Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schriftuitlegging en belijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schriftuitlegging en belijdenis

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Ned. Geloofsbelijdenis leert: „Men mag ook geener menschen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijken bij de Goddelijke Schrifturen, noch de gewoonte bij de waarheid Gods, want de Waarheid is bovenal, noch de groote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden of personen, noch de conciliën, decreten of besluiten, want alle menschen zijn uit zich zelve leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelve". (Art. VII)

Is het daarmede nu in overeenstemming, als wij ons stellen op den grondslag van Gods Woord, uitgelegd in den zin, overeenkomstig of in overeenstemming met de Drie Formulieren van Eenigheid?

Men heeft daarop gewezen als ware dit een verlaten van het reformatorisch standpunt.

De zaak is gewichtig genoeg om er bij stil te staan. Daarom zetten wij de dingen maar onder elkander.

De vraag is n.l. of de uitlegging der Heilige Schrift aan menschelijke geschriften of menschelijk gezag wordt gebonden, indien wij haar overeenkomstig de belijdenis des geloofs willen verstaan ?

Voeren wij in plaats van de Drie Formulieren het woord belijdenis in, dan doet het reeds anders aan, hoewel het toch niets anders zegt. De bedoeling is toch de uitlegging der Heilige Schrift overeenkomstig de belijdenis, zooals die is neergelegd in de Drie Formulieren van Eenigheid. Het is immers klaar en duidelijk, dat de Heihge Schrift wordt uitgelegd in overeenstemming met de belijdenis der kerk.

Men kan alleen zeggen, dat hierbij stilzwijgend wordt ondersteld, dat de belijdenis in overeenstemming met de Heilige Schrift is. Immers alleen in geval dit niet zoo ware, zou de uitlegging onzuiver worden, indien zij in het kader dier belijdenis werd gedrongen.

Dan toch waren de verhoudingen omgekeerd, want de Heilige Schrift wordt niet bepaald door de belijdenis, maar de belijdenis wordt bepaald door de Heilige Schrift. Indien de belijdenis op eenig punt niet in overeenstemming is met de Waarheid, moet zij wijken en aan het Woord Gods geconformeerd worden. En dan komt Art. VII aan, de orde. Ook al zou zulk een stuk der belijdenis nog zoo hooge waardeering hebben gevonden, zeg wegens de oudheid en de eerwaardige synoden, die het zoo hebben vastgesteld, dit alles zou niet zoo zwaar mogen wegen, dat het ook maar met Gods Woord op een lijn zou worden gesteld. Men zou het moeten loslaten op grond van dat Woord. Zoo niet, dan zou men menschelijk gezag boven het Woord stellen.

Een ieder kan echter weten, dat zulk een houding nog niet gebleken is en ook niet achter de gewraakte formuleering ligt. Zelfs de geheele positie is een andere. Wanneer iemand als grondslag voor zijn arbeid Gods Woord, uitgelegd in overeenstemming met de Drie Bormulieren noemt, dan is het eerste ook het gewichtige en fundamenteele: Gods Woord.

De nadere aanduiding legt geen beperking op aan het gezag van Gods Woord, maar aan het gezag der uitlegging of liever aan de uitleggers. Zij wil juist voorkomen, dat men het gezag van dezen of genen uitlegger boven dat van Gods Woord stelt en daarom is zij, niet in strijd met Art. VII der Geloofsbelijdenis, Veeleer, is zij daarmede in  overeenstemming.

Geheel anders ware het, indien het hier een bepaalde kwestie gold : een of ander leerstuk, dat in het midden der discussie stond en rijp was voor kerkelijke beslissing. Indien in zoo'n geval een Schriftuurlijke overtuiging veld won en tot een beslissing voerde, waarbij de confessie , in overeenstemming werd gebracht met Gods Woord, en men zou dan weigeren mede te gaan, dan stond de zaak anders.

Thans echter is dat niet het geval.

Afgezien van de mogelijkheid, dat tegen eenig stuk der belijdenis in de kerk bezwaar zou kunnen rijzen, waarbij verder moet worden aangenomen, dat het een kerkelijke behandeling kan vinden, is er in het huidig gesprek zulk een geschil niet aanwezig.

Het gaat thans over de belijdenis, zooals die daar ligt. Daarom raakt het thans aan de waardeering van de belijdenis als geheel en wordt eigenlijk geen andere vraag aangeroerd dan deze : of men de Heilige Schrift zal uitleggen overeenkomstig de belijdenis, ja dan neen.

Die vraag kan nog algemeener worden gesteld, zoodat men zelfs aan de Drie Formulieren niet behoeft te denken: Zal de kerk de Heilige Schrift uitleggen in overeenstemming met haar Credo, dat is haar geloof ?

Op deze vraag kan slechts die man ontkennend antwoorden, die het Credo der kerk in geen enkele formuleering wil erkennen, want allen, die dat wèl doen, zullen het geheel gewoon vinden, zoodat het niet eens afzonderlijke vermelding noodig heeft. Natuurlijk, dat de kerk getuigt overeenkomstig haar geloof en derhalve in overeenstemming met haar confessie. Even gewoon is het ook, dat de kerk zulk een uitlegging van haar predikers verwacht en een andere niet kan toestaan, tenzij dan — en dan komt het weer aan de zaak — tenzij dan blijke, dat die andere uitlegging de juiste en Schriftuurlijke is. Of — en dat is ook mogelijk — dat het een ondergeschikt punt betreft, hetwelk in de vrijheid van kerk en prediker is gelaten. Niemand echter neemt aan, dat zulk een geval de belijdenis als geheel betreft. Daarom kan men veilig de stelling handhaven, dat de kerk de Heilige Schrift uitlegt in overeenstemming met haar belijdenis.

Doet zij dat niet, dan is zij niet alleen in strijd met haar geloof, maar ook met zich zelf. Dan is zij een huis, dat tegen zichzelf verdeeld is en niet bestaan kan.

Het is dus niet alleen gereformeerd en reformatorisch, maar kerkelijk en overeenkomstig den aard der kerk, dat zij de Heilige Schrift predikt en uitlegt in overeenstemming met haar belijdenis.

In een gezond kerkelijk leven behoeft men dat er niet bij te zeggen, omdat het gezond is. Het wordt alleen een kwestie, indien iemand dat niet in acht neemt.

Zoo is er op zich zelf niets strijdigs in, als de voorstanders der confessie de uitlegging der Schrift in overeentemming met de belijdenis als de juiste erkennen. Het strijdige en ongezonde schuilt bij degenen. die zulks ongewenscht achten en zich aan de belijdenis niet houden.

Dezulken zijn echter niet in de eerste plaats geroepen om de aanhangers der confessie daarvan een verwijt te maken, wijl zij althans den schijn geven met de belijdenis der kerk op gespannen voet te staan, of mogelijk een vrijheid opeischen, welke in het geheel geen geformuleerde confessie gedoogt. 

Dit laatste geval, als zijnde geheel en al in: strijd met de openbaring der kerk, die door de Heilige Schrift zelf wordt vermaand de leer zuiver te bewaren, behoeft geen nadere weerlegging.

Indien men echter geen bezwaar maakt tegen het confessioneel karakter der kerk, kan men ook moeilijk bezwaar hebben tegen het gewone, n.l. dat haar prediking in overeenstemming is met haar confessie. Dit betreft van zelf de uitlegging des Woords.

Heeft men dat toch, dan moet dit derhalve de belijdenis als geheel treffen. Zij zou dan naar het oordeel derzulken dermate in strijd zijn met de Heilige Schrift, dat men zich daaraan met een goed geweten voor God en de menschen niet houden kan. Zulk een toestand zou op een zoo verregaande afdoling van wat der kerk van Christus eigen is moeten wijzen, dat alleen een reformatorische vernieuwing uitkomst zou kunnen geven.

Zij, die desondanks aan de belijdenis zouden willen vasthouden en met haar behulp een Schriftverdraaiïng instede van haar uitlegging zouden willen handhaven, moesten dan wel door een ijdelen waan bevangen zijn.

Doch zoo kan men toch de zaak niet zien, als men bedenkt, dat wij van doen hebben met de reformatorische belijdenis, zooals die daar ligt uit de reformatorische eeuw. Dat zou toch betèekenen, dat de reformatorische kerk instede van uit den rijkdom des Evangelies geput te hebben, een groote vergissing zou zijn, die ook zelfs op de oude Christelijke kerk terug sloeg. Dan zou noch de reformatorische, noch de oude kerk de Heilige Schrift hebben verstaan, en dan moesten de ware reformatoren nog komen. Dan staan wij met degenen, die bezwaar maken tegen de uitlegging der Heilige Schrift overeenkomistig de belijdenis, voor een nog ongehoorde nieuwigheid.

Nog eens — als wij zeggen overeenkomstig de belijdenis — raakt dat de belijdenis als geheel, het geloof der kerk, het Evangelie, zooals de kerk dat verstaat, waaruit zij ook leeft. Indien dat niet juist is, heeft zij het Evangelie nog nooit verstaan en is haar prediking ijdel. Zij zal echter geen ander evangelie aanvaarden, dan. hetwelk zij belijdt, al kwam er zelfs een engel uit den hemel.

Omgekeerd, indien — gelijk wij gelooven — de reformatorische confessie uit de Waarheid Gods is en getuigenis van het algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof, uit den gloed van den strijd des geloofs geboren, zoo kan het niet tegen de Waarheid zijn degenen, die door Gods Woord en Geest geleerd wilden zijn, ook na te volgen om door het Woord en den Geest geleerd te worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Schriftuitlegging en belijdenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's