Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

VREDE NA VREES

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Ik zal de menschen bang maken..... Zefanja 1 vers 17a. „.... en Ik zal u rust geven"- Mattheüs 11 vers 28b.

VREDE NA VREES

Zoo we niet wisten, dat door alles heen het Woord des Heeren zeker is, wat zou 't dan zijn een zinken en verzinken. Dat is de innerlijke rijkdom van het Woord Gods ! Daarom, allen die iets kennen van het zalige geklank des Woords, zij worden moede noch mat steeds weer, naar den eisch van den roependen God, zich neer te zetten onder dat Woord; het opgaan tot den Dienst des Woords is dan een feestgang, ook al is dikwerf de ziel diep neergebogen.

Alles vergaat, Gods Woord staat. Zalig, die hongeren en dorsten naar de Waarheid. Die Waarheid is vlijmscherp voor het eigengerechtigde vleesch, en vleesch is de van God afgevallen menschheid!

Noodzakelijk is een zich buigen, innerlijk overreed, onder die Waarheid, zoodat 't worde : door verlies tot winst, door de vreeze tot de vrede.

„En Ik zal de menschen bang maken". Juda was jarenlang geregeerd door Koning Manasse, die het volk voorging in 't kwade. Nu heerschte Koning Josia, die den weg des Heeren bewandelde; maar de Godsverlating en de Godsverzaking hadden zoo diepen wortel geschoten in 't midden des volks, dat het oordeel Gods besloten is over land en volk. Het oordeel nadert, dat is het wat Zefanja luide den volke moest verkonden!

„En Ik zal de menschen bang maken". O, nu zien we welke beteekenis dat „bang maken" in zich verbergt. We kennen allen wel het spreekwoord : wie niet hooren wil, moet maar voelen.

Kinderen, die niet hooren willen, moeten wel eens de slaande hand van vader of moeder voelen. Ouderen, die niet hooren willen, moeten wel eens de straf van den rechter voelen. Menschen, die God niet willen erkennen als Souverein, moeten wel eens Zijn straffende hand voelen.

Maar is dat dan het einddoel van die kastijdende hand Gods ? Verlustigt God, de Heere, er Zich in te slaan ? Neen! Er staat geschreven : God plaagt en bedroeft des menschen kinderen niet van harte. Dat „bang maken" des menschen is niet het laatste. Er staat wederom geschreven : wanneer Gods gerichten op de aarde zijn, zoo leeren de inwoners der wereld gerechtigheid.

Ook in de profetieën bij Zefanja lezen we, dat welke verwoesting en vreeze er ook komen mag, er toch onder Juda zijn zal een overblijfsel naar de verkiezing der genade; ja, dat er juist uit alle verdrukking en bangheid geboren wordt een arm en een ellendig volk, dat niets meer zoekt in zichzelf, dat leert betrouwen enkel en alleen op den Naam des Heeren. Het waarachtig „bang zijn" blijf dan niet staan bij veel en velerlei vreeze, maar betrekt zich op die ééne, groote vrees voor de zonde, het gescheiden zijn van den God des levens.

Het wordt dan met den dichter :

„en mijn geest doorzocht de reden waarom God die tegenheden Mij in zulk een mate zond".

Van nature leven we onszelf. We doen dat als vromen in ons zelf of als goddeloozen. Maar de bangheid moet komen in ons leven. De bangheid van den zondaar voor God, de bangheid van een Saulus in de straat, genaamd de rechte, te Damascus, de bangheid van een stokbewaarder in Filippi's kerker, de bangheid van een Luther in zijn eenzame cel.

Zoo wil de Heere God de menschen bang maken. Zij moeten tegenover Hem niets meer te zeggen hebben, omdat ze leerden erkennen : God is recht in al Zijn weg en werk.

Zoo komt in onze vrees-volle dagen de vraag : hebben wij dat reeds recht geestelijk leeren verstaan ?

Och, we zitten zoo veilig in onze geestelijke schuilkelders en ons vrome afweergeschut schiet zoo gaarne weg de eischen, welke Gods heiligheid ons doet. Maar de mensch, die in zijn eigengerechtigd geestelijken schuilkelder kreeg de voltreffer der goddelijke Wet, die menseh ligt daar kreunend neer en leert roepen om Genade. Die mensch kan nergens meer heen vluchten, die leert met Paulus belijden : ik ellendig mensch.

„En Ik zal de menschen bang maken". Die bangheid is zoo noodig, dat de mensch leert zien, wie en wat hij is voor het aangezichte Gods. Zoo komt God de Heilige Geest den mensch overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Dan wordt die groote, sterke mensch, zoo nameloos klein, zwak! Dan wordt het nacht in het leven.

Zalig, die dan leert verstaan: de bangheid is niet het doel Gods, maar het middel om den mensch weder te brengen tot Hem ; zalig, die dan leert belijden :

te middernacht heb ik de macht Heer' over dood en leven in Uwe hand gegeven. Gij houdt de wacht te middernacht.

En Ik zal u rust geven".

We hoorden 't reeds, ook bij Zefanja lezen we, dat God niet laat in de bangheid, ja, de Heere zal zijn in het midden der armen en ellendigen, als een Held, Die verlossen zal.

Die wondere waarheid wordt volle werkelijkheid in den Messias, in Wien verlossing is gegeven voor allen, die innerlijk bang zijji voor Gods Aangezicht. Ziet, zoo sluit het woord van Immanuël terstond aan bij de Godssprake „en Ik zal de mensch bang maken".

„En Ik zal u rust geven".

Was 't woord bij Zefanja eerst raadselachtig, dat bang maken door God, het woord van Jezus is evenzeer raadseltaal voor den mensch der zonde. Spotten de vromen-in-eigen-oog niet: ben ik blind, heb ik opening der oogen van noode ? ben ik onrustig, heb ik rust van noode ? En zoo is het nog ! De zelfgenoegzame mensch is een vijand van dit woord van den Heere Jezus Christus.

„En Ik zal u rust geven''.

U, dat is de vermoeide en de beladene. Dat is de mensch, bij wien alle leunsel en steunsel op en in zichzelf is weggeslagen.

O, bange zielen, die zich afwendden van het lied: vrede, vrede en geen gevaar; bange zielen in der tijden nacht, te midden van alle moeheid en onder velerlei levenslast, bange zielen als David, toen de profeet Nathan tot hem kwam, hoort, verneemt het woord van Immanuël, van Hem, Die klagen moest: al Gods baren, al Gods golven zijn over Mij heengegaan. Hoort, verneemt dien wonderen, diepen, vollen vredesklank: Ik zal u rust geven. Ik en niemand anders. Ik ben de rustaanbrenger.

Rust, dat is hier vergeving! De grootste bangheid des levens is de schuldenlast, het zondaar zijn voor een heilig en rechtvaardig God. En nu heeft de Heere Jezus Christus de zonde weggenomen en daarmee den vloek en het oordeel. Hij heeft Zich tot een Borg en Middelaar mogen stellen naar den Vredesraad Gods voor een vermoeid en beladen zondaarsvolk.

„En Ik zal de menschen bang maken". „En Ik zal u rust geven".

Wet en Evangelie.

Recht en Goedertierenheid.

Bang zijn, dat is wat de mensch verdiend heeft vanwege zijn afval van God.

Rust geven, dat is wat Jezus verdiend heeft vanwege Zijn gehoorzaamheid tot in den dood, ja tot in den dood aan 't vervloekte Kruis.

Bang zijn, dat is de vrucht van Adams werk, van 't werk van alle Adamskinderen.

Rust geven, dat is de vrucht van het werk van den Tweeden Adam.

Ziet, zoo belijdt, een Paulus in Romeinen vier : „Doch dengene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die den goddelooze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid".

Onder al 't Adamswerk moet de dood geschreven worden, uit het vleesch wordt geen mensch gerechtvaardigd voor God.

Het werk van Jezus is vol van leven.

Zalig, zóó in vermoeidheid en beladen zijn, te zien op Jezus' werk, ja, op Jezus Zelf, om uit Zijn mond te beluisteren: Ik zal u rust geven! O, al die armen en ellendigen, die het zelf niet meer kunnen, zij worden door den Heiligen Geest geleerd steeds meer en steeds weer al hun betrouwen te stellen op den Naam des Heeren.

Zalige Naam des Heeren : Immanuël. Immanuël: God met ons.

De vrees wijkt, de vrede daalt in de ontroerde ziel, waarin het dan gaat zingen :

Als ik omringd door tegenspoed. Bezwijken moet. Schenkt Gij mij leven. Is 't, dat mijns vijands gramschap brandt Uw rechterhand Zal redding geven. De Heer is zoo getrouw als sterk. Hij zal Zijn werk Voor mij volenden! Verlaat niet wat Uw hand begon: O, Levensbron! Wil bijstand zenden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's