Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden. Mattheüs 6 vers 33.

Wij zullen het allen er wel over eens zijn, dat wij leven in een tijd van zorgen. Er is niet alleen die groote vraag, waarmede wij ons zullen voeden en waarmede wij ons zullen kleeden. Er zijn daarnaast nog zoovele andere nooden, die beslag op ons leggen. Wij zitten met talrijke zaken, die als 't ware om een oplossing schreeuwen. En daarover hebben wij zorg.

Dat behoeft ons niet nader geteekend te worden. Daarvoor kennen wij al deze dingen te goed. Wij zijn maar al te zeer zoekende en tastende om een uitweg te vinden uit de zorgen en de nooden van de tijd. Nu ontbreekt het niet aan antwoorden. De één roept ons toe : ziet hier. Een ander betuigt ons, dat elders in deze nooden wordt voorzien. Hier kunt ge hooren : deze weg in en de dageraad zal aanlichten. Een ander zegt: die weg niet; ik zal u de goede wijzen. Van alle kanten komen ons raadgevingen toe, die ons de weg uit de nooden wijzen moeten.

Het Woord des Heeren komt te midden van de verwarring der tijden ook met zoo'n raadgeving tot ons. Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden. Dat „maar" des Heeren is ook tegen ons gesproken. Niet alleen tegen hen, bij wie de zorg voor het dagelijksch brood zóó overheerscht, dat het de eenige zorg is geworden, doch tegen een ieder, die bij zijn zoeken en tasten uitsluitend zichzelf op het oog heeft en niet God bedoelt.

Wij moeten er daarom acht op geven, dat we het niet misbruiken. Als zou de Heere zeggen, dat die vragen, die een mensch bezig houden, van de kleine tot de groote toe, van weinig belang voor ons zijn, zoodat wij beter doen ons er niet om te bekommeren. Christus ontkent de zorgen van de schare, die luisterend aan Zijn voeten zit, niet. En het Woord des Heeren zegt niet, dat er geen brandende vragen van den dag zijn. Integendeel, de Heere kent die alle, maar nu zet Hij die dan ook in bet rechte licht. Plaatst Hij alle deze dingen in hun juiste verhouding.

Immers die schare daar in Galilea krijgt niet de raad om met hun nijpende zorgen te doen, alsof zij er niet zijn. Zoo vraagt Gods Woord niet van ons, dat wij met de ontzaglijke ernst van de tijd zullen doen, alsof die niet bestaat. Dat niet en dat nooit. Hij eischt, dat die Hem hooren, hun nooden en zorgen in de juiste verhouding zullen zien. Dat zij dus niet het zwaarste laten wegen wat niet het voornaamste is. En dat er nog minder zorgen gemaakt zullen worden, als zij er niet mogen zijn.

Het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, dat moet het eerste zijn. En wanneer dan zoo alle deze dingen, dat zijn hun zorgen, die eerst op de voorgrond stonden, op de tweede plaats zijn gesteld dan blijken het geen zorgen meer te zijn, wijl zij dan alle toegeworpen worden.

Daar zullen echter toch bedenkingen tegen loskomen. Want neem nu alle deze dingen maar in de meest eenvoudige zin van ons dagelijksch brood, dan zullen wij, zoo het er niet meer is, toch zeker geneigd zijn te zeggen: wat baat het ons nu, indien wij eerst Gods Koninkrijk en Zijne gerechtigheid zoeken. En wanneer wij bij alle deze dingen eens denken aan al die nooden, die ons bewogen hebben en waardoor wij nog bewogen worden, dan komt toch de vraag op : wat vorderen wij er mede de dingen, die boven zijn, te zoeken ?

Zou het dan niet zijn, dat wij eerder geneigd waren om Gods Woord maar dicht te doen met het voornemen het weer te openen, zoodra wij beter gelegenheid bekomen hebben ? Zou het dan niet in ons hart zijn om het hoofd in de nek te werpen, zeggende, dat wij dan toch wel eerst eens een poging willen doen om ons met eigen kracht heen te slaan door alles wat ons benauwt?

En wanneer wij dan in zoo'n oogcnblik eens rondom ons heen zouden zien, zouden wij dan niet zeggen, dat de werkelijkheid des levens in strijd is met Gods Woord? Wij zien er toch niets van, dat alle deze dingen toegeworpen worden aan hen, die Gods Koninkrijk en Zijne gerechtigheid zoeken.

Het kan echter ook zijn, dat wij hier iets verwachten, wat niet beloofd wordt. Wij toch willen zoeken. O ja, maar dan met dit doel voor oogen, dat alle deze dingen ons in de schoot geworpen zullen worden. Wij willen zeker zoeken. Maar ons doel is, dat wij al onze wenschen vervuld zullen zien. Of laten wij het anders zeggen. Wij willen zeker wel godsdienstig zijn. Maar het is zoo weinig dienen van den Heere geweest. Veelmeer een dienen om ons loon.

Ja, dan moeten wij wel teleurgesteld zijn, wanneer wij op de uitkomst zagen. Dan kan het niet anders, dat het loon ons bitter weinig beviel. Want de Heere geeft een wonderlijk loon. In het hoofdstuk van de wolk der getuigen wordt het ons opgesomd. Bespottingen, geeselingen, banden en gevangenis. Dat waren toch zoekers van Gods Koninkrijk en Zijne gerechtigheid, en zij, zijn gesteenigd, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard gedood. Zij zijn verlaten, verdrukt en kwalijk behandeld.

En wilt ge nog Paulus' loon? Vijfmaal ontving hij veertig stokslagen min één; driemaal werd hij met roeden gegeeseld. (  ........ niet te lezen.....)  schipbreuk. Een gansche nacht en dag was hij in de diepte. In het reizen was hij menigmaal in gevaren van rivieren; van moordenaars ; in gevaren van de kant van zijn geslacht evengoed als van de zijde der heidenen. Hij was in gevaren in de stad, in de woestijn, op zee. Hij was onder valsche broeders, in arbeid en moeite. Menigmaal in waken, in honger en dorst. Ook in vasten, in koude en naaktheid.

Dat is toch zeker een ander loon dan dat, waarvoor wij gearbeid zouden hebben. En toch vindt ge hier geen spoor van een klacht, maar hoort ge hier nog roemen in de verdrukking. Ge vindt hier niets van opstandigheid, maar wel hoort ge psalmen in de nacht.

Wij hebben tevoren gezegd, dat wij bij tijden geneigd zouden zijn te vragen of Gods Woord niet met de werkelijkheid van het leven in strijd is. Zullen wij ons niet meer te verwonderen hebben, hoe dit kan zijn ?

Zie, dan merken wij tweeërlei dienen op. Dat van de knecht en dat van het kind. Een knecht werkt, opdat hij straks zijn hand op kan houden om te ontvangen, wat zijn recht is. Een kind werkt, omdat het zijn vader is. En die vader zorgt voor hem.

Verstaan wij 't nu ? Ons dienen, zoo het buiten Christus omgaat, dat is dienen van de knecht, die zijn hand ophoudt om recht. En wat zouden wij verdiend kunnen hebben?

Maar dienen door de genade Gods in Jezus Christus, dat is anders. Dat is kinderlijk dienen van den Vader. En die Vader geeft wat Zijn kind noodig heeft, want Hij zorgt voor hem. Hij weet wat noodig is.

Wat een voorrecht dan, indien wij zoo dit „maar" Gods mogen verstaan. Want dan zal het ons zeggen, dat eerst Gods Koniinkrijk en Zijne gerechtigheid gezocht moet worden. Ook zal het ons zeggen, dat dit, en wat is het anders dan onvoorwaardelijk gehoorzamen en buigen onder Gods recht, bij ons niet gevonden wordt. Maat het zal ons toch nopen om het te zoeken in Christus, in Wien toch alle dingen zijn, die ons tot zaligheid nutten. Zulk zoeken uit gemis, dat wordt toch vinden, want Hij Zelf heeft het gezegd : Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid ; zij zullen verzadigd worden.

Van dat vinden zegt de Catechismus, dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus, om Zijns Zoons Christus wille, mijn God en Vader is; op Welke ik alzoo betrouw, dat ik niet twijfel, of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel verzorgen en ook al het kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keeren ; dewijl Hij zulks doen kan als een almachtig God, en ook doen wil als een getrouw Vader.

Dat bedoelde ook de psalmdichter, toen hij zong:

Doch gij, mijn ziel, het ga zoo 't wil. Stel u gerust, zwijg Gode stil.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's