Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Kerstfeest staat weer voor de deur. Nog enkele dagen en het Christusfeest word weer gevierd en het engelen-evangelie klinkt weer door de kerken tot troost van bedroefden, tot wegwijzing voor zoekenden, tot verkwikking van duistere zielen, die wonen in 't land en de schaduw des doods : U is heden geboren de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere.

Menigeen die weet dat ons heil voor tijd en eeuwigheid afhangt van de vraag of Christus ook geboren is in de onreine stal van ons hart, kent de bede, die een dichter aldus vertolkt :

Hóé zal ik U ontvangen ? Hóé wilt Gij zijn ontmoet ?

Wij weten 't maar al te goed, dat de wereld Jezus niet wil ontvangen en dat er voor Jezus geen plaats was in Bethlehem en dat Israël den nederigen rabbi niet wilde kennen, zoodat Johannes kon schrijven : Hij is gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen — of ook : Het Licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen. Israël wilde den Messias zien komen op de wolken, maar toen het Gode behaagde Zijn Zoon te zenden als een klein hulpbehoevend kind, nu wilde Israël Hem niet ontvangen. Israël stond te hoog bij zichzelf, 't Achtte zich te rijk en te voornaam voor zulk een Zaligmaker en te goed voor die weg der zaligheid. Gods Geest moet aan ons hart veel gearbeid hebben zal er plaats voor Jezus bij ons zijn en zal de vraag om antwoord roepen : Hoe zal ik U ontvangen ? Hoe wilt Gij zijn ontmoet ? Ziet, dan gevoelen we het, dat het niet gaat om de vraag, welke ontvangst wij den Heere bereiden willen, maar welke ontvangst Hij goedkeurt.

Als Jezus zegt : „Zoo wie het Koninkrijk Gods niet zal ontvangen gelijk een kindeke, die kan in hetzelve geenszins ingaan", dan wordt voor velen de deur dicht gedaan, omdat ze niet als een kindeke het Koninkrijk Gods ontvangen willen.

Als wij deze zelfkennis eens bezaten, dat ons hart niet in de rechte gestalte is om den Heere Jezus te ontvangen, zoodat wij de rechte Kerstvreugde niet smaken kunnen, 't zou ons arm en ellendig maken. Misschien zouden we dan kunnen verstaan de woorden, die ge vindt in Matth. 8 vers 8 :

„Heere ! ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen".

I. Zelfkennis. II. Zelfverootmoediging. III. Verhooring.

Deze woorden zijn gesproken door een heidenschen hoofdman te Kapernaüm. Mattheüs beschrijft eerst, dat een onreine melaatsche tot Jezus komt met de woorden : „Heere, indien Gij wilt. Gij kunt mij reinigen". En dan blijft Jezus niet op een afstand staan, maar de Heiland gaat naar hem toe en raakt den onreine aan en zegt : Ik wil, word gereinigd. 't Kerstfeest predikt ons dat Jezus niet ver weg bleef in den hemel, maar dat Hij is neergedaald tot zondaren om één met hen te worden om hen zoo te kunnen verlossen.

Als de onreine melaatsche is weggegaan, komt de onreine heiden en die werd ook door de nood tot Jezus gedreven. Hij had een knecht, van wien hij zeer veel hield en die nu ernstig ziek was en veel pijn leed, want hij was geraakt, dat is verlamd.

Er is niemand die zijn knecht helpen kan en dan besluit die hoofdman liaar Jezus te gaan. Dat is een moeilijke gang, want de Joden verachten immers de heidenen. Zou Jezus hem niet honen en verachten ? Maar hij wilde dat dragen uit liefde tot zijn knecht. Hij zag geen andere kans op genezing, dan Jezus. En als hij bij Jezus komt, dan leert hij de ongebonden goedheid kennen van den Heiland, Die op aarde gekomen was om ons, die geestelijk even lam en machteloos zijn als die geraakte knecht, te verlossen van onmacht en onwil en ons door Zijn Geest eenswillend en werkzaam te maken. De hoofdman krijgt als hij zijn verzoek geuit heeft, 't antwoord : „Ik zal komen en hem genezen".

En ziet, op dat oogenblik komt hij tot zelfkennis. Duidelijk staat het hem voor oogen, dat hij een heiden, een onreine, een onwaardige is.

Hoe heeft hij 't durven wagen tot Jezus te gaan ?

Indien Jezus in zijn huis zou komen, dan werd de Heere ontreinigd. Dat zou te veel gevraagd zijn. Zooveel goedheid mag hij niet aannemen en hij mag ook 's Heeren hulp niet afwijzen. Daarom brengt zijn zelfkennis tot zelfverootmoediging, welke hij uitspreekt in onzen tekst: „Heere ! ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen".

II. Zelfverootmoediging.

Wat is zulk een ootmoed moeilijk voor een mensch ! Wij zijn van nature zeer hoogmoedig en hebben groote afkeer van verootmoediging. Ware nederigheid wordt zeer weinig gevonden. (Zie Psalm 19 vs. 7). Indien het satansgif der hoogmoed in ons heerscht, dan zijn we Gode niet aangenaam, „Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden".

Jezus zelf heeft ons het voorbeeld van ootmoed gegeven. (Matth. 11 vs. 29). Op 's Heilands school en aan Zijn voeten kunnen we dat leer en. De hoofdman leerde dat, toen hij met Jezus in aanraking kwam. Nooit zou zijn geloof zoo heerlijk hebben geblonken, als hij zich niet zoo diep vernederd had. Een oude schrijver zegt : zijn geloof was als een edelsteen, gevat in het goud der ootmoed.

En Jezus dit hoorende heeft zich verwonderd over zijn geloof en Hij heeft dien hoofdman bijzonder geëerd, toen Hij zeide : „Voorwaar, Ik zeg u. Ik heb zelfs in Israël zulk een geloof niet gevonden". Bij dien heiden, die zich onwaardig wist, was geen twijfel aan 's Heeren almacht, doch een volkomen vertrouwen dat de Heere slechts had te gebieden en dan was de duivel en de zonde en al de smartelijke gevolgen der zonde Hem onderworpen. Gelijk de storm en de golven zich nederlegden op Zijn machtwoord, zoo zou de ziekte moeten wijken als Jezus het gebood. De Almachtige behoefde daartoe toch niet in zijn huis te komen. Eén woord slechts, en mijn knecht is genezen.

Lezers, maakt deze heiden ons niet beschaamd ? Vergelijk daarmee eens wat gij uw geloof noemt en ge zult uw armoe gevoelen. Misschien verstaat ge nu, waarom Jezus zeide : heidenen en tollenaren zullen u voorgaan in het Koninkrijk der hemelen Indien ons geloof van een ander gehalte is, heeft het dan wel eeuwigheidswaarde ?

Zou het geloof van dien hoofdman beschaamd worden ?

Waar de Heilige Geest zoo krachtig in dien heiden gewerkt had dat het geloof daarin ontsproot en dat geloof naar buiten trad in een heerlijke, eenvoudige belijdenis van Jezus' almacht en de Heiland door dat geloof en die belijdenis verheerlijkt werd, daar kon de Heere 't werk Zijner handen niet laten varen. Daarom klonk 's Heeren antwoord : „Ga heen en u geschiede gelijk gij geloofd hebt".

"Zalig hij, die in dit leven Jakobs God ter hulpe heeft ; Hij, die door den nood gedreven, Zich tot Hem om troost begeeft.

Dat is een ontwijfelbare waarheid en dat was het onder het oude verbond en onder het nieuwe verbond, en dat was het voor den psalmist en voor den heidenschen hoofdman te Kapernaüm en dat is 't voor u en voor mij. Zalig, wie door de nood tot Jezus gedreven werd, want die zal bemerken dat 's Heeren goedheid geen palen kent en dat Hij Zijn weldaden wonderbaar wil maken door te geven boven bidden en denken, 't Ware te wenschen, dat de nooden der ziel of de nooden des lichaams of zelfs de nooden van een zieken knecht, gelijk dien hoofdman u naar Jezus dreven, ik ben er van verzekerd dat ge nog eens recht Kerstfeest zoudt vieren. Ja, ge zoudt ervaren, dat er geen nood zoo groot is, dat Hij u niet kan helpen.

Maar ach, ik vrees, dat velen zulke nooden niet kennen en daarom niet zulk een behoefte aan den Heiland gevoelen.

Ja, ik vrees dat degenen, die nooden kennen, toch veelal niet naar Jezus gaan, omdat we het eerst overal elders beproeven eer we ons door den Heere Jezus willen laten helpen. Maar al zijn we niet geneigd tot Jezus te gaan, de Heere bezit een macht, die sterker is dan onze onwil, waarvan Hij getuigde : „Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke". Die liefdesbetrekkingen Gods zijn zoo machtig, zoo onwederstandelijk, dat de Wijzen uit het Oosten uit verre landen gingen om het Kindeke te aanbidden. Zoo trekt de Heere met koorden der liefde degenen, die veraf en die nabij zijn, omdat Hij ons heil zoekt. Hij heeft alle middelen in Zijn hand en het maakt voor Hem geen verschil of we Jood of heiden of christen heeten ; ja, Hij gaat menigmaal voorbij degenen, die we dichtbij achten, terwijl Hij het ver afgedwaalde opzoekt.

O, 't zal de omstanders wonderlijk in de ooren geklonken hebben, toen de Heiland dien heiden boven allen zette, zeggende dat Hij zulk een geloof zelfs in Israël niet had gevonden.

Die heiden onderscheidde zich echter niet alleen door zijn geloof, maar ook door zijn zelfkennis en ootmoed. Menigeen onzer heeft al vele malen Kerstfeest, dat is Christusfeest, gevierd, zonder ooit de ware Christusvreugde te mogen smaken. Hoe komt dat ?

Ligt de oorzaak misschien daarin, dat we niet in de rechte gestalte waren om den Heere te ontvangen en Hem te ontmoeten ?

Zal dit Kerstfeest nu ook weer voorbijgaan, zonder dat uw harte vreugde in Christus vindt en ge met den dichter moogt aanheffen :

„Ik, Heere, die al mijn blijdschap in U vind, Hoop op Uw heil met al Uw gunstgenooten".

O, wat zou dat een schade zijn, waar de tijd voorts kort is en we van onzen tijd niet zeker zijn. Ziet, de weken van voorbereiding voor de Kerst zijn bijna ten einde en is ons harte nog niet in de rechte gestalte, is het nog niet toebereid ? Zullen zoo de adventsweken voorbijgaan zonder dat we zoeken te verkrijgen wat voor onze ziel broodnoodig is ? Is er geen behoefte aan Jezus ? Is er geen verlangen naar Hem ? Is uw oog te blind om te zien, dat Hij de eenige en volkomen Zaligmaker is en dat elk, die geen deel aan Hem heeft, voor eeuwig verloren is ?

Maar er zullen toch ook wel onder ons zijn beboeftigen onder de menschen, die niet tevreden zijn met het toestemmend geloof, doch wier harte naar den Heiland verlangt, gelijk Abraham, van wien de Heere verklaarde : „Abraham uw vader heeft met verheuging verlangd Mijn dag te zien en hij heeft hem gezien en is verheugd geweest".

O, zulken, die Jezus noodig hebben, zullen telkens weer de vraag kennen : Hóe zal ik U ontvangen ? Hóé wilt Gij zijn ontmoet ? Bij hen zult ge vinden, door de genadige inwerking des Heiligen Geestes, een steeds ootmoediger nederbuigen voor den Heere. Ze zullen zich steeds meer als onwaardigen kennen.

De Heere heeft echter gezegd : „Op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn Woord beeft". De Heere is een waarmaker van Zijn beloften en daarom zal de tijd aanbreken dat de Heere Zijn rust en vrede en blijdschap in hun hart doet nederdalen.

Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet, Houd aan, grijp moed, uw hart zal vroolijk leven ; Nooddruftigen, veracht Zijn goedheid niet; Nooit zal Hij Zijn gevangenen begeven.

( Oudewater.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1941

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1941

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's