Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matt. 2:1-12. Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judea, in de dagen van den koning Herodes, ziet, eenige wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen.Zeggende : Waar is de geboren Koning der Joden ? want wij hebben gezien Zijne ster in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden.De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jeruzalem met hem.En bijeenvergaderd hebbende al de overpriesters en Schriftgeleerden des volks, vraagde van hen waar de Christus zou geboren worden.En zij zeiden tot hem : te Bethlehem, in Judea gelegen , want alzoo is geschreven door den profeet : En gij, Bethlehem, gij, land Juda ! zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda want uit u zal de Leidsman voortkomen. Die Mijn volk Israël weiden zal.Toen heeft Herodes de wijzen heimelijk geroepen, en vernam naarstiglijk van hen den tijd, wanneer de ster verschenen was.En hen naar Bethlehem zendende, zeide: Reist heen, en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeken, en als gij het zult gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en datzelve aanbidde.En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd ; en ziet, de ster, die zij in het Oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeke was.Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer groote vreugde. En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeke met Maria, Zijne moeder en nedervallende hebben zij hetzelve aan gebeden, en hunne schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken : goud, en wierook en mirre.En door goddelijke openbaring vermaand zijnde in den droom, dat zij niet zouden wederkeeren tot Herodes, vertrokken zij door eenen anderen weg weder naar hun land.

Wij willen een oogenblik met elkaar stilstaan bij de geschiedenis, welke ons daar in de verzen, 1—12 van het 2de hoofdstuk uil het Evangelie van Mattheüs beschreven is.

Het is een geschiedenis, vol van wondere dingen, zooals al die hoofdstukken, welke ons het Kerstgebeuren beschrijven, vol zijn van wondere dingen, vol van geheimen, heilsgeheimen, die ons beschreven worden, opdat wij deze ook zouden kennen ; die ons verkondigd worden, opdat deze ook ons zouden openbaar zijn. Zij worden ons getoond, naar Gods vreêverbond, zooals Ps. 25 ons daarvan spreekt :

't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden Naar Zijn vreêverband getoond.

God wil ons hier Zijn heilsgeheimen onthullen. Zij slaan daar voor ons in deze hoofdstukken van Zijn Woord. En één er van in de bovengenoemde geschiedenis.

Wij zien daar hoe God Zelf menschen brengt rondom de kribbe, welke draagt Zijn Zoon. Hij voerde hen er met eigen hand heen. Hij zet hen er bij, maar hoe, ja, hoe I En wanneer wij daar een oogenblik bij stilstaan, dan komen daar wondere dingen naar voren, onbegrijpelijke dingen voor het verstand, want kijk eens naar de menschen die daar komen naar de kribbe en kijk eens naar de wegen, waarlangs zij gevoerd zijn en welke zij af moeten leggen om daar te komen, wegen, die wij niet zouden hebben bedacht en niet zouden hebben gekozen. Kijk eens naar de menschen die er staan daar, menschen, die wij er niet zouden hebben verwacht, geheel andere menschen, dan wij er zouden hebben gedacht, ja, nog sterker, die wij er zouden verwachten komen er het laatst en die wij er niet verwachtten, die komen er het eerst en wat wij wijs zouden achten, dat is daar blijkbaar dwaas en wat wij dwaas vinden, dat gebeurd daar.

Ja, Gods wegen zijn niet onze wegen en Gods gedachten zijn hooger dan onze gedachten. En dit zullen wij niet hebben te vergeten, ja, dat zullen ook wij hebben te leeren. Dit wil God ons ook hier leeren. Eén van de heilsgeheimen. Want, wat zien wij hier ? Dit, dat, terwijl er geen plaats was in de herberg en er ook geen belangstelling was voor deze geboorte, zorgt God Zelf voor belangstelling, ja, nog meer, terwijl de wereld het heilsgeheim niet kent, zorgt God Zelf voor de kennis hiervan en brengt menschen om te aanbidden. Maar wie komen er ? Wie zijn het, die daar binnenstappen, hun hoofden buigen om te kunnen gaan door de lage deur ? Wie zijn het, die daar, zonder te praten over de schamele omgeving, hunne hoofden gaan buigen, hun handen gaan vouwen om te aanbidden het Kind in de kribbe ? Zijn het bekenden ? De menschen, die altijd naar de kerk gaan ? De Farizeërs, de Saduceërs of anderen, die een vooraanstaande plaats innemen in het leven van Israël ?

En dan staan wij voor 't wonderlijke, want deze menschen treffen wij daar niet. Integendeel, anderen, die daar door niemand waren verwacht.

Eerst zien wij daar binnenkomen enkele menschen, die eigenlijk maar een verachtelijk soort lieden waren, herders, niet geteld in Israël, ja, veracht, met wie niemand omging, aan wie ieder voorbijging.

En dan even later ? Wie komen daar ? Niemand kent hen. Geheel vreemden. Niet uït Palestina. Niemand heeft hen ooit gezien. Zij komen uit het Oosten, uit een ver en vreemd land. Voor Israëlieten eigenlijk onreinen, heidenen, niet behoorend tot het Bondsvolk, niét kennend de heilige Schriften, niets afwetend van God en gebod. Is het niet vreemd ? Deze menschen ziet Maria komen en daar neerknielen om hulde te brengen en lof en eer aan het Kind in de kribbe, om te geven geschenken aan den Koning, die werd geboren. Verachten eerst en daarna vreemden, heidenen, onreinen ; die komen daar. En wij kunnen ons indenken dat het Maria vreemd te moede zal zijn geweest en nu ook misschien verstaan dat zij al deze dingen bewaarde en overlegde in haar hart, ziende daar voor haar oogen Gods wondere wegen ; wonderlijk in grootheid, wonderlijk ook in hardheid en scherpte voor de Joden, voor het Verbondsvolk, dat lieden, die de wet niet kennen, en heidenen uit vreemde, verre landen, hen voorgaan om te begroeten en te aanbidden den Koning der Koningen en Heere der heeren.

En wanneer wij deze bladzijden lezen, worden wij gesteld voor Gods heerschappij, waardoor laatsten eersten worden en eersten laatsten, waardoor zondaren zalig worden en rechtvaardigen omkomen, waardoor hoeren en tollenaren voorgaan hen, die in hoogheid gezeten zijn en waardoor Hij Zijn volk aanbrengt in vrijmachtig werken uit Oost en West, uit Jood en heiden, zonder aanzien des persoons. In Gods Koninkrijk komt niets in aanmerking van ons zelf, zullen wij alles moeten verliezen om te komen tot aanbidding.

Dit staat hier voor ons. Dit is het heilsgeheim, dat ons hier wordt onthuld.

Zoo komen de Wijzen uit het Oosten. Hoeveel het er waren, wij weten het niet Hun namen kennen wij niet. Niets wordt ons daarvan verteld. Het is ook niet belangrijk. Het eenige dat ons verteld wordt is, dat zij kwamen uit het Oosten en dat wil zeggen : uil het land van de Eufraat en de Tigris ; uit die streken, waar eens Israël in ballingschap was geweest, uit het land, waar ook Daniël eens was geweest en daar had laten hooren Gods Woord temidden van heidensche wijsheid en afgoderij. Uit dit land kwamen zij. En daarnaast worden zij ons genoemd als wijzen en bij dit woord hebben wij te denken aan menschen, die zich bezig hielden met het bestudeeren van den loop der hemeldichamen en met het bekijken van den stand der sterren. En zoo hebben wij hier van doen met enkele sterrekundigen uit het land van Babel en van deze menschen wordt ons verteld, dat zij op zekeren dag in Jeruzalem, Israels hoofdstad, zijn binnengegaan.

't Was in de dagen van koning Herodes. Herodes, die niet de rechtmatige troonbezitter was, die niet kwam uit het oude koningsgeslacht van David. Herodes, die er slechts op bedacht was van den troon geworpen te zullen worden, 't Was in de dagen van koning Herodes, een tijd, vol van samenzwering en vol van verraad, vol van kuiperijen, dat de wijzen uit het Oosten Jeruzalem, o naam, vol van heilsgeheim in deze wereldtijd, binnenkwamen. En met hun komst werd de beroering groot, want zij kwamen met een vraag in die stad, een vraag, die ook doordrong tot den koning Herodes, een vraag, die zijn hart sneller deed kloppen, die zijn oogen met meer angst nog vervulde, een vraag, die daar luidde: „Waar is de geboren Koning der Joden ? " Een geboren Koning der Joden ? Dus toch een mededinger naar den troon ? Een nieuwe belager zijner heerschappij ? Wie zou het kunnen zijn ? Zie, daar was de beroering in Jeruzalem en de onrust aan het hof van Herodes !

't Was, toen Jezus in Bethlehem was geboren, in de dagen van koning Herodes. Heilsgeheim in wereldtijd ! Wie zal het winnen ? Wie zal het verstaan ?

„Waar is de geboren Koning der Joden ? " „Wij zijn gekomen om Hem te aanbidden '" Wat was dit voor een vraag? Hoe kwamen deze wijzen wel hiertoe ? Hoe konden zij hierover spreken ? En dan klonk daar hun antwoord : „Wij hebben Zijn ster gezien in het Oosten". „En daarom zijn wij gekomen".

En daar staan wij voor Gods wondere daden en wegen. Gebruikt God de sterren om Zich te openbaren en menschen te roepen tot Zijn Zoon ? Kunnen sterrekundigen de geboorte van Gods Zoon uit de sterren lezen ? Hebben sterren iets te maken met de geboorten op aarde ? Hier zijn de vragen, die vele menschen hebben bezig gehouden en nog bezig hoiiden. Krijgen wij hier daarop 't antwoord ? En dan moeten wij zeggen : neen ! De bijbel is geen boek over sterrekunde en hij leert ons ook niet uit de sterren te lezen de geboorten op de aarde. De bijbel spreekt ook niet over de sterrekunde van de menschen uit Babel om deze aan te bevelen om te komen tot het Licht der wereld. Maar wat dan ? Wat moeten wij hiermee ? Lezer, de bijbel spreekt ons van andere dingen en wij hebben er boven al even over gesproken. Het Oosten der wijzen was ook het tend, waar Daniël eens had gesproken over den komenden Koning der Joden, over de steen, die zou komen aanrollen om het groote beeld van alle Koninkrijken te vernietigen. Lang geleden was dit gezegd. Lang geleden was het dat het Woord Gods klonk in het Oosten en aan het Oostersche hof, en het was vergeten, weggezakt onder een laag bijgeloof en ongeloof. Maar nu het groote ! Wat daar was verborgen, blaast God Zelf weer aan, zoodat het weer gaat gloeien als kolen, onder de asch bedolven. Door een teeken gaat weer leven, wat dood was. Er verscheen een bijzondere ster. Dit moest een bijzondere gebeurtenis zijn, volgens de meening der wijzen. Er moet een Koning geboren zijn. Dit was hun bijgeloof. Maar in hun bijgeloof aan het spreken der sterren zoeken zij naar een woord over een Koning en zij herinneren zich het vergeten Woord, gesproken lang geleden door Daniël den profeet. Het Woord van den komenden Koning der Joden. En het is dit Woord, dat hen doet zoeken. Waar zullen zij dit doen ? Is er een andere plaats dan Jeruzalem ? En zoo kwamen de wijzen uit het Oosten te Jeruzalem aan.

Neen, niet fantaseeren over het licht der natuur, dat ons brengt bij God. Neen, de natuur kan ons niet spreken over den geboren Koning der Joden. Alleen Gods eigen Woord kan ons daar brengen, al is het misschien lang vergeten en begraven.

God Zelf blaast het aan.

Zij, de wijzen, door dit Woord getrokken, zij zijn gegaan naar Jeruzalem, om te aanbidden en te groeten den nieuwen Koning, Dien zij zochten natuurlijk in de hoofdstad des lands, verwachtende Hem te vinden temidden van pracht en van praal, temidden van een vreugdevol en feestvierend volk.

Zullen zij Hem vinden ? De weg, waarlangs menschen door het Woord geleid worden, is niet een weg naar het vleesch. Gansch niet ! En er staat niet voor niets : „Zalig, die niet wordt geërgerd". Want hoe gaat het ? Wij vinden het hier ons onthuld, een heilsgeheim. De wijzen, wanneer zij gekomen zijn in het land van den Koning, dan vinden zij Hem niet daar, waar zij Hem verwachtten. Ook is er geen blijdschap, geen vreugde in de stad. Niemand weet er blijkbaar van ! Waar is Hij ? Weet niemand dat ? En daar gaat het geloof in de ster ! Heeft deze gelogen ? Geen pracht, geen praal, geen vreugde, geen feest. Niets bijzonders. Het bijgeloof wordt verteerd. Wat blijft ? Het Woord ! En zij vragen, vragen toch nog ! Geloof, maar niet in de ster. Het Woord, eens daar gesproken door Daniël, den ouden profeet, en zij vragen, vragen aan alle kanten. Er komt beroering. Herodes hoorde er van. De Schriftgeleerden komen er bij. En zij nemen en lezen, ja, wat ? Het Woord van God ! Dit zal hen verder moeten leiden. Micha 5 vers 1 wordt gelezen. Maar hoe ? Zonder blijdschap, zonder belangstelling. Niemand heeft blijkbaar plan om mee te gaan. Niemand schijnt blij. De menschen gaan zelfs geheimzinnig doen. Heimelijk moeten zij bij den koning komen. En zoo is er niets, niets dat hun aanspoorde om verder te gaan. Niets, dan ja, dan alleen het Woord weer. Micha 5 vers 1, dat hen den weg naar Bethlehem wijst. Daar moeten zij het mee doen en daar doen zij het dan ook mee. Daar wagen zij het mee, terwijl alles wegvalt, terwijl niemand en niets meewerkt. Zij gaan, gaan verder, verder in geloof in het Woord, het Woord, hun gelezen. Kunnen zij daar op aan ? Zal dit Woord hen niet misleiden ? Waarom gaat niemand mee ?

En zie, terwijl zij gaan, daar staat weer de ster. God Zelf komt hun bij. Een teeken op den weg. Inderdaad, de weg met het Woord alleen is vaak moeilijk, geeft veel strijd in vleesch en bloed. Dat is de weg van geloof alleen altijd. Maar, terwijl niemand en niets helpen. God Zelf wèl. Hij maakt de weg niet moeilijker dan te dragen is. Hij versterkt op Zijn tijd. Zoo hier. Zoo ook ons. Niet altijd met zulk een teeken als hier, de ster, maar Hij stelt ook teeken en zegel in ons midden. Komt daar niet op Zijn tijd Doop en Avondmaal tot ons ? Soms ook nog met meer, maar daar mogen wij niet op wachten. Dat is enkel toegift. God weet wat goed is op den weg.

Zoo gaan de wijzen uit het Oosten.

Zij moeten nog meer doormaken. Hun moet nog meer ontnomen worden. Want wat vinden zij ? Zullen zij een Koningskind ontmoeten voor het oog ? En dan staan zij daar. Geen feestvertoon, maar enkel sohamelheid, geen praalwieg, maar een kribbe, geen prinsentooi, maar „in doeken gewonden", geen, ja, geen gedaante noch heerlijkheid, dat wij Hem zouden begeerd hebben. Alle grootheid valt, dit de geboren Koning der Joden ? En toch, ja, hier is het nochtans des geloofs : zij knielen daar neer en aanbidden en brengen geschenken, geven het beste wat zij daar hadden en leggen met hun hart dit aan Zijn voeten. Door het geloof, het geloof dat niet ziet, dat niet voelt, maar dat aanbidt, dat aanbidt het heilsgeheim, het heilsgeheim : Deze mijn Koning.

Zie, zoo brengt God bij de kribbe, bij Zijnen Zoon, bij het heil.

Dit ook nu. Het ééne dat van ons gevraagd wordt bij het Kerstfeest is om te komen kijken en te aanbidden. De geboorte is ons verkondigd en nu...? Te komen en te danken voor Zijn komst tot ons. Dan moet alles bij ons weg. Ook nu. Hij onze Koning, maar ook wij voor den Koning? Het gaat in geloof alleen. Dan raken wij alles kwijt, maar het dwaze Gods is wijzer dan de menschen-dingen. Zie, dat hebben de wijzen geleerd en erkend en zij aanbaden en legden hun geschenken neer. De heidenen kwamen eens. Zij wisten maar weinig. Hadden maar een klein vonkske van het Woord dat hen riep, en zij kwamen ; verloren alle eigen gedachten en voorstellingen, werden zelfs niet geholpen door de ,,Woord-kenners", de Schriftgeleerden en aanbaden in het geloof alleen. En zoo zijn er dit Kerstfeest ook gekomen heidenen, menschen, die wij er niet verwachtten, menschen, die alle dingen hebben leeren loslaten en Jezus, de Christus, hebben aangebeden.

Misschien zijn vele „kerk-menschen" op dit Kerstfeest niet gekomen tot de kribbe en hebben niet gedankt en aangebeden, evenmin als de Joden en „kerk-menschen" toen. Misschien hebben velen wel het Kerstevangelie gelezen, maar zijn niet meegegaan om te gedenken en dus te danken : menschen, bekend met het Woord, thuis in de Schriften, evenals de Schriftgeleerden toen, die niet meegingen om te aanbidden en blijde te zijn, want zij hadden zoo hun eigen gedachten, hun eigen dingen en ja, heele nette, heele vrome misschien, maar toch eigen gedachten over den Koning, die ons verkondigd werd als de onze en zij kwamen niet met het hart, niet met geschenken, de beste, die zij hadden.

Misschien zijn velen niet meegegaan om te aanbidden en te danken, omdat de menschen rondom de kribbe, rondom Jezus, de Christus, hen niet aanstonden, omdat zij er anderen verwacht hadden, anderen met mooiere kleeren, met betere harten.

En dan ? Van de Joden werd genomen ook dat, wat zij hadden.

Zie, God laat roepen. Zijn Geest gaat rond in verkondiging en Sacramentsbediening, oin daarmee aan te blazen de kleine vonksken, die misschien liggen in ons hart, verdoft onder veel, tot groote vlammen ; om te leiden door het Woord en teeken en zegel naar de kribbe, ja, alles ontnemende, alle eigen dingen wegnemende, om daarvoor te geven het groote heilsgeheim, Jezus Zelf, Immanuël, in het geloof.

Dat ook wij komen en mee aanbidden en danken met de wijzen uit het Oosten en met Jozef en Maria en de herders en allen uil Oost en West en Noord en Zuid, met allen, die daar kennen in het gehoof het geheim van den stal, van de kribbe, van het kruis, het heilsgeheim : God met ons.

Dat ook wij komen, toegebracht door God Zelf met dit Woord, dat ons verkondigd is, om te geven en te brengen de geschenken aan onzen Koning, ons van Israel's God gegeven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1942

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1942

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's