Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Woord en ambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Woord en ambt

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kerk is zoo nauw aan het Woord verbonden en gebonden, dat men dien band niet nauw genoeg kan bepalen. De kerk belijdt, dat de Heilige Schrift is Gods onfeilbaar Woord. Zij kan dat alleen belijden door den Heiligen Geest. (Geloofsbel. Art. 5). De Heilige Geest getuigt in onze harten dat zij (de Heilige Boeken) van God zijn.

Daarom zal de gemeente des Heeren deze belijdenis nooit loslaten. Het Woord is haar leven en fundament, omdat zij het als het getuigenis van haar Koning en Heere kent.

Daaruit volgt, dat geen kerk deze belijdenis kan prijs geven zonder haar wezen te verloochenen, haar fundament te ondergraven en ide aanspraak op den naam en de waardigheid der kerk te verliezen. Het is ook op dien grond, dat wij altijd weer opkomen voor de rechten der bijzondere kerken, omdat een eenheidsinstituut, indien het de teugels dezer belijdenis laat vieren of haar veronachtzaamt, de kwade gevolgen daarvan over de gansche kerk Hoet komen, welke daarin begrepen is. Laat men daarentegen de afzonderlijke kerken aan haar recht, dan kunnen zij weliswaar verslappen in waakzaamheid en trouw, doch dit kwaad zal wellicht niet alle kerken overkomen.

Het Woord is de regel des geloofs niet alleen voor de geloovigen, maar ook voor de kerkelijke gemeenschap. De kerk toch is een gemeenschap der heiligen. Zoo is zij ook voor haar orde en regeering op het woord aangewezen en gehoorzaamheid schuldig aan hetgeen haar bevolen en tot richtsnoer gegeven is.

De kerk als gemeenschap der heiligen is niet autonoom, schrijft Bavinck. (G. D. IV, blz. 423). Hij heeft gelijk. Zij is niet vrij om zich naar eigen believen in te richten. Uit dat oogpunt is het aanbevelenswaard om ook niet van de autonomie der plaatselijke kerken te spreken. Dat kan slechts verwarrend werken. Ook de afzonderlijke kerken (Calvijn spreekt van ecclesiae singularis) zijn niet autonoom in dien zin, dat ze naar eigen goeddunken over haar orde en regeering kunnen beschikken. Zij hebben daarin den regel des geloofs te volgen, zoodat zij ook daarin eensgezind zijn.

Zal Christus in Zijn kerk heerschen, dan beantwoordt daaraan, dat Zijn Woord gehoorzaamheid vindt overal, waar een gemeente in Zijnen Naam vergaderd is.

Dit heeft ook voor de roeping der ambten en de orde der kerk beteekenis. De geschiedenis leert, dat er omtrent deze beide geen eenstemmigheid heerscht. Zij hangen trouwens ook samen. De ontwikkeling van het episcopaat (bisschoppen, aartsbisschoppen, pausdom) wijst reeds op een opvatting van het opzienersambt, die vèrreikenden invloed op de orde en regeering der kerk heeft gehad en ten slotte ook op de religie zelf, zoodat het een zoowel als het ander om een reformatie riep. Zoo heeft men van een doctorenambt gesproken, terwijl anderen weer meenden, dat ten onrechte onderscheid werd gemaakt tusschen het ambt van herder en leeraar en dat der regeering (ouderling). Het formulier spreekt van twee soorten ouderlingen (Vgl. Formulier tot bevestiging van ouderlingen en diakenen). Voorts meenen sommigen, dat de ambten en bedieningen zouden kunnen worden uitgebreid, terwijl weer anderen betwisten, dat het diakenambt op goddelijke instelling berust. (Wie daarvan nader wil weten, raadplege de litteratuur biji Bavinck. (G. D. IV, blz. 423/24).

Deze twistpunten kunnen o.i. gemakkelijk worden opgelost. Vooreerst make men onderscheid tusschen ambt en bediening. Verscheidenheid van gaven geeft verscheidenheid van bedieningen. (Rom, 12 : S). Die bedieningen vallen veelal onder het diakenambt als werken der barmhartigheid en der Christelijke liefde. Dat wil nog niet zeggen, dat allen, die gaven tot eenige bediening hebben, ook het diakenambt moeten bekleeden, maar dat zij onder de leiding van het diakenambt werken overeenkomstig de gaven. De gaven tot eenige bediening kunnen ook zoo zijn, dat deze eerder onder het ambt van den Dienaar des Woords of van het regeerambt passen. (Om de gedachte te bepalen kunnen enkele voorbeelden dienen : Evangelisten, catechiseermeesters, voorlezers, leiders in het jeugdwerk, wijkbezoekers e.d.g.). Wellicht kunnen daaronder voortreffelijke ouderlingen zijn, maar deze bedieningen kan men geen ambten noemen.

Wat verder de ambten aangaat, daaromtrent kan geen verschil zijn, dat door steekhoudende argumenten gesteund wordt. Christus regeert Zijn kerk. Hij is het Hoofd der gemeente, welke Hij door Zijn Woord en Geest regeert. Er staat geen macht tusschen Hem en de kerk. De regeering der kerk valt onder het Middelaarsambt. Als Middelaar vergadert en regeert Hij de Zijnen. Hij geeft bevel tot de prediking des Woords (Matth. 28 : 19). Hij is de hoogste Profeet en Leeraar, de eenige Hoogepriester en de eeuwige Koning. Hij is de overste Leidsman en Voleindiger des geloofs. (Hebr. 12 : 2).

Dit laatste niet het minst geeft te kennen, dat de Heere Jezus Christus zelf de zorg voor Zijn gemeente in de hand heeft. Overigens ook zal men het drievuldig ambt van den Middelaar niet betwisten. Bovendien worden de ambten wel onderscheiden door hun verschillende bediening, maar niet gescheiden. Christus heeft niet drie naast elkander staande ambten, maar een drievuldig Middelaarsambt. In de bediening van het genadeverbond, waarvan Hij de Middelaar is, profeteert Hij door Zijn Woord en Geest; als de Hoogepriester der hemelsche barmhartigheid heeft Hij niet alleen alle gerechtigheid volbracht, die bij God te doen ware, maar doet de Zijnen deelen in de genade der verzoening, terwijl Hij als de overste Leidsman en Voleindiger des geloofs heerschappij neemt in het hart der Zijnen.

Hoewel het Hem behaagt in de vergadering en regeering Zijner kerk van menschen gediend te worden als door Zijn dienaren, neemt dit Zijn heerschappij en regeering niet weg. Die dienaren doen des Konings werk in opdracht en gehoorzaamheid. Dat is naar den eisch en naar de orde.

Zij zijn niet geroepen om eigenmachtig op te treden, maar om Hem ambtelijk te dienen. Wat zij doen, doen zij in den Naam des Konings. Zij zijn daarbij aan Zijn Woord en bevel gehouden. Wat daarbuiten valt, of daar tegen in gaat, heeft geen koninklijk gezag. Zij zijn daarin niet verantwoord.

Het is dus zóó, dat het drievuldig ambt van Christus in de ambten der kerk wordt geopenbaard en bediend. De dienaren van Christus dienen in Zijn ambt en niet in een ander ambt. Men kan het zelfs zoo stellen, dat een iegelijk, die deel heeft aan Christus, deelt in Zijn drievoudig ambt. De Schrift spreekt van een koninklijk priesterschap en van priesters en koningen met toepassing op Zijn gemeente. (1 Petr. 2 : 5 en 9). Daarin zijn reeds twee zijden van Zijn ambt genoemd. Voorts zegt Hj : Gij zijt Mijne getuigen. (Hand. 1 : 8). Dat ziet dus op het profetische ambt. Ziedaar de drie zijden van het ambt. Ook de geloovige dient door het geloof in het drievuldig ambt des Heeren. Hij is een getuige des Heeren, het Woord des Heeren is hem tot een richtsnoer in zijn gansche leven. Hij is geroepen tot de werken der liefde en barmhartigheid, wel te doen aan alle menschen en meest aan de huisgenooten des geloofs. In dezen zin spreekt men wel van het ambt der geloovigen, hoewel dit niet wil zeggen, dat ieder lid van 's Heeren lichaam Dienaar des Woords, ouderling en diaken is, al is hij geroepen deze vruchten des geloofs voort te brengen.

De instelling der ambten in de kerk staat dus in nauwe betrekking met het drievuldig Middelaarsambt. Men zou kunnen zeggen, dat zij daarvan een uitvloeisel is.

In dat drievuldig ambt liggen de ambten besloten, zoodat het niet juist kan zijn aan andere dan het profetische, koninklijke en priesterlijke ambt te denken, waartoe geroepen zijn, die daartoe de gaven mogen hebben.

Paulus en Barnabas stelden in iedere gemeente ouderlingen aan. (Hand. 14 : 23). De naam ouderling of oudste wijst nog op den eerbied en de achting, welke de ouderen genoten. Uit den kring dezer ouderen werden de mannen gekozen tot het opzienersambt. Het Grieksche woord voor opziener is nog herkenbaar in het woord bisschop, d.i. opziener. Dit opzieners- of ouderlingenambt was belast met de leiding der gemeente (regeerambt). (Vgl. Hand. 20 : 28; 1 Tim. 3:1—7; Tit. 1 : 5—9 ; 1 Petr. 5 : 1—3).

Het leeraarsambt werd aanvankelijk bediend door de apostelen en hun hulpen, evangelisten en profeten. (Hand. 13 : 1 ; 1 Cor. 14 : 3 ; 1 Tim. 1 : 11). Ook gemeenteleden, die de gave hadden, predikten. (Rom. 12 : 7; 1 Cor. 12 : 8, 28, 29; 14 : 26). Dat laatste sloot aan bij het gebruik in de synagoge.

Toch is er reeds in den tijd der apostelen sprake van herders en leeraars. (Vgl. Efeze 4 : 11). Daar staat dat God sommigen heeft gegeven tot herders en leeraars. Deze worden genoemd naast apostelen en evangelisten.

Deze herders en leeraars waren namelijk ouderlingen of oudsten, misschien ook opzieners, die de gave der prediking hadden. Een opziener toch moest bekwaam zijn om te leeren. (1 Tim. 3 : 2).

Men zou uit deze laatste plaats kunnen opmaken, dat eigenlijk iedere opziener ook herder en leeraar was, zoodat het hier feitelijk een dubbel ambt gold. Vandaar dan ook, dat men wel bezwaar maakt tegen de onderscheiding van het ouderlingschap, feitelijk zou men hier moeten spreken van 't opzienersschap in twee ambten. Er zouden dus niet twee soorten van ouderlingen (opzieners) zijn : n. 1. de dienaren des Woords en de regeerders, maar één tweeledig ambt.

Hier treffen twee zaken saam. Vast staat (volgens 1 Tim. 3:2), dat de opzieners (het regeerambt) bekwaam moeten zijn om te leeren. Ten deele heeft hij dus gelijk, die daarin een tweeledig ambt ziet.

Daarnaast traden echter de oudsten, die begaafd waren om het Woord te bedienen op, zooals boven werd aangetoond. Uit de oudsten werden echter ook de opzieners gekozen. Het ligt voor de hand, dat de gave der bediening des Woords een aanleiding te meer was om hen tot het opzienersambt te roepen.

De voortdurende vermaning om toezicht te houden op de leer (Zie de brieven aan Timotheüs en Titus) en de practijk, die aan begaafde oudsten de bediening des Woords toevertrouwd zag, als van God gegeven herders en leeraars, (Ef. 4 : 11), geven grond voor een andere verklaring. Vooreerst mag men uit bovenaangehaalde plaatsen voor vast houden, dat de bediening des Woords niet uitsluitend aan de opzieners was opgedragen.

Er is geen enkel bewijs, dat de apostelen de bediening des Woords alleen en uitsluitend opgedragen wisten aan zich zelf, de evangelisten, de profeten en de opzieners. Het tegendeel blijkt echter duidelijk, want Paulus noemt nadrukkelijk oudsten, die in het Woord arbeiden, naast en onderscheiden Van oudsten, die wèl regeeren, dus opzieners. (Zie 1 Tim. 5 : 17 en 18).

De oudsten, die wèl regeeren, zijn dubbele eer waardig, n.l. 1e. vanwege hun leeftijd en ervaring, 2e. omdat zij opzieners zijn, dus om het ambt.

Voornamelijk, zoo gaat hij verder, die in het Woord en de leer arbeiden. Deze staan dus afzonderlijk. En — dit is opmerkelijk — zij hebben recht op loon. (Zie vs. 18).

Tijdens de apostelen waren deze tweeerlei soort opzieners dus reeds tot een instelling geworden : opzieners, die regeeren en opzieners, die arbeiden in het Woord en in de leer. Van deze laatste was er, zooals de brieven aan de zeven gemeenten in Klein-Azië aantoonen, één in iedere gemeente, die met den titel van engel, d.i. boodschapper der gemeente wordt versierd. (Openb. 2 : 1).

Wij spreken niet van bisschoppen of opzieners, maar van ouderlingen. Op zich zelf bewaart dit woord nog de herinnering aan de oudste Christelijke kerk, die onder de leiding der apostelen tot deze verdeeling der ambten is gekomen. De onderscheiding van het profetische en koninklijke ambt is in het Woord gegeven.

Over de instelling van het diakenambt kunnen wij kort zijn. Handel. 6 geeft daaromtrent duidelijk bewijs. Aangaande den omvang en beteekenis dezer bediening valt echter nog wel een en ander te zeggen, dat breeder behandeling vraagt. De Heilige Schrift geeft verschillende aanwijzingen, waaruit blijkt, dat de bediening van dit ambt meer omvat dan den dienst der tafelen ten behoeve der Grieksche weduwen. Zij betreft den dienst der barmhartigheid in veel ruimeren zin. Ook over dit ambt wordt door Paulus in 1 Tim. 3 uitvoerig gehandeld.

In deze ordening van de ambten, welke de gemeenten onder de leiding der apostelen hebben aangenomen, spiegelt zich het drievuldig ambt van den Koning der kerk af.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Woord en ambt

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's