Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het apostolaat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het apostolaat

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als wij over het apostolaat handelen, denken wij daarbij aan het bijzondere ambt der twaalf apostelen, die eerst discipelen werden genaamd. Men vergelijke Matth. 10 : 1. En Zijne twaalf discipelen tot Zich geroepen hebbende, heeft Hij hun macht gegeven over de onreine geesten, enz., met het vijfde vers: Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel gegeven : enz. In het tweede vers worden hun namen genoemd : De namen nu der twaalf apostelen.

Die eerst discipelen, d.i. leerlingen, worden genaamd, worden later apostelen, d.i. uitgezondenen, gezanten geheeten, kennelijk onder de kracht van de uitzending, welke hier wordt medegedeeld en met de bedoeling om de beteekenis van deze gebeurtenis te onderstrepen.

Daar zijn wel uitleggers, die daarover een andere meening voorstaan, doch wij kunnen die niet tot de onze maken. De bijzondere plaats van het apostelschap wordt niet weggenomen door het verraad van Judas Iskarioth. Zij wordt zelfs bevestigd door het gevoelen der elven, dat zijn plaats moest worden vervuld door een ander. De apostelen zijn zich daarentegen klaar bewust geweest van de ambtelijke beteekenis der apostolische bediening. Hoe anders kon Petrus zeggen : Want hij was met ons gerekend fn had het lot dezer bediening verkregen. (Hand. 1 : 17). Daar spreekt hij duidelijk uit het bewustzijn van de bijzondere plaats, welke den twaalven temidden der overige discipelen was toegewezen. Bovendien werd het ook zoo in den breeden kring van discipelen erkend, zooals uit het geheel kan worden verstaan.

Dit wordt ook bevestigd door Petrus' beroep op het Schriftwoord: Een ander neme zijn opzienersambt. (Hand. 1 : 20). En verder door de verkiezing van een apostel in de opengevallen plaats.

Zonder op deze handeling op zich zelf nader in te gaan, betuigt deze geschiedenis klaar en duidelijk, dat reeds toen het twaalftal van de overige discipelen zich onderscheiden wist en onderscheiden werd. Ten overvloede wordt in vs. 25 nog van deze bediening en van het apostelschap gesproken.

Indien men deze dingen negeert, wischt men de onderscheiding tusschen discipelen in het algemeen en apostelen in het bijzonder uit. Men maakt dan ook van het apostelschap iets algemeens, in dien zin, dat iedere discipel wel een apostel kan zijn of misschien ook wel is. Dat is echter niet juist. Wel is de apostel een leerling van Christus, maar de discipel is nog geen apostel. Daarvoor is een bijzondere roeping noodig, waardoor de twaalven werden onderscheiden.

Hierbij verliezen wij niet uit het oog, dat het woord apostel niet altijd in den bijzonderen zin van apostolisch ambt der twaalven wordt gebruikt. De Schrift kent het woord apostel ook nog anders. De naam apostel wordt in de eerste plaats toegekend aan Christus (Hebr. 3 : 1). Vervolgens aan evangelisten en zendelingen, b.v. 2 Cor. 8 : 23, waar gesproken wordt van de apostelen der gemeenten, afgezondenen der gemeenten.

In 1 Thess. 2 : 6 spreekt Paulus van zich zelf en zijn medearbeiders Silvanus en Timotheüs, dat zij als Christus' apostelen de gemeente tot last hadden kunnen zijn, hoewel zij van dat recht geen gebruik hebben gemaakt.

In Phil. 2 : 25 wordt Epafroditus genoemd als afgezondene (apostel) van de gemeente Filippi.

Letten wij nu op deze gevallen in het bijzonder, dan behoeft over de eerst aangehaalde plaats niet veel gezegd. Christus is de Gezant Gods bij uitnemendheid. Er kan ook geen ambt in Zijn gemeente zijn, of het heeft zijn kracht, waardigheid en gezag uit Hem. Hij is de Gezondene des Vaders, terwijl alle andere apostelen hun ambt en opdracht onmiddellijk of middellijk aan Hem ontleenen. Onmiddellijk zooals de Twaalf, middellijk zooals gezanten der gemeente.

Deze onderscheiding ligt reeds in de aangehaalde plaatsen. Paulus noemt zich een geroepen apostel van Jezus Christus. Van de twaalven der Evangeliën behoeft dit geen nader bewijs.

De zoo even genoemde teksten spreken voor zich zelf. Apostelen der gemeenten, dit wijst evenals bij Epafroditus op zichzelf aan, hoedanig zij apostelen, afgezon­ denen, worden genoemd. Het gaat hier zeker niet over het apostelambt, maar over een door de gemeente met een bepaalde taak afgezonden zijn.

Er blijft nog over 1 Thess. 2 : 6, waar Paulus den titel apostel van Christus ook op zijn medearbeiders toepast. Dit kan echter nog geen aanleiding zijn om Silvanus en Timotheüs in het apostelambt van Paulus te stellen, of de grenzen tusschen zijn apostelschap en dat van zijn medewerkers uit te wisschen. De uitlegging is volstrekt niet gedrongen of gewaagd, als wij den tekst zoo verstaan, dat Paulus zijn medearbeiders onder de autoriteit van zijn apostelschap opneemt.

Ook is er iets te zeggen voor de opvatting, dat het woord apostel hier in denzelfden algemeenen zin wordt gebruikt als b.v. in Johannes 13 : 16, de gezondene (apostel) is niet meerder dan die hem gezonden heeft.

Zoo moge dan gebleken zijn : 1e. Dat de Christus de Apostel en Hoogepriester onzer belijdenis wordt genoemd.

2e. Dat de titel apostel in een bijzonderen zin aan Zijn twaalf apostelen wordt toegekend.

3e. Dat de Schrift een algemeener gebruik van het woord apostel kent.

4e. Dat evangelisten en gezondenen der gemeenten alzoo worden genoemd, klaarblijkelijk in verband met een bepaalde zending of opdracht.

Hoewel dit verschillend gebruik sommigen aanleiding kan geven om het apostolaat der twaalven met zijn ambtelijke waardigheid en apostolisch gezag eer aan de traditie dan aan de Heilige Schrift te ontleenen, wordt zulk een opvatting toch niet door overtuigende argumenten gesteund. Wil men van traditie spreken, dan gaat deze reeds terug tot in den kring, die in Handelingen 1 tot de keuze van een apostel in de plaats van Judas Iskarioth overging. Ook al zou men in Matth. 10 geen roeping tot het apostolaat willen lezen, dan nog zou de onderscheiding der apostelen in den breederen kring der discipelen in Handelingen 1 bevestigd worden door het getuigenis van Petrus en de instemming der discipelen daar tegenwoordig. Zulk een traditie zou zich voltrokken hebben in de aanwezigheid van den Heere Jezus, terwijl Hij die zeker nergens heeft weersproken:

Zeer duidelijk wijst voorts de Heilige Schrift op de uitzonderlijke plaats, welke aan de apostelen wordt toegekend in de uitdrukking „het fundament der apostelen en profeten, waarvan Christus is de uiterste hoeksteen"?

Men wijst ook op Galaten 1 : 19. Zooals het er staat: „en zag geen anderen der apostelen dan Jacobus, den broeder des Heeren", kan men er uit lezen, dat deze Jacobus een andere der apostelen zou zijn, dien Paulus in den tijd, waarover hij spreekt, behalve Petrus nog gezien had. Dat zou dan tot de gevolgtrekking leiden, dat het apostelambt niet tot het twaalftal beperkt was, zoodat er van een apostolaat in bijzonderen zin geen sprake zou zijn.

De Grieksche tekst noopt echter niet tot deze opvatting n.l., dat Jacobus een apostel genoemd wordt. De zin kan ook zóó verstaan worden : van de apostelen zag ik geen anderen den Petrus, wel heb ik Jacobus den broeder des Heeren gezien. Indien Paulus daarentegen het woord apostel in ruimeren zin zou hebben gebruikt, kan men zich afvragen, waarom hij niet Ananias noemt (Hand. 9 : 10 v.v.), die te Damascus als een gezondene of apostel van Christus tot hem was gekomen.

Terecht wijst men dan ook op 1 Cor. 9 : 5, waar Patilus de andere apostelen, met welke hij zich op één lijn stelt, onderscheiden noemt van de broeders des Heeren. Hier wordt Jacobus dus niet onder apostelen geteld.

Ten slotte, waartoe moest Paulus zijn apostelschap verdedigen, indien het slechts in algemeenen zin werd opgevat, terwijl men zich van een apostolaat in den bepaalden ambtelijken en gezaghebbenden zin der twaalven niet bewust zou zijn geweest. Niets pleit dan ook sterker voor het geloof der oudste Christenheid aan het ambt der apostelen in bijzonderen zin dan Paulus' verdediging van zijn apostelschap.

De twaalf apostelen vormen een gesloten kring tot de bediening van een bijzonder ambt, het apostelschap, en dragen den naam apostel of gezant als een titel hunner bediening.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Het apostolaat

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's