Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een levend werk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een levend werk.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Honig wijdt eenige. bladzijden aan de kerk als instituut en organisme. (Hndb. v. d. Geref. Dogm., blz. 715). Hij treedt terecht op tegen de gelijkstelling van de onzichtbare kerk en de kerk als organisme, terwijl hij zoowel aan organisme als aan instituut een onzichtbaren achtergrond wil toegekend hebben.

Wij hebben op deze dingen reeds gewezen : Zij behoeven geen moeilijkheid te brengen. Wie over de onzichtbare kerk spreekt, spreekt ook over de zichtbare.

De kerk op aarde is een openbaring van Christus kerk, en iedere kerk mag als zoodanig gelden, zoo zij de kenmerken van Christus' kerk draagt.

In dien zin kan dan ook worden gesproken van de kerk of de gemeente des Heeren te Corinthe, te Efeze, enz. Dat is de openbaring van de kerk des Heeren te Corinthe, Efeze, enz. Sommigen willen het nog anders uitdrukken : de gemeente van Christus, zooals deze zich te Corinthe, Efeze, enz. openbaart.

Ook daartegen is geen bezwaar, indien men daarin althans niet een grond vindt voor zekere pluriformiteit, alsof iedere kerk krachtens haar openbaring eenig bijzonder karakter, n.l. openbaringskarakter zou vertoonen. Zoo zou men kunnen denken aan bepaalde gaven en krachten der kerk, welke hier, en andere, welke daar tot openbaring zouden komen, zoodat dan alle kerken tezamen een beeld des geheels zouden geven.

Zoo is het echter niet. Al ware er slechts één gemeente aan één enkele plaats op de geheele aarde, zoo zou toch het lichaam des Heeren in die ééne gemeente geopenbaard zijn. De kerk als openbaring van Christus' lichaam is ter plaatse, waar zij openbaar wordt één geheel. Heeft men het over de openbaring van het lichaam van Christus, dan moet men evenzeer spreken over het lichaam, dat geopenbaard wordt. Daarom spreekt men altijd over de zichtbare en over de onzichtbare kerk tegelijk. Nu het organisme. Hetgeen met organisme bedoeld wordt, behoort tot het wezen der kerk. Waar de kerk openbaar wordt, wordt zij ook als organisme openbaar.

Wij laten het instituut nu rusten, want, als men dit wegdenkt, wordt daarmede de openbaring der kerk niet uitgewischt. Onderstel, dat ergens eenige verspreide kinderen Gods wonen buiten eenig kerkelijk verband, dan is in dezulken toch de kerk openbaar.

Van instituut is dan geen sprake. Toch moeten daar de kenmerken van het organisme aanwezig zijn. Die zijn er dan ook in de werkingen van het waarachtig geloof en in de geestelijke krachten en gaven, welke de Heere aan zulke verspreide Christenen geeft. In hun leer en leven, handel en wandel, worden de werkingen van Gods Geest openbaar.

Prof. Honig wijst daarop ook (op blz. 717). Hij laat daaraan echter voorafgaan: „Wanneer wij de ambten en bedieningen, de prediking van bet Evangelie, de Sacramenten, en de tucht voor een oogenblik wegdenken".

Dat is echter wat te veel. Men mag die n.l. alleen wegdenken, in zooverre zij door de orde der kerk worden geregeld. Het zou den indruk kunnen wekken, dat er buiten deze orde geen ambten en bedieningen waren, en dat is niet overeenkomstig de werkelijkheid.

De wedergeborene heeft deel aan alle goederen van Christus. Christus heerscht door Zijn Geest in de Zijnen, ook in Zijn drievuldig Middelaarsambt. Daarom spreekt men niet vergeefs van het ambt der geloovigen. Dat ambt der geloovigen wordt openbaar door krachten en gaven, en al is bij den enkeling in Christus, die geen ambt naar kerkelijke orde bekleedt, geen ambtelijke bediening, men kan toch wel spreken van bedieningen. Hij belijdt en getuigt, predikt, hij vermaant en onderricht, hij doet liefdadigheid en is naar de mate van zijn geloof en gaven een levende brief van Christus.

Zoo is het denkbaar, dat ergens, waar één of meer verspreide Christenen verblijven, een gemeente wordt vergaderd. Het organisme der kerk is in hen openbaar en werkzaam. De kerk wordt bij wijze van spreken eerst als organisme openbaar, want dat is geestelijk.

De ambten en bedieningen, de krachten en gaven, komen uit het organisme der kerk voort, omdat Christus Zijn kerk door Zijn Woord en Geest regeert in de harten der Zijnen.

Daarom zijn wij ook niet vrij om over de ambten en bedieningen te heerschen naar willekeur, maar zijn gehouden aan de instelling van Christus.

Zoodra wij aan het instituut raken, gaat het over de orde der kerk en de orde der ambten en bedieningen. Immers ook zonder de orde van het instituut openbaren zich toch de werkingen der ambten en bedieningen. Dit geschiedt ook ondanks het instituut. Denk maar eens aan den Godvreezenden huisvader, aan zoovele werken, die door afzonderlijke menschen worden ter hand genomen op allerlei gebied: zending en evangelisatie, school. Zondagsschool, jeugdwerk, ziekenzorg en zooveel meer.

Men kan daarover oordeelen, zooals men wil, men kan daaronder onbetaalde rekeningen der kerk (d.i. dan van de kerk als instituut) aantreffen, maar Christus laat geen onbetaalde rekeningen achter. Zijn werk gaat door. Als de geïnstitueerde kerk in gebreke blijft, drijft Zijn Woord en Geest uit om te doen, wat Hij wil gedaan hebben.

Dit mag geen dekmantel zijn om schuld en nalatigheid der kerk goed te praten, want zij mist den zegen en is tegenover haar Koning niet verantwoord. Wij willen er echter alleen op wijzen, dat de kerk als organisme haar werkzaamheden openbaart, waar men die op het eerste gezicht niet zoeken zou, omdat men al te zeer aan het instituut denkt.

De werkzame kerk houdt geen halt voor de orde en reglementeering van het instituut, neen, de kerk als organisme, werkt voort met negatie van de grenzen der kerkelijke organisaties en instituten, met name, wanneer deze zich opsluiten binnen de omheiningen van menschelijke inzettingen.

En nog eens, hoe men ook over allen „Christelijken" arbeid oordeele, hoezeer daarbij ook onbetaalde rekeningen der kerk zijn, en hoe terecht daar aanleiding kan zijn tot critiek, het geheel overziende, zal men niet kunnen ontkennen, dat door dat alles heen aderen en levensteekenen van de kerk van Christus gaan.

Zoo opent zich een ruim veld, als wij spreken over de kerk in haar openbaring als organisme.

Zooals reeds eerder opgemerkt, wijst dit boven het instituut uit. En — voorzoover er aanleiding is toch gerechtvaardigde critiek op dien arbeid, kan zij terugslaan op de nalatigheid en schuld der kerk als instituut. Dit is zeker het geval, indien men in het licht van de roeping der kerk op onbetaalde rekeningen wijzen kan. Immers dan had de kerk naar haar aard en wezen moeten handelen, waar zij niet gehandeld heeft. Dan heeft zij haar roeping en belijdenis verzaakt.

Intusschen kan gebleken zijn, dat in dit alles een distantie tusschen organisme en instituut gaapt. De kerk loopt a.h.w. onder het instituut uit, onttrekt zich voor allerlei arbeid aan zijn officieele orde en bepalingen en zoekt een uitweg op het breeder terrein van Christelijke levensuiting, daarbij ontberend de leiding en tucht, welke van de kerk behoorde uit te gaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Een levend werk.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's