Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Openbaring en Traditie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Openbaring en Traditie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het onderscheid tusschen de algemeene en de bijzondere openbaring komt aan het licht in de traditie.

De algemeene openbaring heeft geen traditie noodig, omdat zij algemeen is, d.w.z. tot allen komt krachtens haar aard. Zijn goddelijke kracht en heerlijkheid wor­ den uit de schepselen verstaan en doorzien.

Indien men van rechtstreeksche openbaring zou willen spreken, zou dit van toepassing zijn op de algemeene openbaring. De openbarende daad Gods werkt algemeen.

De algemeene openbaring is echter niet alleen naar haar werking algemeen, zoodat de mensch een zeker gevoelen der Godheid heeft, maar zij is ook naar den inhoud algemeen. Dit wordt door de Schrift zelf uitgedrukt in de zooeven aangehaalde woorden.

De algemeene openbaring geeft geen klaar en duidelijk beeld omtrent het goddelijk Wezen, over den oorsprong en de bestemming van den mensch en van de wereld, over zonde en genade.

Toch is de kennis der algemeene openbaring niet zonder ernstige beteekenis, omdat zij den mensch in staat van beschuldiging stelt. Hij zal zich voor God niet kunnen verontschuldigen. De kennisse Gods is ten leven of ten oordeel en hoewel de kennis der algemeene openbaring genoegzaam is ten oordeel, is zij ontoereikend tot het leven. Hierin is het leven, dat zij U kennen, den eenigen en waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt.

Men kan hierop antwoorden, dat de algemeene openbaring ontoerijkend is voor den zondaar en vragen, of zij wellicht genoegzaam mag worden geacht voor den mensch in rechtheid.

Het eerste antwoord op deze vraag is een beslist neen. Want de Schrift leert ons, dat God zich aan den eersten mensch bekend maakte, hem op zijn taak en roeping wees en hem omtrent den weg des levens en des doods onderwees. Waar God op zulk een bijzondere en persoonlijke wijze tot hem kwam en sprak, is dit een afdoend bewijs, dat Hij den mensch niet op de algemeene openbaring heeft aangewezen.

Daaruit mogen wij aannemen, dat de bijzondere openbaring Adam ook in staat stelde het boek der schepping klaarder te verstaan en de sprake, welke van haar uitgaat, duidelijker te kunnen vertolken. In de reinheid zijner schepping was hij toegerust met gaven en vermogens, die onaangetast door het verderf, op een zuivere wijze reageerden op het goddelijk licht. Als Johannes van het vleeschgeworden Woord, het Woord, dat bij God was, dat God was, zegt: „In hetzelve was het leven en het leven was het licht der menschen" (Joh. 1 : 4), kunnen wij daaruit leeren, dat Hij het leven en het licht van den mensch in rechtheid was.

Het openbarende Woord, zoowel in de schepping als in den goddelijken omgang met den mensch, ontstak in zijn binnenste het licht tot kennisse Gods. Bij dat licht las hij in het schoone boek der schepping.

Daarom is er een goddelijke betrekking tusschen de algemeene en de bijzondere openbaring, die men niet uit het oog mag verliezen. In de reine harmonie van het geschapen leven was die betrekking een levende door God onderhouden geestelijke kracht, die den mensch inspireerde tot klare kennisse Gods.

Daar is ook geen enkele reden om te denken, dat die betrekking is opgeheven, want Johannes zegt in hetzelfde Hoofdstuk : „Het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet begrepen." Het licht schijnt dus. Algemeene en bijzondere openbaring hebben voortgang gevonden, maar de wereld verstaat het niet, omdat zij duisternis is. In de wereld is het gebrek. Het licht in den mensch ontbreekt. De wereld ziet niet. Zij verkeert in den nacht, terwijl de zon aan den hemel staat. Zij is onwetend, omdat zij blind is.

Vanwaar die verandering ?

Eén ding is reeds gebleken, dat God niet heeft opgehouden Zijn licht te doen schijnen. Niet gebrek aan Godskennis bracht den mensch ten val, zoodat hij niet kan zeggen : ik heb het niet geweten. Hij kan ook niet de schuld op God werpen, want het licht was er en de kennis ook.

De duisternis is over den mensch gekomen tengevolge van de zonde. Het licht in zijn binnenste werd gedoofd. Zijn geestelijk oog werd verduisterd. Wetende heeft hij gezondigd. Hoe dat mogelijk was ? Wij hebben weersproken, dat de mensch een zelfstandig natuurlijk vermogen der Godskennis bezit, maar zoo daar van zelfstandigheid sprake is, moet die worden gevonden in zijn zedelijk wezen. De mensch naar Gods beeld geschapen is een zedelijk wezen, die tot God in een zedelijke verhouding staat. Daaraan is een zedelijke vrijheid eigen, zonder welke hij geen zedelijk wezen zou zijn. Die zedelijke vrijheid is een zedelijke macht om het goede of het kwade te kiezen : d.w.z. om de gehoorzaamheid aan Gods gebod te brengen of te weigeren. Het zedelijk wezen kan derhalve zonder kennis van het gebod niet zijn. Daarom heeft God hem kennis gegeven en hem gesteld voor den weg des levens en des doods. (De boom der kennis des goeds en des kwaads). Ten dage als gij van dezen boom eet, zult gij den dood sterven. Het was in de macht van den zedelijken mensch om te eten of niet te eten.

Hij koos tegen het gebod en trok Gods rechtvaardig oordeel over zich.

Toen begon de duisternis over den mensch te komen. Vreeze beving hem. Hij wilde God ontloopen.

Denk maar aan Kaïn, in wien ons de staat van den gevallen mensch zoo duidelijk wordt geteekend. Vrees voor God vinden wij ook bij het heidendom. De z.g. natuurmenschen worden uitgedreven door vrees. Zij zijn bang voor God, vermijden alles, wat naar hun besef goddelijk is. God is hun een vijandige macht geworden, voor welke zij zich in acht nemen, die zij vlieden. Zij zien in de Godheid een macht, die het op hun leven toelegt. Ook Kaïn ging uit in de vreeze, dat hij den dood zou vinden. En toch kon hij slechts leven onder de bescherming van God. Ook dit spreekt nog bij den heiden. Hij vlucht weg en toch zoekt hij de gunst van zijn goden door offers en cultus om hun gaven, opdat hij niet sterve.

Wat moest er nu van den mensch worden, die aan zich zelf overgelaten slechts op de algemeene openbaring was aangewezen en dat met de vreeze des doods in zijn hart, vliedende voor het aangezicht Gods. Zoo hij de bijzondere openbaring miste, kon het niet anders, of een nacht moest hem omvangen. Immers hij nam nog iets van de zuivere Godskennis in zijn ballingschap mede, maar onder de beschreven omstandigheden moest dat na eenige geslachten verschrompeld en weggezonken zijn.

De Schrift teekent zijn toestand in Rom.1 : 21 : „omdat zij God kennende. Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt, maar zijn verijdeld geworden in hunne overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden."

Zonder de bijzondere openbaring kan de mensch in het boek der schepping niet lezen, terwijl de zonde doorwerkt in de verijdeling van het onverstandig hart. Zoo ontstond het heidendom in de wereld, welke in den eeuwigen nacht zou ondergaan, indien God den gevallen mensch niet met Zijn genade had bezocht.

Ook de bijzondere openbaring heeft God niet afgesneden. Hij zocht den mensch op in de ure der overtreding en opende hem de deur eener eeuwige barmhartigheid.

De weg der bijzondere openbaring is echter een andere dan die der algemeene. Zij komt tot de persoon om vervolgens te worden overgedragen als een goddelijke boodschap. Zij is gebonden aan het profetisch ambt. De profeet verkondigt en schrijft op, wat de Heere hem heeft bekend gemaakt en geboden. Zoo gaat het Woord van geslacht tot geslacht, bij overdracht of traditie. Bijzondere openbaring vindt haar weg in de wereld door traditie. Tot wien die traditie komt, tot hem komt het Woord Gods. Zoo volgt het Woord zijn weg door de eeuwen heen. Eerst bewaard en voortgedragen in Israël tot op den Christus. Daarna vertrouwt Hij het Woord aan Zijn kerk om het uit te dragen in de wereld, door den Dienst des Woords.

De betrekking tusschen algemeene en bijzondere openbaring, waarop boven werd gewezen, heeft tengevolge, dat daar, waar de traditie haar weg neemt en het Woord wordt gepredikt, ook het boek der schepping a.h.w. weer opengaat.

Feitelijk is dit minder juist gezegd, want het ligt open. Hier past het beeld van Calvijn beter, die de Heilige Schrift vergelijkt bij een bril. Door dien bril kunnen de verduisterde oogen het boek der schepping beter lezen. Dit komt ook overeen met wat hierboven over de duisternis werd gezegd. Vast staat, dat de kennis der Heilige Schrift ook klaarder inzicht in het boek der schepping met zich brengt.

Nochtans openbaring is een daad Gods. Papier en letters hebben geen openbarende kracht, maar het Woord Gods is de openbarende kracht. Het is een levend Woord. Waar het gepredikt wordt, doet het wat. Het spreekt de personen aan en stelt ze aansprakelijk voor hetgeen zij gehoord hebben. Het Woord keert nooit ledig weer. De traditie of overdracht van het Woord is geen ijdele zaak. Het Woord is werkzaam, wijl het uit Gods mond is voortgekomen. Zelfs ook daar, waar het een onverschillig oor ontmoet, doet het wat, hoewel het voor ons verborgen kan zijn. Wat in het verborgene geschiedt, zal echter openbaar worden. En het wordt reeds openbaar, wanneer het geloof werkt.

Gods Woord werkt tweeërlei geloof, overeenkomstig de werking des Heiligen Geestes, welke daaraan gepaard gaat. Deze wordt openbaar in een verlichting des verstands, die tot de kennis van God den Schepper van hemel en aarde leidt, zoodat de heidensche duisternis wordt opgeklaard, en God als de eenige God geëerd en gevreesd wordt.

Deze kennis betrekt den gevallen mensch wederom in het werk der openbaring door de verlichting van zijn verduisterd hart. Hoewel de kennis der ware religie hersteld wordt, brengt zij echter geen nieuwe gerechtigheid aan, gelijk zij ook het oordeel niet wegneemt.

Een andere is de werking der wedergeboorte, die den zondaar aangrijpt en ontdekt aan den staat der ellende, waarin de mensch verkeert, welke oorzaak genonien heeft in den val en de ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders in het paradijs, waardoor onze natuur alzoo verdorven is geworden dat zij onbekwaam is tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad. Door den Heiligen Geest in het gericht Gods betrokken, wordt de zondaar, wien dit te beurt valt, ingeleid in de uitnemende kennis van den Christus, in Wien Hij God als een Vader en Verlosser heeft.

Zoo trekt de openbarende werkzaamheid Gods door tot de persoon van de uitverkorenen, opdat Hij hun bekend make, wat Hij in Zijn eeuwig voornemen omtrent hen heeft besloten. In het leven der kerk wordt de vrucht openbaar van de verborgen werkzaamheid van het Woord Gods, dat Zijn loop in de wereld volbrengt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Openbaring en Traditie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's