Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBOND GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND GODS

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Dienst des Woords

XXVIII.

De Dienst des Woords. Wij hebben gepoogd het licht te laten vallen op de gewichtige roeping, welke aan den Dienst des Woords is verbonden tot de vervulling van de beloften van het genadeverbond aan de uitverkorenen. In de volheid des tijds heeft Hij de verborgenheid Zijner ontferming geopenbaard in den Zoon, dien Hij gegeven heeft tot een Middelaar en Verlosser, en in Wien alle beloften Gods ja en amen zijn. In de vleeschwording des Woords is Hij tot de menschheid gekomen om, geworden als onzer een, de zonde der wereld op zich nemende, den gansohen last van den toorn Gods te dragen en door Zijn bloed verzoening teweeg te brengen, opdat velen zouden gerechtvaardigd worden in Zijne gerechtigheid. Zoo is het gansche werk der verzoening in Hem volbracht en heeft Hij het handschrift van onze zonde aan het kruis genageld. Opgestaan in de nieuwigheid des levens is Hij als het Hoofd eener nieuwe menschheid verheven aan de rechterhand Gods, aan Wien alle macht is gegeven in den hemel en op de aarde. In Hem zijn alle voorwaarden vervuld voor de geestelijke zegeningen, welke God naar den rijkdom Zijner genade heeft weggelegd voor degenen, die in Hem naar het voornemen Gods een erfdeel geworden zijn.

Daarom is met de verhooging van den Christus de bedeeling van de volheid der tijden ingegaan om in Hem wederom alle dingen bijeen te vergaderen, beide dat in den hemel is, en dat op de aarde is. (Efeze 1 : 10).

Zoo is in den Christus het licht der genade over de wereld opgegaan. Een nieuwe dageraad straalt zijn eeuwigheidsglans uit over deze duistere wereld en wekt een levende hope in de ziel van Gods kind. Wij verwachten, naar Zijne belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in welke gerechtigheid woont. (2 Petrus 3 : 13). Ook de profeten van den ouden dag hebben zich verheugd in het licht eener eeuwige toekomst van gerechtigheid en vrede. En Paulus beluistert in het schepsel de zuchten, welke hem de geboorteweeën vertolken van de toekomstige heerlijkheid, als met opgestoken hoofde verwachtende de openbaring der kinderen Gods. (Rom. 8 : 18.v.v.).

Paulus geeft daarin dus te kennen, dat de nieuwe dingen alreede worden gewrocht en zoo ziet hij het proces, dat de wereld doormaakt, in het licht van de toekomst des Heeren. Welk een voorname plaats daarin de vervulling van het genadeverbond inneemt, blijkt uit de laatste woorden : als met opgestoken hoofde, d. w. z. reikhalzend uitziende, verwachtende de openbaring der kinderen Gods. In de volgende verzen wijst de apostel voorts op de hope des geloofs van degenen, die de eerstelingen des Geestes hebben en de aanneming tot kinderen, n.l. de verlossing des lichaams, verwachten.

De veranderingen, die zich voltrekken in de wereld, wijzen op de beweging en voortgang van de groote werken Gods naar de bestemming van Zijn Raad, en ofschoon ons verstand te kort schiet om zulks te zien, waarom de apostel vermaant tot lijdzaamheid (Rom. 8 : 25), spreekt hij tot vertroosting van degenen, die God liefhebben, dat hun alle dingen medewerken ten goede. (vs. 28). Daarbij wordt dus niets buitengesloten. Alles wat ons overkomt en al het gebeuren der wereld is in Gods hand. Hier wordt niet alleen gezegd, dat er niets bij geval geschiedt, maar dat alle dingen medewerken ten goede dengenen, die Hem vreezen.

Uit dit alles kunnen wij leeren, hoe de hemelsche wijsheid waakt over Zijn Verbond, daar toch alle dingen door Zijn hand worden geleid en bestierd naar de vervulling der zalige hope, welke Hij door Zijn Geest werkt in de harten der Zijnen. Ja, ook het schepsel ziet uit naar den dag van de openbaring der kinderen Gods in de heerlijkheid, waarvan de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal vol zijn. En gelijk de Heere op een verborgen wijze in al het gebeuren van den tijd bezig is een nieuwe orde der dingen voor te bereiden, welke in den dag des Heeren in eeuwige schoonheid zal worden aanschouwd, zoo gaat ook het werk des Heiligen Geestes in de verborgenheid voort tot vergadering en toebereiding van de gemeente des Heeren, opdat zij in de vernieuwing der dingen zonder vlek en zonder rimpel openbaar worde als de Bruid des Lams.

In dien dag zal de heerlijkheid van het Verbond der genade in vervulling gaan en het Godsgebouw rijzen in de schittering eener eeuwige gerechtigheid en heiligheid naar het goddelijk bestek.

Paulus, de zwakheden van het vleesch en den strijd des geloofs kennende, getuigt uit de vastigheden van het voornemen Gods, gelijk de Heilige Geest hem heeft onderricht, en laat niet na het werk van dien Geest tot getuige te roepen om de gemeente te versterken. Immers de Heilige Geest komt onze zwakheden te hulp en bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. Het werk des Heiligen Geestes, de doorzoeking der harten, de ontdekking der ongerechtigheid, de toeëigenende liefde en de omhelzing van de ontfermingen Gods in Christus Jezus, de Geest der genade en der gebeden, werkt ook de verwachting, die niet zal beschaamd worden. Hij is de waarachtige Getuige van de aanneming tot kinderen Gods en erfgenamen der belofte in den Middelaar Gods en der menschen.

Dat werk kan niet liegen, wijl God toch Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken ? (Rom. 8 : 32).

Het Verbond, dat door den hemelschen Vader door zulk een offer is verzegeld geworden, kan in eeuwigheid niet wankelen. Immers ook het oordeel is in Zijn hand gesteld. Wie is het die verdoemt ? Christus is het, die gestorven is, ja, wat meer is, die ook is opgewekt, die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt. (vs. 34).

Als een machtige stroom, bruisend van geestelijke kracht en leven en fonkelend in een gloed van eeuwigheidslieht, stort de held des geloofs zijn sprake uit tot een lied van hemelsche zegepraal. Zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn ? Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus ? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard ?

Immers wordt de nieuwe hemel en de nieuwe aarde alreede gewrocht ? Ziet niet de gansche schepping uit naar de openbaring der kinderen Gods ? Is zij niet als in barensnood ? Getuigt niet de Heilige Geest in onze harten? Heeft niet de Christus alle macht in hemel en op aarde ? Zoo werkt God de Heere Zijn werk in het midden der dagen. De Zone Gods, de Raad, sterke God en Vredevorst, is het die ook den Raad Gods volbrengt, aan Wien alle dingen onderworpen zijn. Al het gebeuren der wereld is in Zijn hand en alle dingen werken mede ten goede dengenen, die Hem liefhebben.

En machtiger nog dan dit alles is het eenvoudige, beteekenisvolle woord, dat de apostel daaraan toevoegt: „Die ook voor ons bidt". Die machtige Christus, aan de rechterhand Gods, is de eeuwige Hoogepriester, die voor ons bidt als de liefdevolle Middelaar, tusschentredend bij den Vader. Heeft de apostel eerst op den Heiligen Geest gewezen, die onze zwakheden mede te hulp komt en bidt, ook de Zone Gods in Zijn verheven heiligdom bidt voor de Zijnen. Zoo is de drieëenige God in liefde en ontferming bewogen, de Vader, die den Zoon heeft overgegeven tot een rantsoen voor velen, de Zoon, die als een medelijdend Hoogepriester voor ons bidt, en de Geest, die in verborgen omgang onze zwakheden te hulp komt. Wie zal ons scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere ?

Wij hebben gesproken van de bediening des Woords als bediening van Gods genadeverbond. Ook deze wordt begrepen in het werk Gods tot openbaring van Zijn kinderen en wordt dienstbaar gemaakt door den Heere aan de vervulling van Zijn Raad en de vernieuwing der dingen. En wij hebben de bediening, des Woords als zoodanig vervulling van Gods Verbond genoemd, omdat zij op het bevel van Christus geschiedt en door Zijn Geest wordt begeleid. Het woord van Paulus heeft dit wel in klaar licht gesteld en biedt een treffelijk beeld van den rijkdom in Christus weggelegd. Hij geeft tevens een schoone onderwijzing, welke den Dienaar ook tot een exemplum strekt voor de bediening van het Woord.

De Heilige Schrift zet heel het wereldgebeuren in het licht der eeuwigheid. Gelijk de wereld uit Gods scheppende almacht is voortgekomen en door Zijn voorzienigheid wordt onderhouden, gaat zij ook de eeuwige bestemming tegemoet overeenkomstig den bepaalden Raad Gods. Onder die Voorzienigheid wordt dan ook niet een zekere algemeene leiding verstaan, welke den gang en de orde der dingen bepaalt, maar de voortdurende zorg en regeering des Almachtigen, zooals de Catechismus daarvan spreekt in den tienden Zondag. Zoo gaat de geschiedenis voort onder het bestendig beleid van den alleen souvereinen God. Daar is geen macht dan van God en de machten, die er zijn, zijn van God verordineerd. Vandaar ook de vermaning van den apostel aan alle ziel om de machten, over haar gesteld, onderworpen te zijn. (Rom. 13). Maar daarom is hij ook verzekerd, dat geen macht ons scheiden kan van de liefde Gods, die in Christus is.

Aan de bijzondere plaats, welke door de Heilige Schrift aan den mensch reeds krachtens zijn schepping naar Gods beeld wordt toegekend, beantwoordt ook de bijzondere zorg, welke de Heere voor des menschen welzijn en behoud betoont in de overgave van Zijn geliefden Zoon, in welken Hij een welbehagen heeft. Reeds door de schepping is de wereld nauw aan den Zoon verbonden, naardien Hij in dat werk der schepping een zoo machtig en alle schepselen rakend aandeel heeft gehad. Hij is het, die aan alle dingen gestalte heeft gegeven en door Hem zijn alle dingen gemaakt en zonder Hem is geen ding gemaakt. (Joh. 1 : 3).

In Hem, want Hij is het Woord, waarvan Johannes getuigt, was het leven der menschen, en het leven was het licht der menschen. De duisternis heeft dit niet begrepen, niettemin is alle licht, dat in de wereld schijnt, van Hem. (Joh. 1 : 4 en 9). Wij hopen in ander verband over deze betrekkingen, die zulk een diepe beteekenis hebben, uitvoeriger te handelen, om er nu slechts op te wijzen, dat de menschheid krachtens haar schepping in een rapport staat met den Zone Gods, hetwelk haar gansche leven omvat. In Hem was het leven der menschen.

Indien de mensch staande ware gebleven en volhardende in zijn roeping, zou hij zijn leven in dat eeuwige Woord hebben gevonden en zich verheugd; hebben in Zijn licht. En nu is de mensch wel verduisterd, zoodat hij het leven derft en aan den dood is overgegeven. Zijn leven is geworden tot een nacht van ellende en een tranendal, maar de waarheid blijft, dat zijn leven in het eeuwige Woord was en dat Hij buiten dat Woord geen dageraad zien zal. Hoe zou hij echter dat leven weervinden, terwijl zijn ziel vernacht in de schaduw van den dood ?

Hij is gekomen tot het Zijne. Het Woord is vleesch geworden en het heeft onder ons gewoond! (Joh. 1 : 14). Hierin is de ondoorgrondelijke liefde Gods openbaar geworden, dat de Zoon in een geheel bijzondere en nieuwe betrekking is getreden tot de verloren menschheid. Geworden uit een vrouw, geworden onder de Wet, is Hij ons in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Hij is in onze ellende ingegaan, opdat Hij den dood zou overwinnen ten leven. Wat Hij gestorven is, is Hij der zonde gestorven. In Hem zijn alle beloften van het Verbond der genade vervuld, daar in Zijn verrijzenis een nieuwe mensch is opgestaan, die het leven heeft in den Zone Gods, het eeuwige Woord, dat bij God was en God was. (Joh. 1 : 1). Hij kan het leven schenken, wien Hij wil, gelijk de Heilige Schrift betuigt: zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, n.l. die in Zijnen naam gelooven, welke niet uit den bloede, noch uit den wil des menschen, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. (Joh. 1 : 12 en 13).

Tot nog toe hebben wij over den Dienst des Woords gesproken in den zin der prediking, ziende op het bevel: Predikt het Evangelie aan alle creaturen. Doet men echter recht aan de goddelijke verhevenheid van den Zoon, in Wien het leven der menschen was en die ook het licht der wereld wordt genoemd, dan ligt het voor de hand, dat ook de eerste mensch geen leven en geen licht heeft gehad dan door den Zoon.

Daarom verschijnt ook het paradijsleven, zoolang het recht en naar den eisch der gehoorzaamheid was, als een dienen van het Woord, door hetwelk alle dingen gemaakt zijn. God had bovendien klaar en duidelijk Zijn eisch bekend gemaakt en het Woord Gods was Adam bekend, anders had hij het niet kunnen mededeelen aan de vrouw. Het Woord Gods sprak alzoo in de scheppende heerlijkheid en in den goddelijken omgang met den mensch. Dat Woord te dienen was zijn roeping, zijn leven en zijn eeuwige toekomst.

Als profeet, priester en koning had de mensch het Woord te dienen. Als profeet door het te kennen en uit te dragen, als priester door gehoorzaamheid te bewijzen aan den eisch des Woords, als koning door zijn koninklijke levensroeping over de schepselen Gods, die onder zijn heerschappij waren gesteld, te volbrengen.

In gansch zijn leven had de mensch met den Zone Gods, of het Woord te doen, omdat hij zonder Middelaar tot den eeuwigen God niet kon naderen. Dit alles ligt besloten in het middelaarschap van het Woord, dat bij God was, en dat gewoonlijk het middelaarschap van de schepping wordt genoemd.

Intusschen kan uit dit alles blijken, dat de Dienst des Woords het allesbeheerschende en centrale stuk van des menschen leven is en moet zijn. Voorts ook, dat deze al te sober wordt uitgelegd, zoo men dien alleen profetisch, dus als getuigenis opvat.

Toen de mensch viel, liet hij den Dienst des Woords varen. Hij verachtte het Woord en zondigde tegen den Zone Gods, die ook toen niet anders deed dan den wil des Vaders volbrengen. In de verachting van den Dienst des Woords, weerstreefde hij den wil des Vaders en zondigde tegen God. Maar onwillekeurig denkt men toch aan het woord van den Christus, dat de zonde tegen den Zoon vergeving zal vinden. Zoo is ook in het middelaarschap der schepping reeds een deur der genade geopend, welke de Heere in Zijn Verbond had voorgenomen.

Nog altijd en wederom is het leven der menschen in den Zoon, die ook tot een Middelaar der verlossing is geworden door de vereeniging van den Uitverkorene Gods in eenigheid des Persoons met den Zone Gods. In dien Middelaar is het leven van het Verbond der genade, omdat in Hem door de goddelijke kracht van het vleeschgeworden Woord, de mensch in nieuwigheid des levens werd opgewekt.

In dien Middelaar is het drievuldig ambt in een nieuwe gerechtigheid vervuld. In Hem is het leven. Hij is de weg en de waarheid en het leven, en Hij is het licht der wereld. Hij is de deur der schapen, het brood des levens, de opstanding en het leven.

Het is de wil des Vaders, dat door de wederbarende kracht van Zijn Geest velen worden geroepen tot kennis der ontfermingen Gods in dezen Middelaar, opdat zij Hem in geest en waarheid zouden dienen.

De dienst des Woords verschijnt in het licht des Verbonds als een dienst der genade, die bij de prediking niet blijft staan. Dat wordt reeds uit het Koninklijk bevel verstaan, want 't eischt meer dan de verkondiging, n.l. leerende hun onderhouden, al wat Ik u geboden heb. Daarom stelt deze dienst een eisch aan het leven, opdat zij, die hooren, niet alleen hoorders, maar ook daders des Woords zijn. Het is maar niet een uitwendige zaak, maar de dienst des Woords omvat het leven der genade in al zijn diepte en toeëigening. Hij doet een beroep op den persoon van den hoorder, opdat hij ook in zijn handel en wandel vruchten voortbrengt der bekeering waardig.

Het Woord op den kansel is het begin, doch de voortgang en de doorwerking van deze bediening is de dienst des Woords in het midden der gemeente, de oefening der godzaligheid door de bediening des Geestes, die de beloften Gods verzegelt in de harten. Daarin wordt de vervulling des Verbonds voltrokken, dat de gemeente ook uit het Woord Gods leeft, opdat de naam van den Heere Jezus Christus verheerlijkt worde in haar en zij in Hem naar de genade van onzen God en den Heere Jezus Christus. (2 Thess. 1 : 12).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1940

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

HET VERBOND GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1940

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's