Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

De hemel werd geopend.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was en bad, dat de hemel geopend werd". Lukas 3 vers 21.

De hemel werd geopend.

In onaandoenlijke oppervlakkigheid leefde het volk van Israël, toen Johannes de Dooper onder hen optrad. In 't algemeen was er een zekere eerbied voor het heilige, maar de heiligheid zelve was een uitzondering.

Maar daar ineens dan verschijnt in de woestijn die sombere figuur van Johannes den Dooper, uit wiens mond het oordeel vlamt. Het gerucht van hem verbreidt zich spoedig en van alle kanten komt men om naar dezen merkwaardigen boetgezant te hooren, door wien niemand en niets gespaard wordt. Hij klaagt de scharen aan, laat scherp het licht vallen op den toekomenden toorn en herhaalt dan steeds weer dat woord: „bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen". En 't gevolg is, dat ontroering en verbrijzeling bij velen geboren wordt, wier hart door Gods Geest de bestraffing aanvaarden moet, waardoor het echter tevens ontvankelijk wordt voor de genade des Koninkrijks.

Nu was verder Johannes' roeping om dezen te doopen. Hij leidt hen naar een ondiepe plaats in de Jordaan, en dompelt hen — nadat ze het opperkleed hebben afgelegd — onder, in het water. Hunnerzijds legden deze doopelingen door die onderdompeling een getuigenis af. Ze verklaarden zich daardoor als een onreine, welke een algeheele reiniging van noode hadden. Maar anderzijds verzegelde hun deze doop, dat hun zonden vergeven waren, waarbij Johannes wees op Hem, in Wien zij den grond hunner vergeving zouden vinden: „ik doop u wel met water tot bekeering, maar Die na mij komt is sterker dan ik. Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur doopen". Johannes' taak is slechts te zijn boeteprediker en heen te wijzen naar Hem, in Wien vergeving te vinden was.

We vinden eigenlijk in Johannes het werk van Mozes en Elia terug. Mozes is geroepen Gods Wet in volle klaarheid te doen schijnen over het volk en Elia is de man, die voor die Wet ijvert met al de inzet zijner krachten. Is echter hun arbeid verricht, dan treden ze beiden terug. Denken we slechts aan hun beider merkwaardig heengaan. Zoo treedt ook Johannes eenmaal terug. Deze kaars brandt uit in een kerker. Maar waar zij op wezen, is en blijft eeuwig, Jezus Christus.

Wij ook leeren die personen kennen, meer dan als namen uit de Heilige Schrift, wanneer de ware boetvaardigheid in ons hart wordt gewerkt. Immers, het is de eisch der Wet, welke dan door Gods Geest op de ziel wordt gebonden, waardoor de belijdenis van den Psalmist wordt herhaald : „Want wij vergaan door Uwen toorn en door Uwe grimmigheid worden wij verschrikt". Die Wet doodt in ons wat ons leven was, ja maakt het duidelijk, dat wij midden in den dood liggen en geen vruchten uit onszelf kunnen voortbrengen. Ja, daardoor sterven wij alleen aan den verfijnden hoogmoed, om nog weer met een bepaalde Gode welgevallige gestalte des harten voor Zijn aangezicht te treden, als pleitgrond der behoudenis. Die Wet werpt ons volkomen op onszelf terug en openbaart onze algeheele armzaligheid, waardoor alleen verslagenheid ons deel wordt, welke de wegbereider is tot de uit de diepte geboren snik : „O God, wees mij zondaar genadig".

Het is niet bij geval, dat de doop van Jezus door Johannes, samentreft met die van het volk. Doorgaans beschouwen wij Jezus' doop als een op zichzelf staand feit. Laten wij hem eerst een oogenblik zoo zien. We lezen, dat Johannes eerst weigerachtig staat tegenover Jezus' verzoek Hem te doopen. Hij is er immers diep van doordrongen dat Deze geen reiniging behoeft. Dit geldt veeleer hem zelf. Vandaar zijn tegenwerping : „mij is noodig van U gedoopt te worden". Maar Jezus ondervangt zijn bezwaren met de opmerking : „laat nu af, want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen". Wat bedoelt Jezus hiermede ? Vraagt Hij hier om iets, wat Hij feitelijk niet noodig had of wil Hij het werk van Zijn wegbereider eeren, door Zichzélf er ook aan te onderwerpen ? Neen. Hier verklaart door Zijn verzoek om den doop, de Gods Zoon, de Reine, onrein te willen zijn en als zoodanig schuldig en daarom aan de gerechtigheid Gods onderworpen, maar ook om, nu Zijn leven onder te doen gaan, af te leggen, wat zoo treffend door de onderdompeling in het water werd gesymboliseerd.

Wanneer Hij dan ook daar in het water afdaalt, zien we Hem als 't ware ingaan in de donkere golven van Gods baren, welke zich over Hem gaan sluiten, zien we Hem indalen in het graf, dragend het oordeel der verdoemenis.

Maar — laten we nu daarop wijzen —, als die doop van Hem plaats vindt, dan geschiedt dat juist, wanneer een nooddruftig volk om Johannes heenstaat en gedoopt wordt. Is dan die doop van Jezus niet een ontroerende daad ? Wat aan Hem voltrokken wordt is Zijnerzijds de treffende uitbeelding van Zijn Borgtocht. Voor hen wil Hij ingaan in de wateren van oordeel en dood, aanvaardend al hun ongerechtigheid, als had Hij die zelf bedreven. Nu Zijn openbaar optreden weldra zal aanvangen, is Zijn doop de uitdrukking van de bereidwilligheid de bittere lijdenskelk uit te drinken voor hen, wier Goddelijk strafgericht Hij overneemt.

Met dien doop richt Hij Zich tot den Vader en tot alle verslagenen van hart. Hij zegt er als 't ware mede tot den Vader : „Zie, hier ben Ik, Uw knecht, om Uw wil te doen". En tot hen zegt Hij er mede : „Zie, hier ben Ik, Ik wil u zalig maken". Alzoo Hij de Zijnen liefhad.

Welk een onmetelijk zware last nam Jezus daarmede op Zich! Vraagt niet, wat Hem dit gekost heeft. De Zoon des Menschen heeft in de dagen Zijns vleesches, tot Dengene, Die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd. De last was Hem niet licht, noch het juk zacht, die Hij op Zijn Middelaarsschouders nam. Neen, wij kunnen ons dat niet indenken. Daarvoor hebben wij geen maatstaf ter beoordeeling. Bij ons past lijden, omdat bij ons zonde is. Maar vuilheid en venijn, van Satan en mensch, vloek en verbolgenheid Gods, neergeworpen op ten Zondelooze, rein tegenover den hemel, neergeworpen op ziel en lichaam beide, neen, vergeet dat nooit, dat neemt Jezus hier op zich door Zijn doop. Is het dan vreemd, dat Hij dadelijk daarop bidt ? Wat is dit bidden anders geweest dan een sterke roeping tot den Vader, om niet verre van Hem te zijn?

Maar ziet, wat gebeurt dan ? „En het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd en Jezus ook gedoopt was, en bad, dat de hemel geopend werd". De Vader antwoordt op het gebed van Zijn Zoon. Hij bekwaamt Hem tot Zijn ambt en tot die dure roeping, door den Heiligen Geest op Hem te doen neerdalen, en de stem uit den hemel wordt gehoord: „Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen". In U, zooals Gij daar staat, als de zonde-torschende Borg. Ik zal U bij Uw hand grijpen en Ik zal U behouden". Lijd, Mijn Zoon. Zoo zult Gij gebondenen voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis degenen, die in, duisternis zitten".

En de hemel werd geopend. Doch die hemel opende zich niet alleen over Hem, maar ook over die berouwvolle schare.

Mogen we daar geen grootheid en troost in zien ? Blijkt niet, dat des hemels goedkeuring er op rust, dat een schuldig volk daar staat bij het bereidwillige Lam ? Wat wilt ge meer en wat wilt ge anders ? Een schuldig menschenkind bij een schuldtor schenden Christus. Daarover opent zich de hemel, daarover straalt het diepe blauw van Gods ontfermingen.

O, zien we op ons zelf, dan lijkt ons dat zoo volkomen onbegrijpelijk en onmogelijk. We zijn zoo verstrikt in allerlei theorieën, die wij gehoord en gelezen hebben over Wat „geloof" is. Het houdt velen meer bezig, dan een blik in eigen hart en een blik op het kruis. Het geloof is niet een apart, bijzonder iets. Gelooven is, dat we ons zelf moeten opgeven, dat we aan het eind zijn, dat voor ons schuldig hart God staat, Die God is. Gelooven is, dan niets meer van onze eigen kant kunnen aanbrengen, geen enkel beweegoffer meer voor Zijn aangezicht brengen.

Als mij geen hulp of uitkomst bleek. Wanneer mijn geest in mij bezweek En ik omringd was door ellend'. Hebt Gij, o Heer', mijn pad gekend.

Want dan staat Christus daar. „Zie, hier ben Ik". De goede Herder, Die Zijn leven stelt voor verlorene schapen. Dan is Hij het. Die de schat Zijner verdiensten aan het hart vertoont en ze schenkt. Die dan zeggen doet:

„Ik ben een arme zondaar, En anders nietmetal. Maar Jezus is mijn Heiland, Hij is mijn een en al".

Is dat geloof altijd even sterk ? Een schip zit ook wel eens door eb op een zandbank en het vaartuig schijnt hulpeloos te wezen. Alle pogingen om het vlot te maken, baten niet. Alleen, als de vloed komt, is er weer uitkomst. Altijd is weer opnieuw noodig de leiding des Heiligen Geestes en de bede daarom. Het geloof is, naar Luther's woord, een bewegelijk ding. Maar de biddende Borg bij de wateren van de Jordaan, is ook de pleitende Hoogepriester. Die het volk, in het strijdperk van dit leven, niet vergeet. Zijn werk staat, ook als Zijn. erfenis moe en mat geworden is, waar de geestelijke strijd zoo veelvuldig is, en dit alleen kan altijd goeden moed geven.

Jezus wilde als Borg zijn bij hen, die verslagen bij Johannes stonden. Hij wil dat altijd nog. En Hij zal er zijn, als ten laatste bij het naderen van den dood, 't schuldbesef nog eenmaal in volle kracht zich verheft, om dan — o, wonderlijke overgang — een open hemel te toonen, na zooveel wolken en donkerheid. Want als de Borg staat bij een schuldig menschenkind, dan wordt de hemel geopend.

Daar zal 't rechtvaardig volk door treên. Om hunnen God ootmoedig t' eeren. Voor 't smaken Zijner zaligheên.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's