Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

ZWART, DOCH LIEFELIJK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik ben zwart, doch liefelijk". (Hooglied 1 vers 5a).

„ZWART, DOCH LIEFELIJK"

., Ik ben zwart". Zoo krijgen al Gods uitverkoren kinderen die wetenschap, die : geen universiteit of school hun leeren kan. Zij leeren zich alzoo kennen bij Geesteslicht en erkennen het voor God en de menschen als des Heeren begenadigde kinderen. Niet terstond, doch al meer, naarmate zij door de ontdekkende genade des Heiligen Geestes dieper worden ingeleid in de verdorvenheid van hun zondaarsbestaan, zwart en onrein en zonder eenige bekoring voor het reine oog van den Hemelschen Bruidegom.

Zwart en onrein kennen en belijden zij zich voor God door hunne erfelijke en dadelijke doemschuld, afzichtelijk, „onrein van den hoofdschedel af tot de voetzolen toe", en die niet anders dan walging kunnen wekken in de volmaakt heilige ziel van dien Bruidegom.

Ook bewijst dit, dat Hij hen niet tot Zijne bruid kan verkoren hebben om hun afkomst, daar zij wegens hun diepen val, vreemdelingen waren van de verbonden der belofte en zonder God, zonder Christus en zonder hope in dit land der godsvervreemding, wijl zij het voor den Heere moeten belijden, dat hun vader een Amoriet was en hunne moeder een Hethietische, zoo dat zij er in eeuwigheid niet aan zouden hebben mogen denken, om ooit met den Hemelschen Bruidegom in ondertrouw te mogen komen.

O, mijn lezer, rechtvaardig zou het geweest zijn, indien de Heere hen in hunne zonden en doemschuld aan henzelven en aan Gods rechtvaardig oordeel had overgelaten, om daarin voor eeuwig om te komen en dat Hij zelfs ieder aanzoek, dat van hunne zijde tot Hem kwam, onverbiddelijk had afgewezen. Doch nu staat het zoo met hen, dat zij, niettegenstaande hunne rampzaligheid, nooit naar den Heere gevraagd. Hem gezocht of Hem begeerd zouden hebben, maar zelfs Zijne aanbieding van Genade tot het uiterste toe hebben versmaad.

En toch heeft de Heere hen uit vrije genade uit vele duizenden tot Zijn bruid verkoren en bemint Hij hen met een eeu­wige liefde, niet om hetgeen Hij in hen vond, ach neen, maar om hetgeen Hij in hen werkt; want de Heere verheerlijkt Zich in Zijn eigen werk.

Daarom mag de bruid van Christus dan ook zeggen: „Ik ben zwart, doch liefelijk". Hoewel zwart door hare zonden en ongerechtigheden; zwart in het oog en naar 't oordeel der wereld, die haar beschouwt als het uitvaagsel en aller afschrapsel; zwart in het oog der geveinsden, die haar lasterden; zwart wegens de vele tegenspoeden èn bekommernissen in- en uitwendig; zwart wegens strijd en aanvechtingen; zwart wegens hare gebreken en zwakheden, is zij toch liefelijk in de oogen van een vlekkeloos heilig en onkreukbaar rechtvaardig God, door al hare schuld-uitdelgende gerechtigheid van haren Bruidegom, die haar Borg en Middelaar is Wiens bloed van alle zonden van dat volk reinigt en die met Zijn ééne offerande in eeuwigheid volmaakt heeft allen, die geheiligd worden, zoodat zij van al hare zonden zoo volkomen werd gereinigd in het bloed des onbevlekten en onbestraffelijken Lams, dat God geen zonden in Zijn Jakob ziet en geen overtreding in Zijn Israël, daar Hij al hunne zonden achter Zijn rug geworpen heeft in een zee van eeuwige vergetelheid, om die nimmermeer te gedenken.

En niet alleen dit, mijn lezer, maar meer nog schenkt de Hemelsche Salomo aan Zijne bruid. Hij maakt haar niet alleen liefelijk in de rechtvaardigmaking, doch ook door de heiligmaking. Hij neemt niet alleen de schuld harer zonden van haar weg, maar verlost haar ook van de zonden zelf, daar Hij door de wedergeboorte Zijnen Geest in haar harte geeft, Zijn leven in haar ziel herschept. Zijn natuur in haar deelachtig maakt en haar vernieuwt naar het evenbeeld desgenen, die haar geschapen had, zoodat Hij haar vruchten doet dragen der heiligmaking, vruchten des geloofs en der bekeering waardig.

Liefelijk wordt zij daardoor in en met haren Bruidegom in de oogen Gods, zoodat er blijdschap in den Hemel is onder de Engelen Gods over hare bekeering en de Heere Zich verlustigt in den wierook harer gebeden.

Liefelijk is zij ook in hare schaamte over een oprechte belijdenis van hare zonden en ongerechtigheden voor het aangezicht des Heeren, zoodat de Heere haar toeroept : „Toon Mij uwe gedaante en laat Mij uwe stem hooren, want uwe stem toch is liefelijk", alsook hare tranen van oprecht en boetvaardig zondaarsberouw, die dierbaar zijn in de oogen des Heeren Heeren en die Hij vergadert in Zijne flesschen.

Liefelijk is ook het heerlijk getuigenis. dat door de genade des Heiligen Geestes van haar uitgaat tot de wereld, die buiten is, in het verspreiden van een goed gerucht over des Heeren erfenis en over Sions Koning, want, „liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschappen, die vrede verkondigen''.

Liefelijk is zij in al wat in haar uit God is, want de Heere verheerlijkt en verkondigt Zich in Zijn eigen werk.

Mijn lezer en lezeres! hebt gij u reeds als zwart en onrein door uwe zonden voor God leeren kennen en dat er in u niets bekoorlijks is voor den Hemelschen Bruidegom, zoodat gij, niet alleen met den mond, maar ook in uw hart erkennen moet dat het rechtvaardig is, als de Heere u voorbijgaat en voor eeuwig uitwerpt, zoodat het een onbegrepen wonder van Zijne genade zou zijn, als het des Heere gehaagde in erbarming op u neder te zien ? Of waant ge u nog een geschikt voorwerp voor de liefde van Christus ?

Indien dit laatste het geval is, dan is uw staat en uw toestand voor de nimmer eindigende eeuwigheid diep treurig, dan zijt gij diep te beklagen, want dan blijkt daaruit dat gij nog verstoken zijt van het ontdekkend genade-licht des Heiligen Geestes, hetwelk, wanneer gij dat niet hier leert kennen, in de eeuwigheid op uwe ziel zal branden, doch dan niet als genade-licht, maar als het vuur der gerechtigheid, dat „een verterend vuur is en een eeuwige gloed, bij wien niemand wonen kan".

Hebt gij aan deze zijde van het graf geen kennis hieraan, in het stervensuur geen kennis aan de eenige troost in leven en sterven, in de eeuwigheid geen zaligheid, maar eeuwige rampzaligheid. Mocht gij daarom, mijn lezer, nu het voor u de genade-tijd nog is, leeren bedenken, eer het te laat is, wat tot uwen vrede dient, en den Heere leeren te voet vallen om de genade des Heiligen Geestes, opdat gij uwe ware gedaante voor God moogt leeren kennen en als een verloren mensch vallen in de genade-armen van den Hemelschen Bruidegom.

Maar wordt ge misschien door uwe zondige zwartheid zoo aangegrepen, dat ge daardoor uwe vrijmoedigheid verliest, om er mede, als uw eigen aanklager, te vluchten tot Hem, die alleen machtig is te verlossen, weet dan, dat nimmer uwe deugd een aanbeveling voor u bij Christus kan zijn, maar dat ge alleen bij den Heere terecht kunt als een doodschuldig en verloren Adamskind, dat van zichzelven niets bekoorlijks voor den Heere bezit en dat nooit pleiten kan op eigen gerechtigheden, die geene zijn, maar alleen op het alle schuld uitdelgende zoenbloed.

Dat er dan bij u zij opgemerkt smarte over uwe zonden en verdorvenheid en een achterna klagen van den Heere, als een doodschuldige en verwerpelijke voor Hem, bedelende met de Kananeesche om de genade- kruimels, die Hij vallen doet van Zijn genade-tafel.

Hij zal u dan niet afwijzen, want „Hij wacht om genadig te zijn", en Hij heeft nog nooit tot den huize Jakobs gezegd : „Zoek Mij tevergeefs". Gij kunt het toch niet beter maken, al spant ge u daarvoor nog zoo in, en als de Heere u straks verwaardigt om aan Zijn genade-harte in het geloof te mogen rusten, dan zult ge u schamen ook daarvoor, dat ge zoo vaak door uwe zwartheid voor uw zielsoog het liefelijke van Zijn genade-werk in u hebt laten verdonkeren.

„Zwart, doch liefelijk''. Ja, dat leert ge immers, o kinderen Gods! dagelijks meer erkennen door de bediening des Heiligen Geestes voor den Heere, en naar die mate wordt immers het wonder uwer verlossing des te grooter voor uw hart; want dit leert ge toch onder alle struikelingen door, hoe langer hoe klaarder en kennelijker verstaan, dat de hoogeeer, waartoe ge zult verwaardigd worden, o kind des Heeren, om de bruid, de vrouw des Lams te wezen en door den Koning te worden gebracht in de binnenkameren Zijner heerlijkheid, om in het eeuwig bezit van Hem, ook te deelen in al Zijn Koninklijke Middelaarsschatten, geen vrucht is van uwe liefde tot den Heere, maar eeniglijk en geheel van Zijne eeuwige en vrijmachtige liefde tot u; daar zal nimmer de eeuwigheid te lang voor zijn om het dien dichter na te zingen : „Waarom was het op mij gemunt, daar zoovelen gaan verloren, o groote God van leven en dood, wien Gij geen ontferming gunt". En weldra, Kind des Heeren ! is ook uw laatste strijd voorbij, uw laatste zucht geslaakt, uw laatste pijn geleden, uw laatste zonde gezondigd, en dan: Eeuwige heerlijkheid ! Met Groenewegen kunt gij wel zingen:

„Mijn geluk zal eeuwig duren, Mijn geluk daalt niet in 't graf. Mijn geluksstaat telt geen uren, Mijn geluk neemt nimmer af. Mijn geluk zal eeuwig groeien. Mijn geluk volduurt den dood. Mijne kroon zal eeuwig bloeien. Zaligheid, oneindig groot".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's