Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de kerkelijke Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de kerkelijke Pers.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het gebed.

Het gebed.

We konden de laatste weken en maanden bijna in iedere „kerkelijke"' krant wel een of ander stukje vinden over het gebed. Uit de oorlogsdagen zijn klanken tot ons gekomen over het bidden in de stellingen, onder dreigend doodsgevaar, het bidden van gezonden en gewonden.

Ziende op de ernstige tijdsomstandigheden is; het Schriftwoord menigmaal aangehaald en misschien ook dikwijls als stof ter overdenking gekozen: En roep Mij aan in de dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eeren. We weten allen, dat de Heere machtig is om door bizondere gevaren den mensch te brengen, waar Hij; hem hebben wil. Door Zijnen Geest kan Hij waarlijk leeren bidden, met belijdenis van zonde en schuld. Daarbij is het ook goed, te wijzen op den Heere, Die aangeroepen wil zijn en Die, groot in Sion, helpt in nood. Maar toch zullen wij ook hier ons voor overspannen verwachtingen moeten hoeden. In dagen van dreiging zijn er wél handen gevouwen, die na het voorbijgaan van het gevaar zich niet meer tot den Heere ophieven. Er is om voorbede al zoo vaak gevraagd, als de plagen des Heeren over ons kwamen; er zijn beloften bij gegeven. In dat geval deed men voor Farao niet onder. Maar hoe menigmaal was men ook Farao's broeder in het verharden van het hart en in het voortgaan op Godevijandige wegen. Daarbij moet bij dat aanroepen van den Heere, waarvoor zoo gaarne de tekst uit Psalm 50 wordt gebruikt, niet vergeten worden dat de Heere er juist de nadruk op legt dat het Hem een gruwel is, wanneer men Zijn verbond in den mond neemt, maar tegelijkertijd Zijn inzettingen overtreedt. Zijn kastijding haat. Zijn Woord achter zich werpt. Gode moet dank geofferd worden en den Allerhoogste moeten de geloften worden betaald. Er moet dus bekeering komen tot den Heere en ootmoedig vragen naar Zijne wegen. Wat is tenslotte gebed zonder ootmoed ? Gebed zonder vernedering ? Dan willen we niet anders dan dat de Heere te onzen behoeve eens voor den dag kome om te doen wat ons behaagt. Dan willen wij God voor het een of ander gebruiken. Zobals het wel eens gezegd is: voor onze dokter, onze geldschieter, onze eerste-hulpbij-ongelukken.

Maar bekeering; maar buigen ; maar luisteren naar de bede die van Godswege tot ons komt: Laat u met God verzoenen ...........  er is geen oor en geen hart voor. Dan kan de Heere zelfs de voorbede om uitredding afwijzen. Dat heeft de profeet Jeremia ondervonden. Roerend is zijn smeeking: O, Israels Verwachting, zijn Verlosser in tijd van benauwdheid! waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land, en als een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten ? Waarom zoudt Gij zijn als een versaagd man, als een held, die niet kan verlossen ? Gij. zijt toch in het midden van ons, o Heere! en wij zijn naar Uwen Naam genoemd; verlaat ons niet. (Jeremia 14 : 8, 9). Maar de Heere, wijzende op de ongerechtigheden des volks, antwoordde : Bid niet voor dit volk ten goede (vs. 11). We zien derhalve, waar we op te letten hebben. Waar we van Godswege elkaar toe te roepen hebben. Wat wel het eerst en het meest en steeds weer van den Heere mag afgebeden worden, namelijk die werking des Geestes, waardoor er ware zondekennis komt, ware boete, ware schuldbelijdenis, ware wederkeering tot den Heere. Dan zou het nog ervaren worden, dat de Heere gaarne en menigvuldig vergeeft. Intusschen is het steeds noodzakelijk met het gebed ernstig bezig te zijn. Ralph Erskine zegt in één van zijn preeken, handelend over 't gebed : „Er zijn twee dingen waardoor de geestelijke staat van den geloovige onderscheiden is van de overigen in de wereld, namelijk : zijne genaden en zijne plichten. Van alle genaden spant het geloof de kroon : daarom zegt de Apostel: „Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs". Onder al de plichten schijnt het gebed de kroon der eere weg te dragen. Het is, als het ware, de opperbevelhebber, die alle dingen, ja, in zeker opzicht, zelfs God, met Zijne eigene toestemming, onder zijn bevel heeft; daarom zegt God door den Profeet : (Eng. Overz. van Jes. 45 : 11) : „Geef mij bevel van het wetk mijner handen". Het gebed is de gunsteling in het hof des hemels, wien de Koning der koningen niets weigert. Deze plicht is van zulk een gewicht, dat hij dikwijls genomen wordt voor den geheelen dienst van God: „Vraagt naar den Heere en Zijne sterkte; zoekt Zijn aangezicht geduriglijk". (Ps. 105 : 4). De tempel Gods, die de schoonheid der heiligheid of de heerlijkheid des Heiligdoms, de woning des Allerhoogsten was, werd door God Zelven met dezen naam gedoopt : „Mijn huis zal een huis des gebeds genaaimd worden." Gods kinderen, die hooger zijn dan de koningen der aarde, zijn hieraan bekend, dat zij van adellijke geboorte zijn : „Dat is het geslacht dergenen, die naar hem vragen, die uw aangezicht zoeken, dat is Jacob, Sela!" (Ps. 24 : 6). Ja, het behaagt God zelven de gebedslivrei te dragen en hemzelven te onderscheiden door eenen koninklijken titel, die betrekking heeft op dezen plicht. Hij wordt de Hoorder des gebeds genoemd: (Ps. 65 : 3) „Gij hoort het gebed ; tot U zal alle vleesch komen." Er is geen plicht, die meer geboden wordt, en aan welken meer beloften zijn verbonden, dan het gebed."

Geheel in denzelfden zin spreekt ook Calvijn over het gebed. Hij noemt in zijn Institutie (Boek III, hfdst. XX) het gebed de voornaamste, oefening des geloofs, waardoor we Gods weldaden dagelijks verkrijgen. Eenige wetten noemt Calvijn op, om het bidden naar behooren en goed in te richten. Naar hart en gemoed moeten we de rechte gestalte hebben die betaamt, wanneer wij er ons toe begeven met God te spreken. Het juiste en zuivere aanschouwen van en zich verheffen tot den Heere moet gevonden worden. Het gevoel der benauwdheid mag er dan zeker zijn, maar niet zóó, dat het hart daardoor herenderwaarts wordt afgetrokken, en naar beneden gedrukt. In het bidden moeten we onze gebrekkigheid terdege goed gevoelen en ernstig bedenken dat alles, wat wij vragen, ook werkelijk onze nooddruft is. De ware nederigheid moet gevonden worden. Als we ons in den gebede voor God stellen, dan moet afstand gedaan worden van iedere gedachte aan eigen roem en de waan van eigen waardigheid moet men laten varen. Christus wordt gesteld als de eenige Middelaar, opdat de Vader door Zijne voorbidding ons genadig zou worden en zich zou laten verbidden. Hier is een punt van ernstige bezinning of wij in het persoonlijk leven iets van dit bidden mogen kennen. ledere dag hebben we noodig Gods Aangezicht te zoeken met de smeeking : „Heere, leer ons bidden".

Nu is in verband met het gebed, in onze dagen zeer actueel geworden.

De voorbede voor de Overheid.

In de persschouw van Credo wordt gewezen op een artikel in het Friesch Kerkblad. In dit artikel is opgenomen het gebed, dat in de eerste eeuw door de gemeente van Rome voor de overheid werd opgezonden. Het is te vinden in den eersten brief van Clemens Romanus, voorganger te Rome, welken hij zond aan de gemeente te Corinthe. We willen dit ook onzen lezers voorleggen.

„Aan onze overheden en leiders op de aarde gaaft Gij, Heer, de bevoegdheid tot heerschappijvoering door Uwe hoogwaardige en ondoorzoekelijke kracht, opdat wij, erkennend de door U hun gegeven heerlijkheid en eere, ons aan hen zouden onderwerpen, in niets Uwen wil tegenstaande. Geef hun, Heere, gezondheid, vrede, eensgezindheid, bestendigheid, opdat zij onergerlijk de door U hun gegeven regeering voeren. Want Gij, Hemelsche Vader, Koning der eeuwen, geeft aan de kinderen der menschen heerlijkheid en eer en macht over hen die op de aarde verkeeren. Richt, Heere, hun raadslag overeenkomstig hetgeen goed en welbehaaglijk is voor U, opdat zij de door U gegeven macht godvruchtig in vrede en zachtmoedigheid uitoefenend U genadig mogen bevinden. U die alleen machtig zijt dit en overvloedig meer goede met ons te doen, U danken wij door den Hoogepriester en Leidsman onzer zielen Jezus Christus, door Wien U zij de eere en de majesteit en nu en van geslacht tot geslacht en tot in alle eeuwigheid. Amen." Er wordt nog op gewezen dat er toen een keizer was, die vooral in zijn laatste regeeringsjaren een vervolger van de Christenen is geweest. En waarom zond men dan deze voorbede op ? Omdat dit is naar de Schriften. Men deed het niet om daarmee als 't ware te zeggen: We gevoelen wel wat voor U overheid, we zullen daarom eens een gebed voor u opzenden. Allerminst. In het „Algemeen Weekblad'' wordt gewezen op een artikeltje van Dr E. L. Smelik dat hierop juist wijst. In de voorbede gaat het niet om onderwerping der kerk, maar — als in elk gebed — om de onderwerping van degenen, voor wie gebeden wordt, aan Gods wil. De voorbede moet dan ook een gebed zijn boven persoonlijke anti- en sympathieën uit, niet door politieke pro en contra's beheerscht, gebonden aan snelwisselende constellaties van den tijd. De voorbede kan nooit iets anders beteekenen dan Gods heilsplan erkennen, het tegemoetloopen, er zich dienstbaar aan maken en vragen, of er zooveel mogelijk menschen in mogen worden opgenomen, of zij, zich daartoe bekeeren mogen.

Onder 't vele, dat over deze materie geboden wordt, willen wij wijzen op eenige artikelen, welke Ds I. Kievit over deze aangelegenheid geschreven heeft in het Geref. Weekblad. Enkele dingen daaruit brengen we naar voren. Het gebed, ook voor de bezettende overheid, zal in de samenkomst der gemeente niet mogen ontbreken, niet door dwang, maar uit goedwilligheid en behoefte naar den eisch van des Heeren Woord. In den vorm kan men sober zijn of men kan een heele reeks van personen noemen, zooals geschiedt In het gebed voor allen nood der christenheid. Zondags na de predicatie. In deze aangelegenheid vrijwaart juist soberheid en een algemeene vorm voor moeilijkheden en voor het opwekken van naijver en het gebed kan daardoor des te inniger zijn en waar. Niemand behoeft zich dan persoonlijk gekrenkt te gevoelen. In bizondere omstandigheden kunnen bizondere namen worden genoemd. De Schrift leert ons niet de gewoonte heele lijsten van personen op te sommen. Het gebed voor de Overheid echter is wèl eisch. Jeremia moet op bevel des Heeren een brief schrijven aan de ballingen in Babel. Daaruit blijkt dat zij den vrede der stad moeten zoeken, waarhenen zij gevankelijk zijn weggevoerd door den Heere. Ze moeten voor haar tot den Heere bidden; want in den vrede der stad zullen zij vrede hebben. (Jer. 29 : 7). Voor Babel en voor den vorst, die een heiden was, moest dus gebeden worden. Dit gebed bedoelde mede de welstand der kerk onder het juk. De vreemde heidensche machthebbers waren hiervan gediend. Darius geeft bevelen voor den opbouw van den tempel en voor de te brengen offergaven. Want de weergekeerde ballingen moeten offeranden van liefelijken reuk den God van den hemel offeren en bidden voor het leven des konings en zijner kinderen. (Ezra 6). 't Gaat hierin bij de profetes, bij een Jeremia niet om Babel of om Israël in nationalistischen zin — maar 't gaat hem om den waren God. Het bevel van Jeremia komt waarlijk niet voort uit vrees voor den onderdrukker of om hem in het gevlei te komen. Het berustte alleen op den eisch des Heeren, die de Koning is der gansche aarde en de harten der koningen neigt als waterbeken. Voor de heidensche overheid heeft de oude kerk steeds gebeden, naar den eisch des Woords. Het gebed voor de overheid werd ook aangevoerd als verdediging tegen de beschuldiging van vijandelijke gezindheid jegens den staat. Onze vaderen schreven zoo ook door Guido de Brés, opsteller van de Ned. Geloofsbelijdenis, aan den koning Philips van Spanje. Hierin wijzen ze er op dat zij niets hooger begeeren dan onder de gehoorzaamheid der overheden in zuiverheid der conscientie te leven. God te dienen, en zich naar Zijn Woord en heilige geboden te hervormen. Ze betuigen, dat zij in hun verzameling bidden voor de koningen en vorsten der aarde en inzonderheid voor den Koning, hun genadigen Heer. Artikel 36 onzer belijdenis spreekt in denzelfden geest. Ook daarin wordt gesproken over gehoorzaamheid in al wat naar Gods Woord is en over het gebed, opdat de Heere hen stiere en wij een gerust en stil leven leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. Volgens 1 Timotheüs 2 : 1, 2 zien wij dat de apostel wil, dat de gemeente eene biddende gemeente zij in het midden der wereld.

Het is niet toevallig, onder welk gezag wij leven. En in die wereld moet de kerk uitgaan met de kruisbanier om die wereld terug te roepen tot onderwerping aan den eenigen waren God. Daarom moet het gebed der kerk ook opgaan voor alle menschen, d.w.z. voor menschen van allerlei soort. De overheid wordt apart genoemd. Deze moet juist niet vergeten worden want de overheidspersonen nemen een vooraanstaande plaats onder de menschen in vanwege het gezag, dat zij naar Gods bestel dragen. De overheid heeft ook een taak ten opzichte van het geestelijk leven des volks. De gemeente zal bidden zóó door de overheid geregeerd te worden dat de kerk levensruimte heeft om God te dienen naar Zijn Woord. Om orde, tucht, bewaring en bescherming van persoon en eigendom, opdat de onderdanen een stil en gerust leven mogen leiden. Zeker zal de verzuchting er zijn om bekeering der overheden en harer organen. De vraag zal rijzen om geregeerd te mogen worden naar het Woord des Heeren. Opdat de gemeente moge leven in alle godzaligheid en eerbaarheid. Calvijn geeft een uitvoerige uiteenzetting van het tweede vers. Hij wijst op de vruchten die wij van een welgeschikte overheid verkrijgen. Een gerust leven. De bewaring der godzahgheid. De bezorging der openbare eerbaarheid. Zijn er koningen, door wier regeering wij deze vruchten niet verkrijgen, dan moet er juist gebeden worden dat zij door den Geest Gods mogen worden geregeerd om toedienaars van zulk goed te worden, waarvan zij tevoren ons beroofden. Dit alles is klaar en duidelijk en geeft ook voor onze tijden de richtlijnen, waarnaar wij hebben te handelen. Laat ons mogen eindigen met elkaar het volgende voor te leggen uit het gebed voor alle nood der christenheid : Verleen hen (de overheden) allen Uwe genade en gaven, een iegelijk in zijn beroep en staat, waarin hij van U gesteld is, opdat zij het volk, dat Gij hun toevertrouwd hebt, wijs regeeren, kloek beschermen. Uwen dienst getrouw handhaven en de justitie aan hunne onderdanen recht bedienen. Wil voorzitten met uwen Heiligen Geest in hunne samenkomsten, opdat zij in alle zaken niet anders dan hetgeen goed en behoorlijk is mogen besluiten en daarna hetzelve ook gelukkig uitvoeren mogen; ten einde deze Landen van hunne vijanden bewaard, de kwaaddoeners gestraft, en de vromen voorgestaan zijnde, uw naain daardoor geëerd en het Rijk van den Koning der koningen, Christus Jezus, bevorderd moge worden, en wij een stil en gerust leven leiden mogen in alle godzahgheid en eer­baarheid".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 oktober 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Uit de kerkelijke Pers.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 oktober 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's