Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DAG DES HEEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DAG DES HEEREN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De bazuinen.

XI.

Wij hebben opgemerkt, dat de bazuinen vallen onder de opening van het zevende zegel. Een wijle werd het zevende zegel opgehouden, totdat de heiligen Gods zouden verzegeld zijn. (Zie Hfdst. 7 : 2). Verder onderscheiden de teekenen der bazuinen zich van de voorafgaande, doordat zij uit den hemel komen. In de derde plaats : zij vangen aan, nadat het gebed der kerk is verhoord. Christus maakt zich op ten oordeel.

De eerste bazuin. Daar is geworden hagel en vuur, gemengd met bloed, en zij zijn op de aarde geworpen, en het derde deel der boomen is verbrand, en al het groene gras is verbrand. Welke gevolgen dat voor de op aarde levende menschen moet hebben, valt niet in enkele woorden te zeggen, doch behalve de ontzettende verschrikking van dit buitengewone gebeuren moet het diep ingrijpende gevolgen hebben in de saamleving der volkeren en grooten nood veroorzaken voor mensch en dier.

Bloed en vuur worden op de aarde geworpen. Het teeken komt van den hemel. Zoo ook, als de tweede bazuin gaat. Iets, als een groote berg van vuur brandende wordt in de zee geworpen. De apostel beschrijft wat hij ziet. Hij geeft het weer in deze woorden en zegt niet, dat het een brandende berg is, maar spreekt bij vergelijking. Het gevolg — zoo zou men zeggen — heeft met vuur niet uit te staan, want het wordt in de zee geworpen, en een derde deel der zee is bloed geworden. Dit teeken heeft in dit opzicht overeenkomst met het teeken in Egypte, waar de rivieren in bloed werden veranderd.

Evenals het teeken van de eerste bazuin, wordt een derde getroffen. Daaruit blijkt derhalve, dat het oordeel nog niet volkomen is. Het einde is er nog niet. Deze conclusie mag temeer recht hebben, omdat ook de derde en de vierde bazuin slechts ten deele verwoesting brengen.

Ook het derde teeken is een vuurteeken. Een ster brandende als een fakkel, valt uit den hemel en treft de wateren en fonteinen, zoo dat zij bitter worden. Vandaar de naam der ster Alsem. Het water dat door dezen Alsem is geraakt, is doodelijk. Vele menschen zijn gestorven. Het viel op een derde der rivieren en fonteinen.

Het vierde teeken is wederom een vuurteeken in zooverre zon, maan en sterren werden geslagen, wederom een derde deel. Zoo komen deze vier teekenen in verschillend opzicht overeen. Het zijn teekenen uit den hemel. Zij zijn van vurigen aard en brengen verwoesting tot een derde deel. Zij zijn dus zeer buitengewoon en niet voor gewone of bekende natuurverschijnselen te houden. Daarin schuilt de beteekenis van het zevende zegel. Als zoodanig zijn zij voorteekenen, die reeds tot het einde behooren, hoewel hun uitwerking nog geen voleindiging maakt. Het buitengewone van deze teekenen, n.l. dat zij uit den hemel komen, wijst er wellicht op, dat wij hier van doen hebben met een zeker tegenbeeld van de scheppingsdagen. Daar kwam telkens iets nieuws voort op het bevel Gods, hier wordt de schepping in haar fundamenten aangetast, omdat de dag nabij is van de verdwijning van datgene hetwelk verouderd is. Het doodelijk uur nadert. De ordeningen worden gesloopt. Het oude zal wijken, opdat het nieuwe openbaar worde.

Zooals de naderende dood aan de stervenssponde van een ernstige kranke wordt waargenomen, zoo wordt het naderend einde aangekondigd door de bazuinen. Doch God laat het niet bij de teekenen alleen. Een engel gaat uit door het midden des hemels, roepende een drievoudig wee dengenen, die op de aarde wonen vanwege de overige stemmen der bazuinen der drie engelen, die nog bazuinen zullen. Hiermede wordt aangekondigd, dat de volgende bazuinen rampspoediger zullen zijn met name voor de menschen. Het ergste gaat komen.

De vijfde bazuin is andersoortig, vergeleken bij de vier eerste. Het teeken is inzonderheid op den mensch gericht en wel op degenen, die niet verzegeld zijn. Daar is sprake van een ster, die uit den hemel op de aarde is gevallen. Aan die ster wordt de sleutel gegeven van den put des afgronds. Zij kan dus den put des afgronds ontsluiten, zoodat hetgeen daarin is vrij komt. Als de put geopend is, komt daaruit rook op. De zon wordt verduisterd van de rook des puts. Uit die rook komen sprinkhanen op en aan deze wordt macht gegeven gelijk aan die der schorpioenen. Hun macht wordt beperkt in dien zin, dat zij alleen de menschen mogen beschadigen, die het zegel niet hebben, de ongeloovigen dus.

Verder worden die sprinkhanen geteekend in vs. 7 en volgende verzen, als paarden, die ten oorlog gaan, op goud gelijkende kronen op hun hoofden, hun aangezicht als het aangezicht van menschen, hun staarten als van de schorpioenen. Ten slotte wordt nog medegedeeld, dat zij den engel des afgronds tot een koning hebben, wiens naam is Abaddon (Hebreeuwsch) of Apollyon (Grieks) d.i. Verderver.

Overzien wij dit alles en gaan wij uit van dit laatste, n.l. dat de engel des afgronds als de koning van deze verdervende machten wordt genoemd, dan is in hem de eigenlijke verderver aangewezen. Hij is de macht van den afgrond en de schorpioenen, die uit de rook van den put des afgronds zijn voortgekomen, zijn klaarblijkelijk verdervende machten, die hun satanische werkingen onder de menschen doen uitgaan. Het zijn machten der duisternis, want de zon wordt verduisterd. Het licht wordt in zijn schijnsel overheerscht door de duisternis. De boosheid neemt de overhand tot verharding des harten. Het beeld der sprinkhanen wijst er op, dat die machten niet slechts hier en daar optreden, maar in groote menigte. De booze macht neemt de vormen van een massaal verschijnsel aan, strijidlustig en heerschzuchtig. Strijdlustig, want hun gedaante is als paarden, die tot den krijg zijn toebereid, heerschzuchtig, want op hun hoofden zijn kronen, het goud gelijk. De gouden kroon is het teeken van heerschappij.

Dit alles wijst alzoo op het optreden van geestelijke machten in de heidenwereld, die uit den afgrond der ongerechtigheid zullen opkomen en heerschappij nemen, zoodat het licht der waarheid verduisterd wordt. Deze heerschappij wordt dan ook verderfelijk in haar einde.

Een spreekwoord zegt: Het vergif zit in de staart. Dat ziet op de schorpioenen. De boosheid zal niet zegevieren, doch het recht zal zijn loop hebben en het einde der ongerechtigheid is de dood. Een engel heeft het wee uitgeroepen over degenen, die in de hand vallen van deze verderfelijke machten uit den put des afgronds.

Toen de zesde bazuin ging, hoorde de profeet een stem uit de vier hoornen van het gouden altaar, dat voor God was: zeggende: „Ontbindt de vier engelen, die gebonden zijn bij de groote rivier, den Eufraat. (Openb. 9:13). Deze engelen waren bewaard tot de ure, waarop zij een derde deel der menschen zouden dooden.

De ruiterij, die genoemd wordt in het 16e vers en de beschrijving der paarden, dat zijn de machten, geeft aanleiding om aan de zelfde machten te denken, die in het eerste wee zijn beschreven, doch de paarden worden thans bestuurd door strijdlustige ruiters, die daarop zaten, hebben vurige, en hemelsblauwe en sulfervervige borstwapenen. (vs. 17). Ook wordt hun getal genoemd : tweemaal tienduizenden der tien duizenden. Dit wijst op een geordend optreden naar de wijze eener legermacht. Terwijl van de paarden onder het eerste wee wordt gezegd, dat zij aangezichten hebben als menschen, staat er thans, dat hun hoofden waren als die der leeuwen. Nog een onderscheid valt op te merken omtrent de uitoefening van hun macht. Van de eerste paarden wordt gemeld, dat hun macht is in de staart, zij hadden angels als schorpioenen, thans wordt daarbij gezegd, dat hun macht ook in hun mond is. Ook de staarten, die als slangestaarten zijn, hebben hoofden.

Een en ander wijst op een verandering in het optreden der booze machten, die in het eerste wee zijn genoemd. Hoewel zij van duivelschen oorsprong zijn, — zij stijgen op uit den put des afgronds — nemen zij een menschelijken vorm van openbaring aan. Immers de hoofden der paarden zijn menschelijk. Een ander kenmerk is, dat zij niet de verzegelden aantasten en hun spel drijven in de heidenwereld. Een derde kenmerk wordt uitgedrukt in het beeld van den angel die in de staart zit, zoodat de verderfelijke uitwerking eerst in het eind openbaar wordt. Het verderf blijft verborgen en waar het optreedt, treedt het incidenteel op als een slangebeet, waarop men niet verdacht is geweest.

Doch het tweede wee komt met een nieuwe openbaring. De machten worden georganiseerd door de vier engelen, die ontbonden zijn, en nemen heerschappij tegen den mensch. Zij teekenen ons een geestelijken strijd, die in het heidendom zal woeden en tegen de heidenen gericht is. Op het geestelijk karakter van dien strijd wijst ook de macht dezer vier engelen. Engelen zijn geestelijke wezens en dat zij gebonden zijn geweest, wijst op hun boosaardig karakter.

Brengt men deze twee weeën met elkander in verband, dan komt men tot de voorstelling, dat het hier deemonische machten geldt, die onder het eerste wee hun boosaardige werking in het heidendom zullen doen uitgaan, en onder het tweede wee haar vijandschap tegen den mensch zullen uitleven om onder aanvoering der vier engelen een derde der menschen te verderven en alzoo het heidendom doodelijk te treffen.

Deze uitkomst wordt duidelijk in het 20ste vers. En de overige menschen, die niet gedood zijn door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van de werken hunner handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen en de gouden, en zilveren, en koperen, en steenen en houten afgoden, die noch zien kunnen, noch hooren, noch wandelen. En hebben zich ook niet bekeerd van hun doodslagen, noch van hun venijngevingen, noch van hun hoererij, noch van hun dieverijen (vs. 21).

Zoo stelt God de daemonische machten, die in het heidendom woeden, in Zijn dienst om de heidenen te bezoeken. Daarop ziet de ontbinding der vier engelen, die bereid waren tot den bestemden tijd, opdat zij het derde deel der menschen zouden dooden. Op hemelsch bevel worden zij ontbonden. Ook waren zij tot de genoemde taak bereid.

Tevens kan men uit het 20e vers opmerken, dat de bezoeking een roep ter bekeering doet uitgaan op het heidendom. En aangezien geen bijzondere prediking daaraan gepaard gaat, moet volgen, dat het Evangelie in deze dagen ook voor de heidenwereld een bekende zaak zal zijn. Ofschoon dus ook op hetgeen in dit hoofdstuk wordt geprofeteerd geen berekening van tijd kan worden gemaakt, zoodat men dien niet zal kunnen bepalen, kan het toch een aanwijzing zijn, dat de prediking in de gansche wereld groote vorderingen zal hebben gemaakt, zoodat ook de heidenen daarmede in kennis zijn gebracht, althans daarvan kennis kunnen dragen. Daar staat toch, dat zij zich niet bekeerd hebben van hun afgoderijen en booze werken, en dat, ondanks de teekenen. Daaruit blijkt alzoo, dat een staat van verharding des harten over hen zal komen, en het oordeel ten einde toe zal worden voltrokken.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE DAG DES HEEREN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's