Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een kerkje in de kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een kerkje in de kerk

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men wil er niet aan en toch is het zoo. Ten allen tijde is er een kerkje in de kerk. Men moest dat echter niet zoo uitdrukken, want de waarheid, welke er in schuilt is deze, dat God in de kerk Zijn uitverkorenen saamvergadert. God heeft in iedere kerk Zijn volk. Daarom kon Calvijn zeggen, dat God ook onder het pausdom Zijn kerk heeft bewaard. Ook als de kerk verre afwijkt van de zuiverheid harer openbaring is dat nog zoo. Indien men dus de uitverkorenen als de ware kerk ziet, kan men spreken van een kerk in de kerk. Het is zelfs teekenend, dat men dan liever kerkje zegt, waardoor men uiting geeft aan het gevoelen, dat de uitverkorenen weinig zijn, in vergelijking met de zichtbare kerk, die zich als zoodanig aandient.

De uitdrukking is dan ook niet van vandaag of gisteren, maar is zelfs zeer oud. En toch is er iets in, dat niet goed is, waarop het afkeurend oordeel berust. Niemand zal op goeden grond kunnen weerspreken, dat de uitverkorenen als de levende lidmaten van Christus' gemeente in den eigenlijken zin van de kerk en niet maar bij de kerk zijn.

Zij zijn echter geen kerkje op zich zelf, geen zichtbare kring in een wijdere omgeving. Men kan de uitverkorenen niet afzonderen tot een kerkje in het klein te midden van een kerk in het groot. De Heere heeft geen twee kerken op aarde, een hypocrietenvergadering en een vergadering Zijner uitverkorenen. Hij heeft één gemeente, dat is Zijn lichaam en dat wordt openbaar in de zichtbare kerk. Men zou die kunnen vergelijken bij een vischnet, waarin de visschen gevangen worden, naar het Schriftwoord : „Ik zal u visschers der menschen maken." Het is de Heere, die de visschen in het net brengt en het is ook de Heere, die over de visschen beschikt.

Indien nu de menschen zich een keur over de in het net zijnde visschen aanmatigen, wat kunnen zij anders doen dan de naar hun meening uitgezochte in een korf bewaren, waarin zij gevaar loopen te verstikken ? Maar bovendien, de keur is niet aan den mensch. Het is Gods verkiezing. De menschen zouden dan toch weer een gemengde hoop vergaderen, zoodat hun kerkje — naar hun inzicht wat nauwer begrensd — toch weer een kerkje van geveinsdheid en waarheid gemengd zou worden. Een dergelijke afzondering wordt ons door Gods Woord niet geleerd en doet aan het kerkelijk leven en aan het leven der afgezonderden niets dan schade.

Stellen wij ons even voor, dat het mogelijk ware, de uitverkorenen in een hoekje af te zonderen. Wat moest er dan van de kerk worden. Zij zou worden ontledigd van die geestelijke kracht, waarop zij leeft. Neem aan, dat ieder, die tot kennis der zaligheid kwam, iedere wedergeborene, werd overgedragen naar de vergadering der uitverkorenen, dan zou de kerk enkel en alleen uit hypocrieten bestaan. Wat bleef er over van de inwoning des Heiligen Geestes ? Hoe stelt men zich de bekleeding der ambten, de bediening des Woords en der sacramenten voor in een van het waarachtige geestelijke leven ontledigde hyprocrieten-vergadering ? Alsof Gods volk niet in de eerste plaats een taak en roeping heeft in de zichtbare kerk vanwege de geestelijke gaven, waarmede de Heere het bedeelt.

Maar nog eens. De Schrift leert dat zoo geheel anders en de menschen zijn niet geroepen of bekwaam om de heiligen af te zonderen en zich in te dringen in de dingen, die de Heere hun niet heeft toebetrouwd. Wij staan hier voor een zondig bedrijf, dat voor den Heere niet bestaan kan. Het is een zich onttrekken aan den weg Gods ten koste van het kerkelijk leven en tot schade van degenen, die zulke dingen doen. Daarin schuilt dan ook het goed recht dergenen, die niet van een kerkje in de kerk willen hooren. Zij stooten zich terecht aan den geestelijken hoogmoed, die daarin steekt: ,,Wij zijn het ware volk en wij hebben de waarheid".'

Daarbij zien wij niet over het hoofd, dat sommigen wel heel haastig gereed zijn om zich te stooten, ook al is daar geen sprake van zulk een eigendunkelijke afzondering van de kerk. Zoo hebben sommigen de gewoonten om degenen, die voor de verkondiging des Woords naar de belijdenis en voor de rechten der gemeente opkomen in het hoekje van zulk een hoogmoedigheid te plaatsen. Dat is echter een geheel andere zaak dan een kerkje van uitverkorenen willen afzonderen.

Indien het geestelijk leven in de zichtbare kerk zoozeer verachterd is, dat velen haar eigen belijdenis niet meer kennen en zoo zij daarvan al kennis dragen, haar de plaats en de beteekenis ontzeggen, welke haar toekomt, is niet de vraag van een kerkje in de kerk in het geding, doch is het tijd om zich te bezinnen omtrent het wezen der kerk en haar roeping.

Dan gaat het om de meest fundamenteele vragen en moet de belijdenis voor alles nauwkeurig onderzocht.Want van tweeën één. Of wat de kerk in het verleden heeft beleden en nog door velen als overeenkomstig de waarheid Gods en het leven der kerk wordt beleden, is nog altijd juist, öf die van andere gevoelens zijn, zijn schuldig een en ander als dwaling en in strijd met Gods Woord en de religie der Schriften op de kaak te stellen.

De mogelijkheid van dwaling wordt zelfs door de belijdenis niet betwist. Integendeel, de reformatorische kerk, die in de verantwoording van Guido de Bres en in den catechismus haar geloof zoo zuiver vond uitgedrukt, dat zij die geschriften tot haar confessie maakte, heeft ze niet een door de eeuwen heen onveranderlijk bestaan toegedacht.

Zij allerminst zou vreemd opzien, indien iemand een gravamen inbracht op eenig punt en zou bereid zijn dat te onderzoeken bij het licht des Woords. De mannen van toen zouden wellicht niet boos geworden zijn, indien iemand had gezegd, u hebt u op dit of dat punt vergist. Maar zij zouden het alweer onderzocht hebben naar den regel des geloofs.

Over mogelijkheden gesproken — men moet er niet vreemd van opzien, indien sommigen in onze dagen niet slechts op een ondergeschikt punt, maar in, zeer fundamenteele stukken, beschouwingen huldigen, die welbewust van de reformatorische grondslagen afwijken en leeringen verdedigen, welke de reformatoren zeker niet zouden aanvaarden — terwijl zij toch meenen het geloof van Christus' kerk te verdedigen.

Indien de inzichten zoover uiteengaan, gaat het niet meer om een kerkje in de kerk, maar over het geloof der kerk op zich zelf.

Wie zal beslissen in zulk een conflict? De kerk zal men antwoorden. Maar wie is de kerk ? Dat zou dan moeten worden uitgemaakt en dan komt het aan op de levende kracht, welke de kerk tot kerk maakt. Het geloof overwint de wereld en dat geloof is het geloof der kerk, want zij is in de hand van Christus. Dan is er toch weer een kerk in de kerk, waarachtig geloof in de veelheid van meeningen, welke op het terrein der kerk in den breeden zin des woords opklinken. Christus houdt Zijn kerk in stand en Hij is met haar tot aan de voleindiging der wereld.

Van de kerk zijn wij op het geloof der kerk gekomen. Er is nog geloof — waarachtig geloof — te midden van allerlei soorten van geloof en niet ten onrechte kan men de onderstelling wagen, dat het ook gemengd kan zijn met allerlei schijngeloof, bijgeloof en dwaalgeloof.

Dat maakt de zaak niet eenvoudiger en de beslissing moeilijker. Het laat zich zelfs verklaren, dat men een beslissing ongewenscht acht en in de vaagheid van het algemeene een toevlucht poogt te zoeken. Toch zal men bij een zwevende belijdenis niet kunnen leven, wijl dit zeker in strijd is met den aard der kerk, welke een pilaar der vastigheid moet zijn en een getuige van den Christus der Schriften. De, zaligheid is in geen anderen.

De reformatoren zijn zich er van bewust geweest, dat zij bouwden op het fundament, waarop de kerk der eeuwen is gegrond. En de kerk van heden staat nog altijd op hetzelfde fundament, dat. gelegd is, Daarom zal zij de reformatorische belijdenis niet loslaten, wijl zij zich in het geloof vereenigd weet met de kerk der eeuwen als één geestelijk lichaam in Christus haar Hoofd. Dat geestelijk lichaam wordt op een wijze, die voor het oog verborgen is, vergaderd door de bediening van Woord en Geest. Van dat lichaam is de kerk op aarde een zichtbare verschijning, en als zoodanig geroepen en gehouden om te doen, wat der kerk is.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 mei 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Een kerkje in de kerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 mei 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's