenis en het formulier beroepen zich op Gods belofte aan Abraham en zijn zaad. Uit het woord van Christus kunnen wij leeren, dat dit een geestelijk geslacht is. Wij hebben opgemerkt, dat de Heere de Joden, die Hem tegenstaan, en Hem op hun vader Abraham wijzen, kinderen des duivels noemt.

Niemand zal tegenspreken, dat deze vleeschelijke kinderen Abrahams, die prat gingen op hun besnijdenis, onder de belofte geboren werden en zonen waren van het volk der belofte. Zij zijn zich daarvan bewust geweest, want zij zeggen : Wij hebben een Vader, namelijk God.

Overgebracht op de kerk des Nieuwen Verbonds, komt de veronderstelling van dr. A. Kuyper Jr. overeen met de redeneering der Joden. De geloovige weet, dat het Verbond Gods voor hem en zijn zaad is. De Schrift zegt, dat het Verbond Gods voor Abraham en zijn zaad is. Nu moet men zich echter wachten deze belofte zonder meer op de leden eener aardsche kerk en hun kinderen persoon voor persoon over te dragen.

De geloovige weet juist niet, dat het Verbond Gods (in den bedoelden zin) voor hem en zijn kinderen is en kan daarom zijn kroost niet voor uitverkorenen houden. Hij weet, dat de belofte Gods voor Abraham en zijn zaad is en dat het Woord Gods tot hem en zijn kinderen is gekomen. Mag deze geloovige aan het leven der kinderen Gods door genade deel hebben, dan verstaat hij, dat het zaad Abrahams verborgen ligt in de verkiezende genade Gods.

Daarom houdt hij zijn kinderen zoomin voor uitverkorenen als voor verworpenen, maar ziende in de belofte, zal hij niet nalaten in de kracht des geloofs de gehoorzaamheid te brengen, welke God van hem vordert.

Zijn dan de kinderen der geloovigen niet in Christus geheiligd en zal men die dus niet doopen ?

Het formulier bevestigt deze dingen. Dus ja.

Komt onze redeneering dan niet in strijd met formulier en belijdenis ? Deze zeggen : de kinderen zijn geheiligd zaad, en zoo straks was de conclusie : de geloovige houde zijn kroost zoomin voor uitverkoren als voor verworpen.

Is dat geen twijfelachtigen onzeker tusschenstandpunt ?

Het schijnt misschien wel zoo en toch is dat niet het geval. Niemand toch zal tegenspreken, dat de Heere uit het vleeschelijk zaad der geloovigen het zaad Abrahams neemt. Niemand ook zal volhouden, dat het vleeschelijk zaad der geloovigen in zijn geheel tot het geestelijk zaad Abrahams is geordineerd.

Zoo blijft dus de vraag : Hoe kan dan de aardsche kerk haar formulier en belijdenis omtrent den kinderdoop staande houden ?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET VERBOND GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's