Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bijbelsch realisme

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bijbelsch realisme

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De uitdrukking is van Prof. Kraemer. Men kan haar meer of minder gelukkig noemen; ook de schrijver hangt niet aan een woord. Zakelijk heeft hij gelijk en spreekt hij een reformatorisch beginsel uit. De Heilige Schrift is niet „wijsgeerig geïnteresseerd''. Ook deze uitdrukking is voor critiek vatbaar. Wat beteekent wijsgeerig geïnteresseerd? Prof. Bavinck is het op dit punt b.v. niet heelemaal eens. (De boodschap van Christus en de niet- Christelijke religies, blz. 96). Hij meent, dat de Bijbel niet zoo wars is van theorieën als Prof. Kraemer onderstelt.

Daarbij wijst hij o.a. op den proloog van het Evangelie van Johannes (1 : 1—14). Men kan niet volhouden, dat de Bijbel ons geen „wereldbeschouwing" geeft. De mensch heeft ook behoefte om de dingen in logischen samenhang te zien. Ook tot die behoefte richt zich de Bijbel, (blz. 97). Hij spreekt van de wijsgeerige lijnen, die door al Gods werken loopen. (blz. 98).

Deze opmerkingen verdienen evenzeer de aandacht. Wijsgeerige lijnen, die door Gods werken loopen, is weer veel te wijsgeerig gezegd. Wijsgeerig is een menschelijk begrip. De 89ste Psalm zingt van het gemaakt bestek, maar dat kan men niet een wijsgeerig plan noemen. Zonder twijfel is er verband in alle werken Gods. God is geen God van verwarring, maar een God des vredes. Doch wie zal de harmonie der werken Gods wijsgeerig doorgronden ? Wie heeft in den Raad Gods gezeten?

Anderzijds is het volkomen waar, dat de gansche mensch bij de religie wordt betrokken, zoodat zij haar invloed centraal doet uitgaan over zijn gansche leven. Verstand, wil en gevoel, worden door haar beheerscht. Ook het denken komt onder de heerschappij van Gods openbaring. Zoodra daar geloof is in den God des Woords, die hemel en aarde gemaakt heeft, erkent ook het verstand den eenigen Schepper van hemel en aarde. Het kan daarnaast geen wijsgeerige beschouwing aanhangen, welke andere voorstellingen huldigt omtrent de wording der dingen. Nu is echter de kennis van God den Schepper geenszins resultaat van wijsgeerige bezinning. Zij valt buiten het bestek der wijsbegeerte. Het is Godsopenbaring, welke door het geloof wordt verstaan. Men zou het een voorbeeld kunnen noemen van het „Bijbelsch realisme". Door het geloof verstaan wij dat de wereld door het Woord Gods is toebereid. (Hebr. 11 : 3).

De Heilige Schrift zet ons in die werkelijkheid en het geloof schouwt die werkelijkheid.

Al die „daden en plannen" rusten in de Waarheid van Gods Wezen, zoo merkt Dr Bavinck op. De Bijbel laat het ons zien. (blz. 100). Goed, maar, omdat zij rusten in de Waarheid van Gods Wezen, liggen zij buiten het menschelijk denken en buiten het wijsgeerig vermogen. Wij kunnen met onze rede niet in Gods Wezen indringen. De wijsbegeerte kan niet ontdekken, wat er in Gods Raad is. Dat wil de schrijver ook niet beweren, want hij voegt er aan toe : Openbaring is Zelfopenbaring, m.a.w. Gods openbaring doet mededeeling uit de goddelijke zelfkennis. Het is wel, maar dan blijft toch, dat de wijsbegeerte de dingen, die God uit Zijn Raad heeft geopenbaard, niet ontdekken kan. Zij worden in het geloof omhelsd. De kennis des geloofs is een andersoortige. Deze dingen worden nooit wijsgeerig van aard, hoewel zij ons denken bepalen en in ons denken worden opgenomen.

Vervolgens spreekt Prof. Bavinck over de tegenstelling ontologische speculatie en voluntaristisch Godsbegrip. Deze tegenstelling beheerscht als het ware het geheele boek van Prof. Kraemer. (blz. 101). De beteekenis hiervan op het zendingsterrein wordt onderstreept. Doch Prof. Bavinck meent, dat de Bijbel wel terdege ontologische grondslagen legt. Wanneer ons op de eerste bladzijde van den Bijbel beschreven wordt, hoe de mensch door God geschapen is, dat het zienlijke geworden is uit het onzienlijke, dan is dat een ontologische waarheid, waarin ons geteekend wordt de ontologische verhouding van God en mensch. Op grond van die zijns-verhouding komt nu tot ons de goddelijke Wil, dat wij, die ontstaan en bestaan aan Hem danken, nu met alle kracht, die wij uit Hem ontvingen, Hem erkennen als het hoogste Goed.

Ook de wilsuitspraken hebben dus een ontologischen ondergrond, (blz. 104).

Wij zouden deze argumenten ook weer als een bewijs voor het realisme der Heilige Schrift kunnen aanvoeren. Het is alles werkelijkheid, zooals die in de religie der Heilige Schrift, d.i. de eenige en ware religie, gekend wordt. Het ligt in de religie besloten. Religie is geen begrip, maar werkelijkheid. Zoowaar de God der Schriften de eenige en waarachtige God is, is er slechts één waarachtige religie, zijnde de kennis van en gemeenschap met den God der religie. Dat is het reëele van Gods Woord. Eén God, één geloof, één Heere. De Heilige Schrift stelt de dingen in het licht dier religie. De wereld is Gods wereld. Alle dingen zijn Hem onderworpen.

Dat is reeds zoo krachtens de schepping. Daaruit volgt de volstrekte afhankelijkheid van alles, wat leeft en adem heeft. Men kan dat ook als logische sluitrede concludeeren: Gegeven, dat God de Schepper van hemel en aarde is met al wat er in is, volgt, dat alle dingen van Hem volstrekt afhankelijk zijn. En dan kan men weer verder redeneeren en vragen stellen, maar dat kan alles buiten de werkelijkheid van het religieuse leven omgaan.

De Schriftgeloovige kent en erkent God als den Schepper van hemel en aarde en weet zich in Gods hand. Dat is niet alleen kennis, maar leven. 

Dat wil nu niet zeggen, dat deze dingen voor het denken geen waarde en beteekenis hebben. Dat volgt reeds uit het leven. Men denkt over de dingen, waaruit men leeft. En 't centraal karakter van de religie bepaalt van zelf ook de centrale plaats van de geloofskennis voor de levens- en wereldbeschouwing.

Men kan dit echter geen wijsgeerige geïnteresseerdheid van den Bijbel noemen. De mensch is wijsgeerig geïnteresseerd; Hij staat met tal van vragen omtrent den oorsprong en het wezen der dingen. Waarop hij een antwoord zoekt. In hoeverre dit normaal is, valt moeilijk uit te maken.

Ook de mensch in rechtheid heeft zijn vragen gehad, maar hij verkeerde daarbij in geheel andere conditie dan de gevallen mensch. Het voornaamste is wel, dat hij in een zuivere verhouding tot God stond en zich daarvan ook bewust is geweest.

Hij zag de dingen in goddelijk licht. Zijn levens- en wereldbeschouwing werd door de religieuse verhouding bepaald. Dit ging niet buiten zijn verstand om en de heerschappij, welke hem bevolen was, deed ook bij hem een beroep op zijn redevermogen.

Dit zou echter niet dienstbaar zijn gemaakt aan wijsgeerig interesse, maar aan de vervulling van zijn levensroeping. De wijsgeerige vraagstelling illustreert integendeel de gebrokenheid, waarin de mensch verkeert. De existentie is haar grootste probleem. Zij is gericht op de meest principieele levensvragen. De geschiedenis der wijsbegeerte kan echter aantoonen, hoe verschillend en tegenstrijdig de beschouwingen zijn, welke daarop een antwoord willen geven. Bovendien beweegt de wijsbegeerte zich altijd in een sfeer van pantheïsme en naturalisme.

De Schriftgeloovige daarentegen leeft uit de Godsopenbaring. Voor hem is het geen zaak van doctrine of theorie, maar levende werkelijkheid.

Prof. Bavinck vestigt in dit verband ook de aandacht op den dogmatischen arbeid. Hij vraagt daarvoor een hoogere waardeering dan het begrip Bijbelsch realisme schijnt te kunnen geven. (blz. 100). Tegenover onderschatting van den theologischen arbeid wake men echter ook tegen overschatting. Scolastiek levert de kerk evenzeker over in de macht van dood dogmatisme en rationalisme, als theologische onverschilligheid aan subjectivisme en individualisme.

Dogma en dogmatiek zijn onontbeerlijk. De taak der dogmatiek is een theologische. Zij zoekt het verband en den saamhang der dogmata in het licht der Schrift. Zij houdt zich bezig met de werkelijkheid der rehgie, gelijk die door de openbaring gegeven en in het leven der kerk gekerid wordt.

Zij tracht deze data in verband en saamhang te zien en heeft een systematiseerend en theoretisch karakter. Zij kan echter den band met het leven der kerk en de werkelijkheid der religie nimmer uit het oog verhezen zonder schade te hrengen aan de zaak, welke zij dient. „Onze dogmatiek moet reëel zijn", merkt Prof. Bavinck terecht op. Maar dat reëele is zeer bepaald. Zij moet haar fundatie hebben in de werkelijkheid der Schriftreligie. Dat nu is juist niet het kenmerk der wijsbegeerte.

Calvijn schreef dan ook zijn onderwijzing in de Christelijke religie. Dat is zijn theologie. Wel noemt hij een enkelen keer wijsbegeerte in den zin van theologische levens- en wereldbeschouwing, en hij erkent ook, dat de wijsbegeerte wel eenige waarheid heeft geleerd, hetgeen hij aan de verlichting van den Heiligen Geest toeschrijft, maar de zoo juist aangegeven grondgedachte, dat de theologie uit het leven en de Godskennis der religie wordt geboren, wijst principieel en methodisch de wijsbegeerte van de hand.

Wijsgeerig geïnteresseerd is de Bijbel dan ook niet, tenzij men het in den zin wil opvatten, dat zij ware levenswijsheid leert en antwoord geeft op de groote levensvragen, die het menschenhart beroeren. Het woord wijsgeerig brengt ons echter onmiddellijk buiten de religie der Schrift. Het wijsgeerig interesse kan ook de religie zelf problematiek stellen, terwijl de Schrift haar werkelijkheid stelt en het geloof daaruit leeft. Dat is weer het reëele. De God der religie maakt niet alleen aanspraak op, maar eischt algemeene erkenning en stelt een iegelijken mensch verantwoordelijk tegenover den Schepper van hemel en aarde. De Schrift discussieert niet, maar onderwijst en oordeelt, zij zoekt niet naar den zin des levens, doch verklaart dien, met name in de vleeschwording des Woords en de openbaring van den Raad Gods!

Het wijsgeerig interesse kan God tot een probleem maken. De Schrift speculeert niet over God. Zij openbaart, Wie Hij jegens ons is. Zij laat de wereld zien als Gods wereld en werpt een licht over het leven van den mensch, zooals hij voor God bestaat, wat God in Zijn Voorzienigheid doet en in Zijn Souvereine genade werkt. Indien dit wordt bedoeld met de uitdrukking Bijbelsch realisme, kan men zakelijk daarop niet veel aanmerken. De Heilige Schrift is reëel, omdat zij Gods Woord is.

Werkelijkheid is verder, dat de wijsgeerig geïnteresseerde mensch, zoodra hij onder de inspiratie van het Woord komt, zijn wijsgeerige bespiegelingen als rook ziet verdwijnen. De bodem ontzinkt hem, wijl hij dien in zich zelf zocht. En naarmate zijn geloofsleven opbloeit onder de leiding van den Heiligen Geest, ontdekt hij allengs, dat theologie wat anders is dan wijsgeerige bespiegeling, omdat zij gebonden isi aan de werkelijkheid der religie en een eigen geschiedenis heeft, die gekenmerkt wordt door ontworsteling aan den greep der wijsbegeerte.

Prof. Kraemer gaat ook o.i. te ver, als hij zegt, dat de Bijbel zelfs niet theologisch geïnteresseerd is. Tevergeefs zoekt men in den Bijbel naar „een dogmatische theologie", tevergeefs ook naar iets, dat op een ethische theorie gelijkt. (Bavinck, blz. 95). Het is misschien al weer een kwestie van woorden, maar men kan moeilijk volhouden, dat de Godsopenbaring niet theologisch is geïnteresseerd. Het gaat om de kennis van God en al wat naar afgoderij riekt, wordt als gruwel en verfoeisel veroordeeld. De Heilige Schrift is theologie in den waren zin des woords, hoewel zij geen dogmatiek is.

Zij geeft inderdaad geen systematische dogmatiek of ethiek, maar niet zonder grond spreekt Calvijn van de leer der apostelen en profeten. De reformatorische belijdenis eert de Heilige Schrift als den regel des geloofs en zij bedoelt zulks krachtens de confessie zoowel wat de leer als het leven betreft. Zij leidt ons niet in de kennis van theorieën in, dat is waar, maar zij ontsluit de waarheid en maakt ons den wil des Heeren bekend. Zij deelt uit de volheid Gods mede, niet wat omtrent een of ander punt aan gedachte kan worden opgeworpen, maar zij openbaart, stelt de dingen in eeuwigheidslicht, gebiedt en eischt, oordeelt en richt met goddelijk gezag, en omtrent de dingen, die geschieden en geschieden zullen.

De Heilige Schrift staat op een geheel ander plan dan een dogmatiek of ethiek, zij staat op goddelijk plan. Een dogmatiek of ethiek is menschelijke arbeid aangaande geopenbaarde dingen. Haar waarde en autoriteit worden gemeten naar haar schriftuurlijke waarheid en zuiverheid. De Schrift is haar norm en maatstaf. Dogmatiek en ethiek kwam op uit de religie, waarvan de Schrift is vervuld en welke ons door haar in haar wezen en werkelijkheid wordt voorgesteld. Zoo staan zij in levend contact met de openbaring, een contact, dat daarom levend kan worden genoemd, omdat de Heilige Geest woning maakt in de gemeente des Heeren en haar in de waarheid leidt. Als de levenwekkende kracht Gods geeft hij deel aan het leven en doet het licht over de Godsopenbaring opgaan tot ontdekking en bekeering. Dit werk betreft den ganschen mensch in zijn denken, gevoelen en betrachten. En hoewel geen theologie de diepte en de wijsheid Gods kan omvatten, want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede (1 Cor. 13 vs. 12), is er toch een levend contact tusschen haar en de religie, die naar het Woord is. Door de werking van den Heiligen Geest wordt de geloovige bij de werkelijkheid betrokken, waaruit de Heilige Schrift spreekt.

Daarom kan men het dogma en belijdenis, dogmatiek en theologie niet losmaken van die werkelijkheid, waarin zij wortelen. Integendeel, dezelfde realiteit, welke men terecht in de Heilige Schrift aantreft, zal daarin haar weerspiegeling vinden.

Het is toch zoo, dat de Kerk des Heeren is geroepen tot datzelfde leven der religie, hetwelk ons in de Heilige Schrift wordt voorgesteld en geleerd. Dat belijdt ook de confessie in art. 5: „om ons geloof daarnaar te reguleeren, daarop te gronden en daarmede te bevestigen".

De kerk is zich daarvan bewust. Zij doet daarvan belijdenis in dogma en confessie en geeft zich daarvan rekenschap in haar theologischen arbeid.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bijbelsch realisme

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's