Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Een ware bidder

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want zie, hij bidt". Handelingen 9 vers 11b.

Een ware bidder

Dit woord herinnert ons aan Saulus van Tarsen. Voor de derde maal wordt hier over hem gesproken. Eerst lezen we, dat hij de kleederen bewaarde van degenen, die Stefanus steenigden, daarna lezen we in Hand. 8 dat hij de gemeente verwoestte, gaande in de huizen, en zoowel vrouwen als mannen in gevangenis overleverde, en hier in ons tekstverband wordt ons gezegd, hoe deze vervolger een volgeling wordt.

Hij was een man uit den stam van Benjamin, opgevoed aan de voeten van Gamaliel, naar de bescheidenste secten der farizeën. Deze Saulus was dus een in eigen oog vroom man, een man, die door vroomheid en wetsbetrachting den hemel dacht te verdienen. Hij behoorde tot de meest nauwgezette vromen van zijn tijd, die stipt vasthielden aan de wet. Hij bad op gezette tijden des daags, wellicht in lange gebeden, om door de menschen gezien te worden. Ongetwijfeld hebben zijn tijdgenooten wel eens gedacht of gezegd : „Zie, hij bidt ? "

Zoo uitwendig gezien had Saulus dus veel deugden, die tot voorbeeld kunnen zijn. Paulus was echter vervuld met een wreveligen haat tegen Jezus van Nazareth. Deze toch leerde, dat men niet zalig werd door de werken der wet, sterker, deze sprak het „wee u'' uit over de farizeën. Hij durfde zeggen, dat al hunne gerechtigheden voor God waren als een wegwerpelijk kleed. Daarom haatte Saulus Jezus en al diens volgelingen met een doodelijken haat. Hij meende Gode een dienst te doen, die gemeente van Christus, niet alleen te Jeruzalem, maar ook daarbuiten, te vervolgen. Het was dwaasheid, Jezus te volgen. Vooral nu, want Hij was gekruisigd. De tijd om te volgen was nu zeker voorbij. De Hoogepriesters en de Schriftgeleerden " waren het immers eens geweest, dat deze mensch moest sterven, wilde het geheele volk niet verloren gaan. Deze Nazarener toch stootte omver wat de vaderen hadden nagelaten. Deze Saulus was dus een vroom man, maar onbekeerd, een man met een onwedergeboren hart. Het was een man, zooals alle menschen van nature zijn, God en den naaste hatende, ondanks alle goede bedoelingen. Het was een man, die meende, met zijn goede werken God te kunnen dienen, zonder te verstaan, dat hij noodig had door den Heere bediend te worden. Hij was, evenals vele godsdienstige menschen, opgevoed aan Gamaliels voeten, maar helaas niet aan Jezus' voeten. Dat laatste is noodig om waarlijk bid den te leeren.

Lezer, kent ook gij die plaats aan Jezus' voeten, of alleen nog maar aan Gamaliels voeten ? Als dat laatste alleen het geval is, zoo kan 't wel zijn dat ge godsdienstig zijt, ge zijt dan echter nog een vijand van genade, ook al weet ge krachtens dat onderwijs, dat ge genade moet ontvangen. Te weten, dat we genade ontvangen moeten, is niet genoeg, genade ontvangen wèl. Waar een zondaar genade ontvangt, daar leert hij bidden, zoo, dat God het bidden noemt. Dat was het geval bij Saulus.

Wat was toch wel de oorzaak, dat deze naan, die anderen dwong „den Naam'' te lasteren, zelf dien Naam leerde aanbidden? Daartoe was geen reden in Saulus. Neen, het was Gods vrijmachtig, verkiezend wel behagen. Deze — zegt de Heere — is Mij een uitverkoren vat, om Mijnen Naam te dragen onder de heidenen. Nooit zou deze Saulus naar Jezus hebben omgezien, als Jezus niet naar Saulus had omgezien. Nooit zou Saulus waarlijk hebben leeren bidden, als God de Heere hem niet, naar Zijn vrijmachtig, verkiezend welbehagen, als een brandhout had gerukt uit het vuur. Omdat de Heere Paulus liefhad met een eeuwige liefde, greep Hij Saulus in 't hart. Vandaar dat hij later getuigt: „Ik ben met Christus gekruist, en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij".  Saulus reist naar Damascus. Wie hij ook gedacht had te ontmoeten, allerminst had hij vermoed, Jezus van Nazareth te zullen tegenkomen. En toch, Jezus treedt Paulus tegemoet. Een licht omschijnt hem boven den glans der zon. Het is het licht van de oordeelende, hart-doorzoekende majesteit Gods. Een stem weerklinkt: „Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij ? " De briescheiide Saulus moet vallen. Jezus heeft, zooals blijkt, niet veel woorden noodig om Saulus aan Zijn voeten te brengen. Aan Jezus' voeten leert Saulus bidden, zooals hij nog nooit gebeden had.

Voorheen was het bij Saulus „ik wil" ; nu werd zijn „ik" gekruisigd. Vandaar dat hij gaat vragen : „Heere, wat wilt Gij ? '' Paulus verstaat, hoe hard het is de verzenen tegen de prikkels te slaan.

„Heere, wie zijt Gij ? "

„Ik ben Jezus".

Maar als Jezus hier Saulus tegenkomt, hoe zal Saulus dan zonder Jezus verder gaan ? Die naam, Jezus de Nazarener, klonk hem voorheen in de ooren als een bedrieger, maar nu moet hij erkennen, dat hij, vrome, eigengerechtigde man, zichzelf heeft misleid, dat hij bezig is zichzelf te bedriegen. Al waant Saulus Jezus dood, Hij leeft, en Saulus zal het leven uitsluitend aan Zijn genade hebben te danken. De pijl, die Jezus afschiet, treft Saulus in het hart, en wie in 't hart wordt getroffen, valt dood neer.

Saulus ligt aan Jezus' voeten. Dat is een veilige plaats, ja, zelfs de veiligste plaats alléén. Als een doodelijke antithese stond de leer van Jezus tegenover de zijne. Dat wist hij reeds vroeger. Thans leert hij dat bij ervaring. Heel zijn farizeïsme stort in een, al zijn gerechtigheden zijn voor God als een wegwerpelijk kleed.

Saulus vraagt wat hij doen moet. Dat is steeds de vraag van allen, die ontdekt worden aan hun zonde en schuld. „Wat zullen we doen ? " Dat was de vraag op den Pinksterdag, ook bij den stokbewaarder. Wie echter aan Jezus' voeten ligt, leert verstaan, dat de zaligheid niet is gelegen in de werken der wet, maar wordt ontvangen door het geloof in Christus Jezus. Aan Jezus' voeten vallen menschen met een gescheurd hart en gescheurde harten vinden  ook een gescheurden hemel. Gebroken harten en verslagen geesten veracht Hij niet. Sterker, „Hij heelt gebrokenen van hartö en Hij verbindt ze in hunne smarten, die in hun zonden en ellenden, tot Hem zich ter genezing wenden". Zoo was het bij Saulus. Hij leert bidden om genade. In zijn ziel leefde : „Heere, Uw doen is rein. Uw vonnis gansch rechtvaardig", maar óok : „Gena, o God, gena, hoor mijn gebed; verschoon mij toch naar Uw barmhartigheden".

Kent ook gij, lezer, dit toeven aan Jezus' voeten, dat worstelen om genade, dat billijken van Zijn recht ? Aan Jezus' voeten leert een verloren zondaar roepen om behoud. Dezulken vinden altijd gehoor. Zulke bidders, die God in Zijn recht billijken, ja, dat recht lief krijgen en alleen kunnen pleiten op Gods barmhartigheden, laat de Heere niet staan.

Annanias wordt naar Saulus gezonden, zoodra hij gekomen is in de straat, genaamd, de Rechte, in het huis van Judas. Annanias zegt: „Heere, ik heb uit velen gehoord, hoeveel kwaad hij Uw heiUgen te Jeruzalem heeft aangedaan". Jezus echter zegt: „Ga, want zie, hij bidt". De Heere zendt dus boodschappers naar biddende menschen, naar menschen dus, van wie de Heere zegt „Zie, hij bidt''. Dat laatste hebben we noodig. We moeten een bidder zijn of worden in Gods oog. Het alleen maar te zijn in het oog der menschen, is niet genoeg. In eigen oog en in 't oog van zijn medemenschen had Saulus dikwijls gebeden, had hij wellicht zijn deugden opgesomd, zooals dat de farizeër gewoon was. Nu kan hij alleen maar ondeugden opsommen. Hij is strafschuldig. God rechtvaardig. Geen enkele pleitgrond is meer te vinden in den mensch. Niets blijft er over om in te rusten aan , 's menschen zijde. Naar het rechtvaardig oordeel Gods is eeuwige straf verdiend. Vrees voor straf, maar bovenal droefheid over de zonde, vervult de ziel. Zulk een bidder is schuldig en aan schuldigen alleen kunt ge genade kwijt. Zulk een bidder weet zich afhankelijk van Gods genade. Zulk een bidder erkent, dat den Heere alleen de eer toekomt. „Heere, het is door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen".

Deze zaken worden geleerd aan Jezus' voeten, niet aan Gamaliels voeten. Zulk bidden is hartewerk. En — de Heere ziet juist het hart aan. Vandaar dat Jezus van Saulus zegt: „Zie, hij bidt". De Heere zelf stort den Geest der genade en der gebeden uit in zulke harten. In zulk bidden ligt kracht, kracht om den Heere vast te houden, evenals Jacob, al is het met een ontwrichte heup, met een „ik laat U niet los, tenzij Gij mij zegent".

Paulus wist toen wellicht nog niet recht te bidden in Jezus' Naam. Maar het zou ook Pinksterfeest worden in Paulus' ziel. Annanias moet naar Saulus, opdat hij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zou worden. De Heilige Geest ontsluit het werk van Christus, als eenige pleitgrond voor een verloren zondaar. In dat werk schittert Gods barmhartigheid het allermeest. In Christus wordt de mogelijkheid tot verlossing ontsloten. De éénige mogelijkheid ! Daar is geen andere mogelijkheid!

Zalig, te mogen bidden in Zijn Naam, want, al wat gij den Vader bidden zult in Zijnen Naam, dat zal Hij u geven. Zulk een gebed heeft als wezenskenmerk „Heere, Uw wil geschiede en Uw Naam worde geheiligd". Dat is bidden, eenswillend met en onderworpen aan Gods wil.

Zulk een bidder laat de Heere nooii staan. „Dat kan niet zijn, dat duldt Zijn glorie niet". Zulk een bidden vindt verhooring, eer ze tot Hem roepen. Dat was ook het geval met Saulus. De sohellen vallen hem van de oogen, lichamelijk en geestelijk. En nu kan hij niet anders dan spreken van de vrije genade Gods in Jezus Christus, voor een verdoemelijk, schuldig zondaar. Ook Saulus mocht zingen: „Wie is aan onzen God gelijk, die armen opricht uit het slijk ? " Of wel getuigen : „Mij, den grootste der zondaren, is barmhartigheid geschied". Zulk een bidder gaat het om de verheerlijking Gods en in de verheerlijking Gods is gelegen de zaligheid der ziel.

Lezer(es), kent ge iets van dat worstelen aan Jezus' voeten ? Dat is noodig ! Het gaat niet om uw gebed, maar ook niet zónder gebed. „Op uw noodgeschrei, doe Ik groote wonderen".

Kunt ge het nog af op gezette tijden des daags, in het openbaar in uw gezin, of kent de Heere ook de verborgen plaatsen, onder vier oogen aan Jezus' voeten ? Het is zoo goed. Hem 't gansche hart uit te storten. Daarom : „Stort voor Hem uit uw gansche hart; Hij is een toevlucht in 't lijden". Niets van u komt in aanmerking, maar alleen het Zijne. Dat wordt juist aan Zijn voeten geleerd! „Rijken worden ledig weggezonden, armen worden met goederen vervuld".

Bekeert u, bekeert u !, Waarachtige bekeerig is noodig. Zulk een blijdschap heeft een Godverheerlijkende vrucht.

Zulk een bekeering geeft blijdschap in de gemeente Gods op aarde. Met het oog daarop zegt Paulus later : „En zij verheerlijkten God in mij". Daar was echter ook blijdschap in Paulus' ziel, een blijdschap, die alle verstand te boven ging, een blijdschap in God, naar waarde nooit te danken. Maar daar was ook blijdschap in den hemel. „Want daar is blijdschap in den hemel over éen zo'ndaar, die zich bekeert, meer dan over 99 rechtvaardigen, die de bekeering niet van noode hebben".

„Die blijdschap zal eens onbepaald, Door 't licht, dat van Zijn aanzicht straalt, Ten hoogsten toppunt stijgen".

Die blijdschap valt ten deel aan allen, van wie de Heere zegt: „Zie, hij (zij) bidt".                      

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's