Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Twee zonen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wat dunkt u ? Een mensch had twee zonen, en gaande tot den eersten zeide hij: Zoon! ga heen, werk heden in mijn wijngaard. Doch hij antwoordde en zeide: Ik wil niet; en daarna berouw hebbende, ging hij heen.En gaande tot den tweeden, zeide hij desgelijks, en deze antwoordde en zeide: Ik ga, heer! en hij ging niet. Wie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan ? Zij zeiden tot Hem : De eerste Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat de tollenaars en hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods. Want Johannes is tot u gekomen in den weg der gerechtigheid, en gij hebt hem niet geloofd; maar de tollenaars en hoeren hebben hem geloofd; doch gij, zulks ziende, hebt daarna geen berouw gehad om hem te gelooven. Mattheüs 21 vers 28—32.

Twee zonen

Wij behoeven niet te gissen naar den zin van bovenstaande gelijkenis. Jezus heeft het den Overpriesteren en Ouderlingen duidelijk genoeg gemaakt. Israël was het volk, waaronder God den wijngaard van Zijn Koninkrijk had geplant. Elk Israëliet lag onder de roeping, dat die wijngaard zijn hart hebben zou. Wat was echter de werkelijkheid ? De groote massa was óf bruutonwillig óf harteloos-vroom. Zeker, ef was ook toen een overblijfsel, dat Zich de Heere behouden had. Maar hoe klein was hun getal tegenover die anderen. En om die anderen was het Jezus nu te doen.

En och, als het licht Gods ontdekkend straalt in het hart van Gods overblijfsel, nu, dan buigen zij mede vanwege de onwilligheid van dien eersten zoon; dan bukken zij ook mede bij de teekening van den tweeden; dan leeren- zij smeeken : „Weerhoud, o Heer', Uw knecht, dat hij zijn hart niet hecht' aan dwaze hoovaardij" ; ja, dan moet het hen weer brengen aan Immanuëls voeten met de bede: „O, Bron van 't hoogste goed, wasch, reinig mijn gemoed, van mijn verborgen zonden".

Die eerste zoon is het beeld van de brute neenzeggers onder Israël. Openlijk droegen zij hun „ik wil niet" uit. Wel waren zij op de erve des verbonds geboren, maar zij waren achterwaarts geweken en-tenslotte neergezonken tot het peil van tollenaars en hoeren. De wereld wilden zij, en niet den wijngaard. Hoevelen zijn er zoo ook nu. Éérst nog zacht, tenslotte steeds harder lachend om den eisch des Heeren, verwerpend den God van hun Doop. „Ik wil niet". Past nu op, dat gij deze gelijkenis niet misbruikt door het „ik wil niet'' aanbevelenswaardig voor te stellen, op de manier dergenen, die achten dat raen eerst in allerlei uitspattingen moet hebben geleefd, om recht te verstaan, wat genade en bekeering is. Schande over zulk een toepassing. De Heere Jezus houdt ons den eersten zoon niet voor om zijn „ik wil niet" te loven; integendeel, om de dringende noodzaak te prediken van berouw over de zonde, van verootmoediging en wederkeer naar den Heere. Die noodzaak is er voor ons allen. Want wij hebben God, onzen Schepper, ook den rug toegekeerd, en wij dragen een hart om, waarin het van nature leeft: „Ik wil niet". Hebt gij dit nu reeds als schuld voor God leeren kennen en beweenen, mijn lezer ? Want in veler spreken over hun nog-onbekeerd-zijn ligt zoo geheel niets van zielenood daarover. Men schijnt er een soort eer in te stellen, dit nog van zichzelf te moeten constateeren — en inmiddels leest men anderen nog deles. Och, werden dezulken eens oprecht voor den Heere, en leerden zij Hem smeeken in schuldbesef : „Heere, bekeer Gij mij, zoo zal ik bekeerd zijn". Leeft toch niet voort, den Heere tergende. Want gij zult vergaan, indien Zijn toorn maar een weinig zal ontbranden. Kust den Zoon !

Zie, daarop komt het aan voor den eersten, maar óok voor den tweeden zoon. Met dien tweeden zoon bedoelt de Heere Jezus Overpriesteren en Ouderlingen. Zij waren de mannen, die ja zeiden. Het was alles ja bij hen. Ik ga, heer — tegenover de schare, die de Wet niet kent en dies vervloekt zij.

Maar toch, innerlijk waren zij aan de vreeze Gods even onbekend als de anderen. Met hun hart zeiden ze ook neen tegen den liefdesarbeid in Gods wijngaard. Zij zeiden ja — maar zij gingen niet, ook toen nog niet, toen hoeren en tollenaren wel gingen.

Johannes de Dooper was gekomen in den weg der gerechtigheid, aandringend op de harten 'met Gods gerechtigheid, of zij ook mochten leeren de schuld van hun ongerechtigheid en het ongenoegzame van hun eigengerechtigheid te erkennen voor God, om in den weg van verootmoediging en berouw te leerem leven uit „den Heere, onze gerechtigheid", Dien Johannes im­ mers mocht aanwijzen, zeggende : „Zie, het Lam Gods".

En — wie hebben nu Johannes' prediking gerechtvaardigd ?

Tollenaars en hoeren — zij hebben Johannes geloofd ; die eerst gezegd hadden „ik wil niet'', zij gingen daarna — berouw hebbende — heen.

Wonder van Gods vrije ontferming. Zij, die naar menschentaxatie verloren moesten worden geacht, leerden door de onwederstandelijke genade Gods Zijn wijsheid rechtvaardigen. De Heere werd hun te sterk Komt, wanhoopt nog niet, vaders en moeders, die al zoolang geworsteld hebt over een zoon of dochter, die de wegen des Heeren niet wil. Ziet, hoe die neenzeggers van eerst, door God overmocht, zijn heengegaan in den wijngaard!

En de Overpriesters en Ouderlingen ? Jezus legt dit ontzettende getuigenis van hen af : gij, zulks ziende, hebt geen berouw gehad. Zij bleven weigeren alles schade en drek te achten om de uitnemendheid der kennis van Christus, wiens wegen Johannes kwam bereiden. Zelf gingen ze niet in, en het ingaan van anderen dorsten ze nog becritiseeren.

En wij ? Ook wij hebben gezien en gehoord, hoe hoeren en tollenaren berouwvol tot den Heere gekomen zijn. Nog geschiedt het, dat menschen van het „ik wil niet", door Gods almachtige genadekracht in het hart gegrepen, het oneens worden met de zonde, en Christus te kennen en uit Hem te leven wordt het leven hunner ziel.

Zijn wij, kerksche menschen, die altijd ja hebben gezegd, nu ook al met dezulken neergezonken als arm zondaar op de borggerechtigheid van Christus ? Of moet de Heere van ons nog zeggen : „en gij, zulks ziende, hebt geen berouw gehad "?

De mensch,  wiens beeld in den tweeden zoon wordt geteekend, is geen vloeker ; integendeel, hij is een man, die zeer rechtzinnig weet te spreken over de waarheden van Schrift en Belijdenis. Doch — waaraan het hem ontbreekt ? Aan de behoefte om te schuilen als een arm en doodschuldig zondaar onder de vleugelen van Immanuël. Het gevaar is zoo groot, dat wij, als kerksche menschen, met den vorm tevreden zijn, hooggaande op allerlei, waarin wij toch maar niet zijn als die en die (ik ga, heer) en intusschen met al onze vleeschelijke godsdienst een gruwel in Gods oogen. Dan zegt Christus het ook ons, wijzend op dezulken, die wij misschien met Farizeesche hoogmoed voorbijgingen : tollenaars en hoeren zullen u voorgaan in het Koninkrijk Gods.

Bekeering is noodig, ook voor den tweeden zoon. Waar dat geschiedt, daar krijgt zulkéen een afkeer van zijn eigengerechtigheid. Daar leert hij het verstaan, dat al het kwaad van dien eersten zoon ook woont in zijn hart. Het „ik ga, heer" besterft op zijn lippen; met hoeren en tollenaren leert hij zich kennen in de schuld voor God. Maar dan komt er ook een toekeer tot den levenden God, om zijn zonden te belijden en met verfoeiïng van eigengerechtigheid te vragen naar gerechtigheid, die voor God kan bestaan. In droefheid naar God leert hij hongeren en dorsten naar Jezus. En waar het om Hem te doen wordt, is er blijdschap in den hemel, en daar zal ook in de ziel het licht der blijdschap rijzen. Wie in den nood zijner armoede Hem noodig krijgt, Die om de schuld van eigenwilligen is uitgeworpen op het vloekhout der schande, die zal licht zien, en door Christus in de gemeenschap des Heiligen Geestes vrede leeren smaken met God.

Zulks doet de Heere om Zijns Naams wille. Dien Naam te prijzen, die in Christus geopenbaard wordt als een Naam vol van genade en waarheid over een verloren zondaarsvolk. Zoo zullen dus allen, die in den hemel komen, hier de grondtoon leeren van het lied der verlosten : uit genade zalig. Geen plaats daarboven voor elkeen, die het Lam Gods niet noodig had en Hem niet liefkreeg in onverderfelijkheid. Hoe zult gij dan ontvlieden, indien gij geen acht slaat op zoo groot een zaligheid ?

Gods Geest vernedere het hooge hart, en make u de poort Christus onmisbaar. Hier moet, ja, hier moogt ge door, zonder één draad van uzelf. Alleen door deze poort, die zich slechts opent, maar ook gewisselijk zich opent, voor wie als boeteling kloppen leert, alleen door deze poort is er ingang ; door dezelfde poort, o kerksche menschen, waardoor ook tollenaars en hoeren zijn ingegaan. De laagste plaats, een wonder van gena — ik niets, maar gij, o Heere Jezus, mijn alles — dat is voor den eersten èn voor den tweeden zoon op de leerschool des Geestes te leeren noodig. En hoemeer, o, volk van God, uit Christus en Zijn rijkdom uw leven is, hoemeer dat leven zal zijn tot verheerlijking Gods. En blijft het hier nog maar een beginsel, het gaat naar den wijngaard van het volmaaktelijk dienen daarboven. Daar geen zondig „ik wil niet" meer. Daar geen hooghartigheid en harteloosheid meer. Maar dan, met al de gezaligden, God eeuwig grootmaken, ja Hem dienen, dag en nacht.

Ameide en Tienhoven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's