Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de historie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de historie

Luthers verklaring van Paulus' Brief aan de Galaten

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De innige band tusschen Paulus en de Galaten Vers 12—20

Hoofdstuk IV.

De innige band tusschen Paulus en de Galaten Vers 12—20.

Doch in het goede te allen tijde te ijveren is goed ; en niet alleenlijk, als ik bij u tegenwoordig ben. Vers 18.

Het is als wil de apostel zeggen : ik heb ulieden geprezen, omdat gij zeer voor mij geijverd hebt, en mij hartelijk beminde, terwijl ik bij u het Evangelie predikte, zij het dan in zwakheid des vleesches. Met dezelfde toegenegenheid hadt ge mij ook nu, nu ik niet meer onder u verkeer, moeten aanhangen, en het had moeten zijn, alsof ik nooit weg geweest was. Want al ben ik er niet meer in mijn persoon, — mijn leer hebt ge behouden. En daar ge door haar den Heiligen Geest ontvangen hebt, zoo behoort ge haar in eere te houden, en te bedenken, dat Paulus eigenlijk onder u is, zoolang ge zijn leer hebt. Ik berisp uw ijver dan ook niet ; ik prijs hem, mits het tenminste een ijver uit God is, en geen vleeschelijke ijver. De ijver des Geestes is namelijk altijd goed ; van den ijver des vleesches kan dat evenwel niet gezegd worden.

De apostel prijst dus den ijver der Galaten, ten einde hen mild te stemmen, opdat zij z'n bestraffing goedmoedig opnemen en geduldig verdragen zouden.

Het is als wil hij zeggen : neemt mijn berispingen nu maar goed op ; want zij komen niet voort uit een toornig hart, dat boos op u is ; mijn gemoed is bekommerd omtrent u, alsmede angstig bezorgd inzake uw toestand.

Mijne kinderkens ! die ik wederom arbeide te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge. Vers 19.

Met zachte woordjes wil Paulus de Galaten lokken.

Al deze woorden zijn zorgvuldig gekozen, en zijn er op uit, om hun harten week te maken, en welwillend te stemmen.

De apostelen doen dikwijls als de ouders. Gelijk ons lichaam van vader en moeder komt, — zoo komt de vorming der ziel door middel van hun geestelijken arbeid.

We moeten echter beschikken over een hart, dat Christus in het geloof aangrijpt, en een goed toevoorzicht op Hem heeft.

Alleen dan, wanneer we om Christus' wil gerechtvaardigd zijn, — alleen dan kan Christus eerst waarlijk gestalte in ons aannemen.

Deze gestalte wordt verkregen door de prediking en de bediening des Woords : „In Christus Jezus heb ik u door het Evangelie igeteeld", zegt Paulus in 1 Korinthe 4 vers 5.

En in 2 Korinthe 3 vers 3 zegt hij : „Ge zijt openbaar geworden als een brief van Christus, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in steenen tafelen, maar in vleeschen tafelen des harten".

Het woord gaat namelijk den mond des apostels uit, om te komen tot het hart zijner toehoorders.

En de Heilige Geest past het aan het hart toe, zoodat de mensch het woord, dat gesproken is, gaat beamen.

Op deze wijze is ieder Goddelijk leermeester een vader, die door zijn woord aan het christelijk hart zijn rechte gestalte geeft.

Wanneer Paulus spreekt van „wederom arbeide te baren", dan geeft hij de valsche apostelen een steek, alsof hij wil zeggen : ik heb u, Galaten, door het Evangelie goed geteeld, maar er zijn verdervers en verkeerde leeraren onder u opgestaan, die uw hart een nieuwen vorm hebben gegeven. Niet Christus, maar Mozes hebben zij in u gestalte doen aannemen, zoodat uw toevoorzicht niet meer gericht is op Christus, maar op de werken der Wet.

Dat is echter niet de ware gestalte, en zeker niet de gestalte van Christus ; veeleer is deze gestalte duivelsch van aard.

Van de gestalte, die Christus in de harten der Zijnen aanneemt, spreekt de apostel ook in Colossenzen 3 vers 9 en 10 : „Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mensch met zijn werken, en aangedaan hebt den nieuwen mensch, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het Evenbeeld desgenen, die hem geschapen heeft".

Het is dus de bedoeling van den apostel om de gestalte van Christus onder de Galaten te herstellen, welke door de valsche apostelen vervaagd was.

De gestalte van Christus bestaat daarin, dat wij gelooven in de vergeving der zonden, en het eeuwige leven erlangen door Jezus Christus, Gods Zoon, dien Hij in de wereld gezonden heeft om een verzoening te zijn voor onze zonden, en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gansche wereld. (1 Johannes 2 vers 2).

De woorden van dezen tekst wijzen er op, dat Paulus zich aftobt en inspant, om den Galaten hun vroeger geloof terug te doen krijgen, dat zij, dank zij de listen van de valsche apostelen, verloren hebben, om terug te vallen tot de Wet en de werken.

Doch ik wilde, dat ik nu tegenwoordig bij u ware, en mijn stem mocht veranderen. Vers 20.

Deze woorden drukken de bekommernis van den apostel uit.

Gewoonlijk zegt men, dat een brief „een doode bode is", omdat hij niet méér geven kan, dan hij inhoudt. En geen brief is zóó precies en nauwkeurig geschreven, dat men er toch altijd iets in vindt, dat den lezer niet duidelijk is.

Een brief maakt nu eenmaal een bepaalden indruk, welke niet weggenomen kan worden. Mondeling kan men een hard woord verzachten en toelichten.

In zijn brief wil Paulus zooveel mogelijk bij de Galaten zijn, en daarom matigt hij zich zoodanig, dat hij hen niet te veel neerdrukt en neefslachtig maakt.

Het is als wil de apostel zeggen : gaarne zou ik u door middel van dezen brief bekeeren, dat wil zeggen : terugbrengen van de Wet tot het geloof in Christus, maar ik vrees, dat ik zulks door deze doode letters niet bereiken kan. Was ik echter persoonlijk tegenwoordig, dan kon ik mischien mijn stem zóó buigen, dat ik iets zou kunnen bereiken.

Want ik ben in twijfel over u. Slot vers 20.

Dit wil zeggen : ik ben zóó met u begaan, dat er ontroering in mijn gemoed is, en ik eigenlijk niet weet, hoe ik schriftelijk met u handelen zal.

We merken hier, hoe Paulus in echt apostolischen zin zich richt tot de Galaten. Zijn woorden zijn niet koud, maar warm en meelevend.

Daarom moet men ze zorgvuldig overwegen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 1942

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

Uit de historie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 1942

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's