Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

VENI CREATOR SPIRITUS. Daal Schepper, Heil'ge Creest, daal af!--WIE ZIJN BONDLINGEN?

VENI CREATOR SPIRITUS. Daal Schepper, Heil'ge Creest, daal af!

Kom, Schepper—Geest, bezoek Uw Kerk met al het heil van Christus' werk ! Vervul Uw schepping, onzen geest, Met Gods genaad' op 't Pinksterfeest !

Het werk van den Heiligen Geest is zoo rijk. De Heilige Geest zou indachtig maken aan hetgeen de Heere gesproken had — de vrucht daarvan is, dat wij hebben de geschriften van de Evangelisten, die ons in de vier Evangeliën hebben beschreven, alles wat Christus tijdens Zijn omwandeling op aarde heeft gesproken en gedaan.

Maar daarbij zou het niet blijven. De Heilige Geest zou méér nog doen. De Heilige Geest zou de Gemeente bij die waarheid houden en Hij zou de discipelen in die waarheid zóö inleiden, dat zij uit en over die waarheid zouden spreken en schrijven tot onderrichting van de Gemeenten, zoowel uit de Joden als uit de heidenen voortgekomen. De vrucht daarvan hebben we in de leergeschriften, de brieven van Paulus en van Johannes en van Petrus, opdat de Gemeenten zouden worden ingeleid in de waarheid en zouden worden opgebouwd in haar allerheiligst geloof. Welk kostelijk pand der waarheid zij moesten bewaren, staande als getrouwe getuigen van Jezus Christus en als een pilaar en vastigheid der waarheid.

Maar daarmee is de vrucht van het werk des Heiligen Geestes nóg niet ten volle genoemd. Er is nog een derde. Want de Heilige Geest zou ook inzicht geven in de toekomst, voorzoover de Heere dat aan Zijn Gemeente wil bekend maken.

Dat heeft de Heilige Geest niet alleen gedaan in de Evangeliën en in de Brieven, maar bijzonder in het laatste bijbelboek, het geheel eenige profetische boek van het Nieuwe Testament, het boek van de Openbaring van Jezus Christus aan Zijn Apostel Johannes op Patmos. baar wordt het gordijn van voor de toekomende dingen wèg geschoven en een overzicht gegeven over de geschiedenis der wereld, bijzonder de komende geschiedenis van Christus' Kerk.

Hier gaat het over ,,de dingen, die welhaast zullen geschieden" ;  die reeds geschied zijn, die nu geschieden en dié nog geschieden zullen in de komende eeuwen, totdat het einde daar zal zijn.

En dan is de vrucht van den Heiligen Geest in al Zijn goddelijk werk nóg niet volkomen genoemd en omschreven. Want niet alleen dat Hij ons de Evangeliën heeft gegeven, door de discipelen de waarheid, die geschied is, indachtig te maken ; en de Brieven, door de Apostelen in te leiden in de waarheid, om daarvan te spreken en te schrijven ; en de Apocalypse of het boek de Openbaring om ons te onderwijzen aangaande de komende dingen van wereld en Kerk. De volle vrucht van het werk des Heiligen Geestes komt hierin uit, dat Hij nu van alle geslacht en taal en volk in de Schriften wil onderwijzen en in de Goddelijke waarheid wil inleiden, opdat menschen van alle eeuwen en van alle plaatsen de verborgenheden en de schatten van de waarheid zouden kennen tot zaligheid.

De Schriften zijn gaven van den Heiligen Geest. De prediking van het Woord en de lezing van de Schriften zal alleen door Gods Geest gezegend en vruchtbaar zijn.

De wandel des geloofs is alleen door den Heiligen Geest tot eere en tot wijsheid en vrede en zaligheid.

Het is alles des Geestes. Niemand vermag hier iets zonder den Heiligen Geest, gelijk niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest.

Waarom het steeds weer en steeds meer moet gaan in het midden van de Gemeente, bij voorgangers en leden, om de bede : Kom, Heilige Geest, Schepper van leven. Onderwijzer der waarheid, Trooster in smart !

Veni Creator Spiritus ! Daal Schepper, Heilige Geest, daal af !

WIE ZIJN BONDELINGEN?

Prof. Aalders, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, zegt in zijn boek over het Genadeverbond, dat „het genadeverbond is opgericht met Christus en in Hem met allen, die in Hem begrepen zijn." En prof. Aalders noemt dat „de eenstemmige belijdenis van allen, die Gereformeerd denken" (blz. 194). Dat er een heel lijstje van gereformeerde theologen van vroeger en nu te noemen is, die het hier niet mee eens zijn, heeft ds. Rietberg, Geref. predikant te Maassluis, pas nog in „De Wachter", orgaan van de Theol. School te Kampen, aangetoond. Die Geref. theologen leeren : dat God het genadeverbond heeft opgericht met de geloovigen en hun zaad, en dat dus de geloovigen met hun zaad in het verbond Gods begrepen zijn". En in onze belijdenis en in onze liturgische formulieren is het standpunt van prof. Aalders niet te vinden. Daar is altijd sprake van ,,de geloovigen en hun zaad", van „ons en onze kinderen". Wie ervan uitgaat, dat het genadeverbond is opgericht met de geloovigen en hun zaad, kan niet toestemmen, dat wij verbond en verkiezing moeten laten samenvallen, zoodat het getal der bondelingen èn der uitverkorenen identiek of gelijk zou zijn.

Op dit standpunt dat we in onze belijdenis en onze liturgische geschriften omschreven vinden, n.l. dat God het genadeverbond met de geloovigen en hun zaad heeft opgericht, zeggende : Ik wil uw God zijn en de God van uw zaad in de geslachten, tot in eeuwigheid, d.i. door alle tijden tot aan het einde van deze wereld — op dit standpunt zijn al de kinderen der geloovigen, die in het midden der Kerk leven, inderdaad bondelingen, aan wie God Zijn genadeverbond, eerst door de besnijdenis en nu door het sacrament van den heiligen Doop wil beteekenen en verzegelen, komende met Zijn belofte en zeggende, dat „wij in het rijk Gods niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden" (Doopsformulier).

Zóó ligt de belofte Gods op al de geloovigen en hun zaad ; en die belofte moet worden beteekend of afgebeeld en ook bezegeld in het sacrament.

Maar tegelijk wordt dan gezegd, dat niet alle gedoopten als zoodanig zalig worden. Neen, de Schrift leert ons  — en de practijk bevestigt dat — dat er vele bondelingen zijn, die in het verbond Gods begrepen zijn, maar die de beloften van het genadeverbond verwerpen, die zich niet leeren bekeeren tot God met een volkomen hart, die geen lust hebben aan de nieuwe gehoorzaamheid, die dus door hun ongeloof en onbekeerlijkheid bondsbrekers zijn, zoodat steeds weer met ernst op deze dingen gewezen moet worden, niet alleen bij de doopsbediening, maar altijd weer in de prediking, waarin dan ook tot nauw zelfonderzoek moet worden aangedrongen en de ernstige opwekking tot geloof en bekeering moet uitgaan. Want het zal de kinderen van Sodom verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan de kinderen van Jeruzalem !

Ons Doopsformulier ziet dan ook al de kinderen der geloovigen als bondelingen. „Gij hebt gehoord", zoo wordt tot de ouders gezegd, „dat de Doop een ordening Gods is, om ons en ons zaad Zijn verbond te verzegelen". Hier staat niet : „ons uitverkoren zaad", maar : „ons zaad", zonder meer.

Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis zegt in Art. 34, tegenover de Wederdoopers, dat men onze kinderen „behoort te doopen en met het merkteeken des verbonds te verzegelen, gelijk de kinderkens in Israël besneden werden, op dezelfde beloften, die onzen kinderen gedaan zijn".

En onze Heidelbergsche Catechismus belijdt in Zondag 27 van de jonge kinderen, dat „zij evenals de volwassenen in het verbond Gods en in Zijne gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus' bloed de verlossing der zonden en den Heiligen Geest, die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt — en dat zij daarom ook, door den Doop, als door het teeken des Verbonds, in de Christelijke Kerk ingelijfd moeten worden, ter onderscheiding van de kinderen der wereld — gelijk in het Oude Verbond door de besnijdenis geschied is, voor welke in het Nieuwe Verbond de Doop ingesteld is."

Hoe wij dit alles hebben te verstaan blijkt wel duidelijk uit hetgeen Ursinus, één van de opstellers van den Catechismus, in zijn „Grooten Catechismus" ons leert.

Daar vraagt hij : Waarom moeten de kinderen gedoopt worden ?

En het antwoord luidt : „Ten eerste, omdat God vordert, dat allen, die Hij door Zijn Verbond zich toeeigent, door den Doop zullen onderscheiden worden. De kinderen der geloovigen echter zijn en blijven deelgenooten van het genadeverbond, indien zij slechts bij het ouder worden zich er niet van uitsluiten ; omdat God verzekert, dat Hij ook hun God zal zijn en omdat Christus zegt, dat hunner het Koninkrijk der hemelen is. Ten tweede, omdat de Doop voor de besnijdenis in de plaats gekomen is.

Daar dan de kinderen in het Oude Verbond besneden zijn geworden en de genade Gods door de komst van Christus niet kariger maar ruimer uitgestort is, zullen ze nu ook gedoopt moeten worden."

Wij bevinden ons dus niet in kwaad gezelschap, als wij ontkennen, dat verbond en verkiezing elkander dekken en dat alleen de uitverkorenen deelgenooten zijn van het genadeverbond. Wij leeren en blijven verdedigen, dat de geloovigen met hun zaad, dat dus de kinderen der geloovigen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn en op grond van Gods beloften, naar Gods bevel en ordening, gedoopt moeten worden (niet mogen worden, maar moeten worden gedoopt).

Ook Calvijn staat op dit standpunt als hij (Institutie IV, 16, 17) waarschuwt, dat men toch niet zal zeggen, dat de kinderen als „kinderen van Adam" moeten terzijde gesteld worden en dat men niet zal beweren, dat de kinderen de verborgenheden- van Gods Koninkrijk niet kunnen vatten, enz. „Christus", zoo schrijft hij, „beveelt hen tot Zich te brengen, omdat Hij het leven is" (Matth. 19 : 13). „Ook de besnijdenis was een teeken van bekeering en geloof, nochtans werden de kleine kinderen besneden. En zóó moeten ook de kinderen der gemeente gedoopt worden tot de toekomende bekeering en het geloof. De vruchten zullen later gezien worden. Wie de Heere verwaardigd heeft te verkiezen zal later openbaar worden door de kracht van 's Heeren Geest en op de wijze, die God nuttig oordeelt, om zoo ten leven in te gaan". „Komen zij tot den leeftijd, dat hun de beteekenis van den Doop onderwezen kan worden, zoo moeten zij te meer aangezet worden tot naarstigheid om de vernieuwing te ontvangen, waarvan zij het teeken reeds bezitten. Door het teeken van den Doop zullen zij den ganschen loop van hun leven deze vernieuwing bedenken en betrachten." „Daar Christus Zijn getuigenis gegeven heeft ook aan de kleine kinderen, die tot de Kerk gerekend moeten worden, aangezien zij erfgenamen zijn van het Koninkrijk der hemelen (Ef. 5 : 26) moeten de kinderen gedoopt worden, opdat men hen niet afscheure van het lichaam van Christus".

„Bij Abraham", zoo betoogt Calvijn verder, „volgt het Sacrament van de besnijdenis op zijn geloof, maar bij Izaak is het anders gesteld, daar gaat het teeken der besnijdenis vooraf, omdat hij naar het erfrecht van de moederschoot af, in het Verbond begrepen is."

"Zoo moeten de kinderen des Verbonds gedoopt worden".Verbond en verkiezing mogen niet vereenzelvigd worden.

Wie behooren dus tot het verbond, wie zijn bondelingen onder de Nieuw-Testamentische bedeeling ? Volgens prof. Aalders en anderen : „die tot zaligheid in Christus begrepen zijn, en dus alleen de uitverkorenen." Maar volgens onze belijdenis en onze liturgische geschriften, naar uitwijzen van Gods Woord : de geloovigen en hun zaad, wij en onze kinderen. Ons Doopsforrnulier zegt : „Dewijl dan nu de Doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is, zoo zal men de kinderen als erfgenamen van het rijk Gods en van Zijn Verbond doopen." Hier wordt niet gesproken van een deel der kinderen, alleen van de uitverkorenen — neen, er wordt geen uitzondering gemaakt. Er is sprake van al de kinderen der gemeente, die genoemd worden „erfgenamen van het Rijk Gods en van Zijn Verbond, en dat zij als zoodanig gedoopt moeten worden. (Cat. Zondag 27). In de hoedanigheid van kinderen des verbonds moeten ze gedoopt worden.

Ds. Woelderink zegt dan ook in zijn mooie boek, dat wij nog eens hartelijk aanbevelen aan jongeren en ouderen onder ons : „Zoo zal men de kinderen doopen. Niet enkele kinderen, niet alleen de uitverkorenen kinderen, maar de kinderen der gemeente, wijl de gemeente van Christus in het verbond een belofte voor haar zaad heeft ontvangen. Zooals Abraham zoowel Ismaël als Izaak besneed, en Izaak zoowel aan Ezau als aan Jacob het teeken des verbonds gaf — op grond van Gods belofte — zoo geven wij al de kinderen der gemeente het zegel des doops als kinderen des verbonds en erfgenamen des Koninkrijks" (blz. 336—37).

Dr. B. Wielenga spreekt in zijn bekende verklaring van het Doopsforrnulier (blz. 160 —61) niet anders. „Onze kinderen staan niet gelijk met de heidenkinderen, maar zijn onder de belofte geboren — en omdat ze in het verbond begrepen zijn moeten ze gedoopt worden".

Ons Doopsforrnulier zegt dan ook niet, dat alleen de uitverkorenen gedoopt moeten worden, ook niet, dat dat de wezenlijke bondelingen zijn, maar spreekt van „ons en onze kinderen."

En ook de Dordtsche Leerregels rekenen alle kinderen tot het verbond, als wezenlijke bondelingen, die in de voorrechten van het verbond deelen, als zij belijden (Hoofdstuk I, art. 17), dat Gods Woord getuigt : „dat de kinderen der geloovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn". De heidenkinderen zijn niet heilig. De kinderen der gemeente zijn wel heilig „uit kracht van het genadeverbond in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn."

Hiermee wordt niet geleerd, dat zij nu ook allen zalig worden. Schrift en belijdenis leeren ons wel anders, gelijk ook de practijk van het leven overvloediglijk bewijst.

Maar toch moeten alle kinderen der geloovigen gedoopt worden „als erfgenamen van het rijk Gods en van Zijn verbond".

Wee de erfgenamen, die hun erfenis door ongeloof verwerpen. Maar het ongeloof van velen maakt de belofte Gods niet krachteloos:

„Ik wil uw God zijn en de God van uw zaad". In den weg van het verbond werkt God de verkiezing tot zaligheid uit ; tot welke zaligheid Hij ons en onze kinderen roept, als in Zijn verbond begrepen. En Hij laat niet varen de werken Zijner handen maar wil Zijn genade en trouw bewijzen van geslacht tot geslacht.

Laat ons daarom de lieflijkheden van Zijn Verbond in 't midden der gemeente prijzen en het voor onze kinderen niet verbergen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 mei 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 mei 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's