Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de kerkelijke Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de kerkelijke Pers.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eenheid--Classicale uitspraak.

Eenheid.

Het wil met de „eenheid" nog niet zoo erg vlotten. Sinds men zich gedrongen gevoelde door de jongste gebeurtenissen de roep om kerkelijke eenheid sterker te doen hooren, is er al heel wat over geschreven en zijn er ook wel voorstellen om tot meerdere kerkelijke eenheid te komen, gedaan. Wie nu eenigszins bekend is met de vele voetangels en klemmen — wij zouden nu kunnen zeggen, met de vele landmijnen — die zich op dit terrein bevinden, verwondert zich niet over het feit dat de bedoelde eenheid niet als bij tooverslag te voorschijn geroepen kan worden, dat verschillende bezwaren beginnen los te komen: bezwaren die er reeds waren, maar die nu weer meer worden onderstreept dan een paar maanden geleden. Opmerkelijk is ook, dat speciaal aandacht gevraagd wordt voor een mogelijke vereeniging van Gereformeerde en Christelijke Gereformeerde Kerken. Prof. J. W. Geels heeft in de Wekker, het orgaan der Chr. Geref. Kerk, ook hierop gewezen en wel in 't bizonder op moeilijkheden die zich hier voordoen. Hij wijst op het „vleeschelijk element'', dat hierbij parten speelt. Men is geboren, gedoopt, heeft belijdenis gedaan in zijn Kerk. Vandaar zijn er vele banden, die binden. Zijn Kerk wordt voor de eenige ware gehouden of althans voor de meest zuivere openbaring van het lichaam van Christus. Er zijn zulke hoogopgetrokken muren, dat men nauwelijks over de wallen kan heenzien. In de Kerk is zooveel van „ons".

Om dat prijs te geven, of zich met andere belijders te vereenigen — zie, dat kan alleen geschieden wanneer de Geest des Heeren de Kerk weer eens in waarheid tot God bekeert. Dan komt er ook een bekeering bij elkander. Vandaar is Prof. G. zeer pessimistisch gestemd. Hij wil echter niet, dat nu de conclusie getrokken worde dat men de handen maar in den schoot moet leggen. Naar eenheid moet worden gezocht. Er moet gedaan worden wat de hand vindt om te doen. Bij huis beginnen. Vriendschappelijken omgang zoeken met hen, die de gereformeerde belijdenis liefhebben. De eenheid der Kerk make men tot een zaak des gebeds in de binnenkamer, op den kansel, bij elke gelegenheid, welke zich voordoet.

Hier wordt dus, ondanks het pessimisme, als direct te betreden weg aangewezen : gebed en zooveel mogelijk samenwerking.

Weer een ander, ik meen een predikant uit de Gereformeerde Kerken, vond, dat het niet bij praten en schrijven blijven kan. Er moest een daad komen. Hij stelde daarom vóór dat er kanselruil zou plaats hebben.

Gereformeerde en Christelijk Gereformeerde predikanten zouden dan in élkaars kerken en voor elkaars gemeenten optreden. Men hoorde dan elkaar vast eens en dat kon dan wederzijdsch vertrouwen en begrijpen wekken. Men werd wat aan elkander gewend. De doeltreffendheid van deze middelen zullen we hier niet bespreken. Daarover zal nogal wat verschil van meening bestaan. Over 't gebed zullen wij het het spoedigst eens kunnen worden. Maar wat die samenwerking betreft op allerlei gebied bij kerkelijke gedeeldheid Ik heb eens gelezen dat iemand daarvan juist het tegendeel verwachtte. De kerkelijke gedeeldheid zou door al die samenwerking steeds minder pijnlijk worden gevoeld. En 't zou gaan lijken of we het zonder die kerkelijke; eenheid al aardig eens waren en die gedeeldheid weinig schade meer aan het gemeenschappelijk optreden berokkende. Terwijl de gemaakte opmerking zeker juist is, dat kanselruil toch niet buiten het oordeel der kerken om kan geschieden.

Bovendien zijn er nog meerdere stemmmen vernomen. Hierop wijst R. te M. in een artikel in de Wachter „De Chr. Gereformeerden en wij". Op verzoek van een Christelijk Gereformeerde uit Haarlem citeert hij gedeelten uit een artikel, door Ds Henstra geschreven in het Kerkblad van de Christelijk Gereformeerde Kerk van Haarlem. Deze zegt: „De vraag rijst trouwens bij mij: hoe moet ik die vereeniging denken? Wat zullen de konsekwenties daarvan zijn ? Zal ik dan ook moeten leeren en preeken, dat Christus het Hoofd is van het Genadeverbond? En dat dit Verbond is opgericht met de uitverkorenen alleen ? " „Moet ik dan ook deswege de gemeente beschouwen, als in de kern wedergeboren, en inzonderheid het zaad der Kerk daarvoor houden, en in de bearbeiding van hen, van deze stelling uitgaan ? " „Moet ik dan ook den roep der bekeering doen uitgaan in den zin van : leef overeenkomstig uw staat ? En moet ik aanwijzen, dat er stellig genade is, als ik ten vroegste gedoopt ben, op tijd belijdenis deed, het Avondmaal nimmer verzuimde, niet verdwaal in de ruwe wereld en niet, als in de ziel de roep geboren wordt: O God, wees mij zondaar, genadig? '' „Ook hier past het woord van Dr Colijn, dat rechte bezinning ten zeerste noodig is. Eerlijk gezegd, ik geloof niet, dat men in de Geref. Kerken zoozeer op ons gezelschap gesteld is. Tenzij men onderstelt, dat wij beginselen zullen verloochenen, die ons bovenal heilig zijn, dewijl ze zijn naar Gods Woord. God doe ons deze beginselen getrouw zijn en blijven, en wijze ons zelf den weg, waarin wij één kunnen worden. „Ik voor mij zie dien weg alleen mogelijk, als de Geref. Kerken het roer radicaal zullen omwenden, met verlating van een weg, die niet Schriftuurlijk is. Die tijd moge niet verre zijn meer". — Op de hierbij gemaakte kantteekeningen zullen we niet ingaan. Het is er ons om te doen om te laten zien hoe op de roep naar eenheid wordt gereageerd. Wat Ds H. als de eenige weg ziet, is nog niet zoo gering. De Geref. Kerken moeten de onschriftuurlijke weg verlaten en het roer radicaal omwerpen. We gelooven zeker, dat Ds H. in zijn Kerkbode de meening van meerderen heeft vertolkt. Hij zal met zijn vragen en bezwaren in de Chr. Geref. Kerk waarlijk niet alléén staan. Dit blijkt ook, volgens een artikel in De Bazuin uit wat Ds Tamminga schrijft in de Chr. Geref. Kerkbode van Enschedé. Hij brengt hierin ter sprake wat Prof. Van der Schuit over de eenheid met de Geref. Kerken naar voren bracht. Vooral wil hij wijzen op het feit, dat Prof. Van der Schuit spreekt over de basis tot samenspreking in het rapport. (hierin wordt afwijzend beschikt op een verzoek van de Geref. Kerken om samenspreking met de Christelijk Geref. Kerken over hetgeen haar gescheiden houdt en over de wijze, waarop de door God gewilde kerkelijke eenheid zou kunnen worden bereikt). Deze afwijzing geschiedde op grond van een kerkrechtelijk, een confessioneel en een practisch bezwaar. De principieele redenen der kerkelijke verdeeldheid zijn bekend. Eerst dan zou derhalve over vereeniging kunnen worden gesproken als deze principieele redenen der verdeeldheid zouden zijn weggenomen. Prof. V. d. Schuit behoorde ook mede tot de onderteekenaars. Toen zag deze — aldus Ds Tamminga — geen basis in het rapport. En nu wèl? Ds T. onderschrijft ook gaarne de woorden van het rapport. Maar we bemerken wel dat hij niet weet hoe hij het nu eigenlijk met Prof. v. d. Schuit heeft. Deze zal ongetwijfeld wel een antwoord geven — maar we zien intusschen dat meerderen nog kerkrechtelijke, confessioneele en practische bezwa­ren tegen vereeniging hebben. Bij alle stemmen, welke zich inzake de eenheid verhieven, kwam nu nog een

Classicale uitspraak.

We bedoelen de uitspraak van de classis Amsterdam der Chr. Geref. Kerk. Het kan zijn nut hebben deze uitspraak, zooals we ze in een dagblad vonden, geheel aan onze lezers voor te leggen.

Met algemeene stemmen heeft de classis, bovengenoemd, het volgende uitgesproken :

1. Dat het kerkelijk eenheidsbesef naar de Hoogepriesterlijke bede — zich dient uit te strekken, niet slechts tot een eventueele vereeniging met de Geref. Kerken, maar evenzeer tot tenminste alle groepen van Geref. Belijden, als — de Geref. Gemeente, de Oud-Geref. Gemeenten, de Ned. Herv. Kerk. (Geref. Bond; Confessioneelen).

Dit te meer, waar :

2. De redenen waarom wij van de Geref. Kerken gescheiden leven niet minder gewichtig zijn, dan die waarom wij met de andere groepen niet vereenigd zijn.

3. Wie in den ernst der tijden roepstemmen Gods meent te moeten beluisteren, welke zouden bedoelen de kerkelijke eenheid te zoeken, vertolkt edele zielsgevoelens, die wij niet hebben te verachten, op voorwaarde, dat zulks niet zal zijn uit den huldigen tijdgeest, noch uit angstgevoelens. Maar dan diene men evenzeer, zoo niet in de allereerste plaats, wat eigen Kerk aangaat, er roepstemmen in te beluisteren om te waken tegen de indringende oppervlakkigheid, veruitwendiging, en eenzijdige voorwerpelijkheid, waardoor we in menig opzicht gevaar loopen van afglijden van het spoor van 1834.

4. Zal er ooit sprake kunnen zijn van vereenigingsmogelijkheid, nu in casu met de Geref. Kerken, dan niet anders, dan tenzij door de Geref. Kerken de leer der onderstelde wedergeboorte ca. met de daarop gebouwde methode en practijk principieel zij herzien.

5. Men spreke niet zonder meer van zondige gedeeldheid, maar van de zondige oorzaken, die reden gaven en geven tot ons afzonderlijk voortbestaan.

6. In ernstige overweging wordt gegeven om alle geschrijf over deze stof, in eigen kerkelijke bladen te staken, nademaal het verre van denkbeeldig is, dat anders de vrede, rust en welstand in eigen Kerk zouden dreigen gevaar te loopen, getuige de alom en almeer te beluisteren geluiden in onze Kerk, die de kerkelijke eenheid in eigen Kerk zelf bedreigen.

Door bovenstaande uitspraak krijgen we wel de indruk dat de Chr. Geref. Classis van Amsterdam de zaak van de eenheid van verschillende zijden heeft besproken. En inderdaad heeft het ook óns meerdere malen getroffen, dat in de laatste tijden wèl telkens geschreven werd over de mogelijke vereeniging van Gereformeerden en Christ. Gereformeerden, terwijl over anderen van Gereformeerde confessie zoo goed als niet werd gesproken. Wel is hiervoor een bepaalde oorzaak aan te wijzen. Tusschen Gereformeerden en Chr. Gereformeerden was immers de zaak der vereeniging reeds aan de orde geweest, 't Lag derhalve voor de hand, dat dit weer het eerst werd aangesneden. Maar daarbij mag het niet blijven. De Gereformeerde belijders zijn in ons land uit elkaar geslagen.

Ze vertoonen een jammerlijk beeld. Er wordt opgetrokken met een gebroken front. En de gevolgen daarvan zijn ons allen welbekend. Nu komen wij er echter niet door alleen maar te spreken over zondige gedeeldheid. Terecht wijst hierop de uitspraak. Wanneer zelfs deze uitdrukking telkens wordt gebezigd, kan daardoor de meening gevoed worden, dat er niets is en nimmer iets geweest is dat deze gedeeldheid kon rechtvaardigen. Vandaar wordt gewezen op de noodzakelijkheid de zondige oorzaken onder het oog te zien. Dit zal inderdaad, om verder te komen, noodig zijn. Alleen is dit hierbij weer de groote moeilijkheid, dat de zondige oorzaken van allé zijden steeds bij den ander gezocht worden. Toch mag dit niet er van terughouden de klove tot op volle diepte te peilen. Eerst dan komen we eerlijk tegenover elkaar te staan. En eerst dan weten wij ook, wat noodig is om de klove te dempen. Met name dient men hiermee ook te beginnen in eigen Kerk, wanneer er verschillen zijn. En deze zijn er, blijkens de uitspraak óók in de Chr. Geref. Kerk. Deze verschillen mogen dan niet op principieel terrein liggen, ze zijn toch belangrijk genoeg om gevaar te veroorzaken en „stroomingen" teweeg te brengen. Wanneer we dit alles lezen, krijgen we niet een voorstelling van een gebaande weg op kerkelijk terrein. Waarbij dan het dreigend gevaar van nog een „geschilpunt" om den hoek komt gluren. En wel het geschilpunt over de eenheid zelf. Hierover loopen de meeningen ook sterk uiteen. Zóó zelfs, dat in ernstige overweging wordt gegeven alle geschrijf over deze stof in eigen kerkelijke bladen te staken. Gevaar wordt gevreesd voor de vrede, rust en welstand in eigen Kerk. Hier zien we al weer hoe moeilijk het is. Maar zou men waarlijk denken dat het niet meer schrijven over deze stof de vrede en de rust zal verzekeren ? Zou dan ook het „gesprek" hierover als vanzelf verstommen ? En moet alle poging tot vereeniging der Gereformeerde belijders worden opgegeven ? Hierover had wellicht in de classicale uitspraak wat meer gezegd kunnen worden. Want uit punt 1 mogen we toch wel opmaken dat de Classis deze zaak allerminst in de doofpot wil stoppen, 't Zou zeer belangrijk geweest zijn te vernemen hoe men zich dan de uiting van dat eenheidsbesef denkt. Welke weg men meent te moeten inslaan, 't Is natuurlijk mogelijk dat hierover ernstig is gesproken, maar dat men 't beter vond de gedachten hierover niet te publiceeren. Om meer dan één reden kan dit in vele gevallen geboden zijn. Door dit alles hebben wij echter bij vernieuwing een blik mogen slaan in de kerkelijke gedeeldheid ten onzent en we zijn gezet voor de velerlei moeilijkheden, welke zich op het pad tot vereeniging vóórdoen. Als bij dit alles echter het besef maar levendig is en steeds levendiger wordt, het besef dat spreekt uit een woord van Calvijn, dat aangehaald wordt in „De Gereformeerde Kerk" : „Onder de ergste misstanden van onze eeuw is het te rekenen, dat de Kerken zoo vaneengereten zijn, dat de heilige gemeenschap van Christus' leden, die toch allen met den mond belijden, door slechts weinigen met de daad oprecht wordt betracht. Het is daaraan te wijten, dat aangezien de leden verdeeld zijn, het lichaam der Kerk als vaneengescheurd daar nederligt. Wat mij aangaat, indien mijn hulp van eenig nut zou schijnen, dan zou het mij niet zwaar vallen als het moest zelf tien zeeën te doorvaren. Waar het gaat om een zoo gewichtige zaak als de overeenstemming van geleerde mannen naar den regel der Schrift, op de rechte wijze samengesteld, waardoor de Kerken, die nu zoo ver van elkaar zijn verwijderd, onderling zouden samengroeien en vereenigd worden, zou ik het ongeoorloofd achten daarvoor eenigen arbeid en moeite te ontzien".

Recensie.

Ontvangen.

Van de preekenserie: Menigerlei genade, verzorgd door predikanten uit de Geref. Kerken, ontvingen wij No. 20 : Nacht- en morgenleven, Rom. 13:11—14, door Ds S. O. Los en No. 21, De uitgroei van wat we innerlijk zijn, Openb. 22: 11, door Ds N. Buffinga.

Het Geref. Theol. Tijdschrift, afl. 8 en 9, Aug.—Sept. 1940.

Dr J. Ridderbos vervolgt over Profetie en ekstase. Chr. Stapelkamp geeft enkele taalkundige opmerkingen over het Doopformulier. Terwijl Ds J. S. Post de bekende kwestie aan de orde stelt van de schrijver van den brief aan de Hebreen. Hij wijst de meening van Bornhauser, dat dit Barnabas zou zijn, af, en wijst op zijn vroeger reeds uiteengezette meening dat Petrus de schrijver is. De aflevering besluit met enkele recensiën.

No. 1 van de 34ste jaargang van het Schouwvenster werd toegezonden. Deze Chr. Weekillustratie zal bij velen reeds een goede bekende zijn. Ook nu is aan de uitvoering weer alle zorg besteed. Dit blad zal zijn weg wel vinden. Een succesrijke jaargang wordt toegewenscht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Uit de kerkelijke Pers.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's