Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

Luthers verklaring van Paulus' Brief aan de Galaten.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De rechtvaardigheid is uit het geloof; niet uit de werken. Wie zijn Abrahams kinderen ? Vers 6—14. (II).

Luthers verklaring van Paulus' Brief aan de Galaten.

Hoofdstuk III.

Vervolg vers 6.

Uit de woorden „en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend" besluiten we dus, dat de gerechtigheid begint met het geloof, en dat wij daardoor de eerstelingen des Geestes deelachtig werden. Doch omdat 't geloof zwak is, komt de gerechtigheid niet geheel tot haar recht zonder de toerekening Gods. Weshalve het geloof weliswaar met de rechtvaardigheid aanvangt; de toerekening Gods voltooit haar echter tot op den dag van Christus.

Ook de Sophisten twisten over de toerekening der gerechtigheid, als zij zeggen, dat God den, mensch om zijns werks wil aanneemt. Deze redeneering gaat echter buiten de Heilige Schrift om, en is met haar in strijd, omdat zij bedoelde toerekening in verband brengen met hun eigen werken. Zij slaan dan ook geen acht op de onreinheid en innerlijke verdorvenheid huns harten, als daar zijn : ongeloof, twijfel, verachting van God, en haat tegen Hem, hetwelk beestachtige zonden zijn, te weten de bronnen en oorzaak van alle kwaad.

Wij daarentegen sluiten alle eigen werk uit; en wij vatten den strijd op tegen het beest, hetwelk „menschelijke rede'' genoemd wordt, en dat de oorsprong van alle ongerechtigheid is. Het natuurlijk verstand vreest God niet; het bemint Hem niet; en het vertrouwt Hem niet. Veeleer veracht het Hem met een gerust hart; het laat zich noch door Zijn bedreigingen, noch door Zijn beloften tot iets bewegen ; het schept geen vermaak in Zijn woorden en daden; doch het murmureert tegen Hem; het is een vijandin Gods, die Hem de eere niet geeft.

Wanneer deze pest, namelijk het natuurlijk verstand, gedood was, dan zouden de uitwendige en meest grove zonden weldra verdwenen zijn.

Daarom moeten wij er vóór alle dingen naar streven, om door het geloof het ongeloof den doodsteek te geven, alsmede de verachting van en de haat tegen God; ook moeten wij het gemurmureer tegen Gods gericht, tegen Zijn toorn, en tegen al Zijn woorden en werken dooden; wij dooden dan tegelijk de menschelijke rede, hetgeen alleen mogelijk is door het geloof, dat op God vertrouwt, en Hem de eere geeft, afgezien van het feit, of Hij dingen spreekt, die voor het verstand dwaas, ongerijmd en onmogelijk schijnen; en ook afgezien van de vraag, of God een andere methode volgt, dan zulkeen, die het menschelijk brein kan beoordeelen en begrijpen.

Zoo moet het bijvoorbeeld zijn, wanneer God zegt: niet wegens uw betrachting der Wet; niet op grond van uw eigen werken en verdiensten, doch om uw geloof in mijn eeniggeboren Zoon Jezus Christus, die ter wille van uw zonden geboren is, geleden heeft, is gekruisigd en gestorven, wil ik u aannemen, en voor rechtvaardig verklaren; en wat er aan zonde in u nog over is, wil ik u niet toerekenen.

Wanneer de rede deze dingen hoort, dan ergert zij zich; dan wordt zij uitzinnig van woede, en toont zij haar vijandschap tegen God, zeggende: hebben de goede werken dan in 't geheel geen waarde ? Heb ik dan tevergeefs gearbeid, en zonder gevolg den last en de hitte des daags gedragen en doorstaan ?

Zoo komt er oproer en verzet onder de heidenen, de volkeren, de koningen en de vorsten tegen den Heere en Zijn Christus (Psalm 2). Want de wereld kan niet dulden, dat haar wijsheid, gerechtigheid en godsdienst bestraft en veroordeeld worden.

De paus en de zijnen willen er niet voor aangezien worden, dat zij gedwaald hebben: laat staan, dat men hen veroordeelt. Degenen, die in de Heilige Schrift studeeren, mogen dus uit de woorden : „Abraham geloofde Gode, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend" een dergelijke conclusie trekken, dat zij de christelijke gerechtigheid zoo leeren beschrijven, dat men zijn vertrouwen op den Zoon Gods moet stellen, oftewel op God door Christus.

Op grond van dit geloof, hetwelk Christus aangrijpt, ziet God niet op mijn twijfel aan Zijn wil jegens mij; ook ziet Hij niet op de andere zonden, die ik nog heb, want zoolang ik in dit vleesch ben, kleven allerhande zonden mij aan.

Doch omdat ik door de schaduwen van Christus' vleugelen beschermd word, gelijk een kieken door de hen (Mattheüs 23 vers 37), en omdat ik een gerust leven leiden kan onder den gansch zeer wijden hemel van de vergeving der zonden, welke mij overkoepelt, daarom bedekt God en vergeeft Hij mij hetgeen nog aan zonde in mij over is. Dit wil zeggen, dat Hij mijn onvolkomen gerechtigheid rekent als een volkomene; en mijn zonde rekent Hij niet als zonde, hoewel zij dat toch in werkelijkheid wel degelijk is. En Hij doet dat op grond van het geloof, waarmede ik begonnen ben, Christus aan te nemen.

Zoo leven wij dus onder het voorhangsel van Christus' vleesch (Hebr. 10 vers 20), die des daags onze wolkkolom, en des nachts onze vuurzuil is, opdat God onze zonde niet aanzie.

En hoewel wij de zonde in ons zien, en haar verschrikking in onze consciëntie ervaren,  zoo nemen wij toch onze toevlucht tot Christus, onzen Middelaar en Verzoener, door wien wij volmiaakt zijn. Want gelijk in Hem alles is,  zoo hebben ook wij door Hem alles, wijl Hij alles in ons vervult.

Wanneer wij dit gelooven, rekent God ons de overblijfselen der zonde niet toe, welke ons vleesch steeds blijven aankleven. En Hij wil, dat ze bedekt zullen worden, alsof ze niet waren.

Omdat ge in mijnen Zoon gelooft, zoo zegt God, daarom moeten u uw zonden, hoewel ge ze hebt, toch vergeven worden, totdat ge daarvan door den dood geheel en al zult verlost zijn.

Dit leerstuk der christelijke gerechtigheid, hetwelk de Sophisten niet verstaan en niet verstaan kunnen, moeten de christenen wel heel nauwkeurig leeren kennen. Laten zij vooral niet denken, dat ze het zoo'maar van buiten kunnen opzeggen. Zij zullen zich moeite moeten geven, de geschriften van Paulus dikwijls met de grootste nauwgezetheid te lezen en te herlezen. Ook moeten zij telkens hetgeen ze eerst gelezen hebben met ihet latere vergelijken, en Paulus moeten zij steeds weer met den geheelen Paulus aan een vergelijkend onderzoek onderwerpen. Doen zij dat, dan zullen ze zien, dat de christelijke gerechtigheid in deze twee stukken bestaat: ten eerste in geloof, hetwelk Gode de eer geeft, en in toerekening Gods.

Een christen is dus tegelijk rechtvaardig en een zondaar ; een vriend en een vijand Gods.

Deze tegenstelling wordt door de Sophisten niet aanvaard, omdat zij er geen juiste beschouwing der rechtvaardiging op nahouden. Zij dwongen de menschen goede werken te doen, totdat zij geen zonden meer voelden. Velen, die dit niet konden bereiken, hebben zij tot wanhoop gebracht. Ook mij zou dit overkomen zijn, wanneer niet Christus mij genadig aangezien had. en mij van deze dwaling had verlost. Hiertegenover troost ik een bedrukt zondaar aldus: het is onmogelijk, in dit leven rechtvaardig te worden, zoodat ge in het geheel geen zonde meer ervaart. Ge zegt: hoe kan ik dan heilig zijn, als ik nog steeds zonden houd en voel ? Hierop antwoord ik : dat ge uw zonden inziet en voelt, is een goede zaak. Dank daar God voor, en vertwijfel niet. Het is een stap naar gezondheid.

Maar : hoe word ik nu van mijn zonde bevrijd ?

Ga tot Christus, den medicijnmeester, die de gebrokenen van hart geneest, en die zondaren zalig maakt. Volg niet de inspraak der menschelijke rede, die u voorhoudt, dat God over zondaren toornig is, doch dood het natuurlijk verstand, en geloof in Hem! Doet ge dat, dan zijt ge rechtvaardig, en geeft ge Hem de eere, dat Hij barmhartig is, almachtig en waarachtig. Wat aan zonde nog in u over is, wordt u dan niet toegerekend, doch het is u vergeven om Christus' wil.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's