Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aan alle creaturen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan alle creaturen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De theologische discussie van heden heeft o.m. nog al wat van doen met de vraag omtrent het aanknoopingspunt, zooals men dat noemt. Brunner verdedigt het, Barth weerspreekt het en ieder, die leest, komt er mede in aanraking.

Het is met deze vraag als met zoovele dergelijke voor den Schriftgeloovige is het geen vraag. Wij wezen reeds eerder op het werk der schepping. God moge voor den mensch een verborgen en onbekende God zijn, wanneer men daarmede bedoelt, dat niemand God kan kennen, zooals Hij in Zijn eeuwig Wezen is. Het schepsel kan niet boven zich zelf uitgaan. Indien iemand zou meeneh, dat hij God kan kennen, zooals Hij bij Zichzelf is, dan schrijft hij zichzelf wezensgelijkheid met God toe. Anders gezegd, dan trekt hij God in het schepsel. Het schepsel wordt vergood en God wordt met de orde Zijner schepping gelijkgesteld.

Op nog een andere wijze kan men zeggen, dat God verborgen is, ook al gelooft men in Zijn openbaring en al leeft men daaruit. De Geest Gods onderzoekt de diepten Gods. En als God aan den mensch bekend maakt, wie Hij jegens hem is, beteekent dat nog niet, dat deze de diepten Gods kan onderzoeken en Zijn heilig Wezen doorgronden. God blijft in Zijn eeuwig en ondoorgrondelijk Wezen altijd verborgen. De mensch is ook voor zijn Godskennis geheel en al onderworpen en afhankelijk van de openbarende daad Gods. Daarom echter is de geopenbaarde God geen andere dan de verborgen God, want Hij zelf is het, die zich openbaart. Hij kan slechts door Zijn eigen goddelijke mededeeling worden gekend en wel, zooals Hij zich bekend maakt.

Nog op een derde wijze kan van een verborgen God worden gewaagd en wel met betrekking tot hetgeen openbaar is. Ook de geopenbaarde kennis is niet het deel van allen. Men kan onwetend zijn , van hetgeen nochtans openbaar is geworden.

Tenslotte echter raakt de bovengestelde vraag slechts zijdelings aan de verborgenheid Gods. Zij bedoelt veeleer, of de mensch ontvankelijk is voor Godskennis, of hij van nature eenig vermogen tot kennis van God heeft, dan wel eenige kennis van God draagt.

Men spreekt wel eens van natuurlijke Godskennis, alsof dat iets anders ware dan geopenbaarde. Reeds eerder werd er op gewezen, dat van natuurlijke Godskennis geen sprake kan zijn. De mensch heeft geen natuurlijk vermogen om God te kennen, indien men daaronder verstaat, dat hij zich Gods kennis zou kunnen verwerven op de wijze, zooals hij de schepping kan onderzoeken en onder de heerschappij van zijn geest brengen. Geen vermogen, indien men meent, dat het onafhankelijk van God zou zijn. Dit laatste kan echter van geen enkel vermogen worden gezegd. De natuur werkt niet op zich zelf, of uit eigen kracht.

Het is echter wat anders, te wijzen op de schepping des menschen naar Gods beeld. De mensch is tot kennis van God geroepen, dat is zijn leven en bestemming. Dat wezen wordt slechts in stand gehouden ook in de verdorven natuur door God, zijn Schepper en Onderhouder.

De vraag, of er een aanknoopingspunt is, gaat daarom terug op een andere : of God, die aan alle creaturen beveelt Zijn Evangelie te prediken, aan alle creaturen wat te zeggen heeft. Met creaturen is dan bepaaldelijk de mensch bedoeld. Het aanknoopingspunt is daarin aangewezen. Het is het mensch-zijn in den mensch, het naar Gods beeld geschapen zijn in het schepsel, Gods eigen werk in den mensch, dien mensch, die ook mensch is gebleven in zijn val en door God als zoodanig wordt behandeld.

Indien men dan ook niet meer kan aanwijzen dan een vaag besef der Godheid, is dit voldoende bewijs, temeer, waar de Heilige Schrift verklaart, dat dit gepaard gaat met een werking der consciëntie, waarom de mensch niet te verontschuldigen is. God handhaaft niet alleen Zijn gerechtigheid, maar die handhaving heeft nog een weerspiegeling in de consciëntie.

Men heeft dit een natuurlijke openbaring, een natuurlijk besef en een, natuurlijke werking der zede genoemd. Daardoor kwamen natuur en genade in een tegenstelling te staan. Naast natuurlijke religie en natuurlijke zedewet, sprak men van geopenbaarde religie. Naar aanleiding van Art. II Ned. Geloofsbelijdenis spreekt men ook van openbaring door natuur en Schriftuur. Nu is openbaring door de natuur liog wat anders dan een natuurlijk kenvermogen. De natuur is als een boek, waarin God zich openbaart. Vooreerst beteekent dit nog niet, dat de mensch ook in het boek vermag te lezen, maar dat God aan Zijn schepping de teekenen van Zijn heerlijkheid heeft ingedrukt.

Nu rijst de vraag, of en in hoeverre de mensch in dat boek lezen kan en leest, zoodat van een Godskennis uit de natuur kan worden gesproken. Wij hebben er reeds op gewezen, dat deze kennis geenszins klaar en helder is, maar toch zoo, dat er een besef van Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid is, gelijk ook door de Schrift wordt geleerd. (Rom. 1 : 18 v.v.)

Voorts valt te bedenken, dat de zelfde God, die deze algemeene openbaring onderhoudt, ook Dezelfde is, die beveelt het Evangelie aan alle creaturen te prediken. Die God is ook de machtige om Zijn Woord te laten doen, waartoe Hij het zendt. Hoe belangrijk de discussie ook moge zijn, en welke theologische vraagpunten daarbij worden te bende gebracht, de kerk behoeft niet te wachten, totdat de theologen het eens zijn. Zij heeft haar goddelijke opdracht en de roeping om die te vervullen in getrouwheid aan haar Hoofd. Het aanknoopingspunt ligt in het werk Gods. De keten der genade sluit en de Voorzienigheid Gods waakt over Zijn eigen werk. De uitkomst zal niet bedriegen, want het is alles in Zijn hand en Zijn Raad zal niet gebroken worden.

De tegenstelling natuur en genade heeft haar aanleiding gevonden in de ontdekking, dat er buiten den kring der bijzondere openbaring ook besef van de Godheid en van een zedelijk leven wenden gevonden. In de oude heidenwereld was dat niet onopgemerkt gebleven, hoewel zij het verklaarde naar haar wijsheid. Het goddelijke zag men als een in de wereld werkzame kracht, waaraan de menschelijke ziel verwant werd beschouwd. Denk maar aan Paulus' woord op den Areopagus, als hij den heidenschen dichter aanhaalt: Gij zijt ook van Gods geslacht.

Dat is nu juist de moeilijkheid. Van Gods geslacht. Wil men dan een wezenlijke verwantschap van God en mensch ? Kan men uit kracht dier verwantschap kennis dragen van God en de goddelijke dingen ? En zoo ja, waartoe dan nog bijzondere openbaring noodig ? Alle bijzondere openbaring kan dan immers evenzeer teruggebracht worden op die verwantschap, zij het dan ook dat sommige menschen bijzonder als profeten der menschheid onderscheiden zijn. In beginsel zouden allen er iets van hebben.

Indien men daarop doorgaat, wordt het bijzondere der bijzondere openbaring teruggebracht tot iets individieels, dat zulke enkelingen ten deel viel. Het is een vorm. van algemeene openbaring en algemeene openbaring is een vorm van natuurlijke kennis, welke saamhangt met de goddelijke verwantschap der menschelijke natuur.

Het geheele stuk der openbaring verschijnt op die wijze in natuurlijk licht. Al wat de menschen omtrent God voortbrengen, heeft in beginsel evenveel recht van bestaan. De waarheid Gods wordt betrekkelijk en men heeft geen andere weg dan uit alles wat de geschiedenis biedt te trachten tot een begrip te komen, dat de waarheid benadert.

Daarom is de tegenstelling natuur en genade een zeer bedenkelijke. In de consequenties, welke daaraan worden verbonden, heft zij de openbaring als daad van God op. Beginnen wij daarentegen bij de schepping van den mensch, dan beginnen wij bij de daad Gods, die tevens een daad van openbaring is, zoodat geheel de wereld in het licht der openbaring als souvereine daad Gods staat. Zij ontneemt den mensch de gedachte van Gode gelijk te zijn, en zet hem op de plaats, welke God hem toekent, onderscheiden in wezen en ook voor zijn Godskennis van Hem afhankelijk.

Zoo is het ook Zijn souvereine vrijmacht om Zich in Christus het vleeschgeworden Woord op een geheel bijzondere wijze te openbaren en door Hem gestalte aan te nemen in de harten.

Algemeene en bijzondere openbarmg wonden dan als daad Gods onderscheiden en zijn ook onderscheiden in hun werkingen naar het voornemen Gods, welke in de uitnemende kennis van Christus, welke Hij voor Zijn kerk heeft weggelegd, haar schoonste en heilrijke vrucht heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Aan alle creaturen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's