Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik delg uwe overtredingen uit als een nevel, en uwe zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost. Jesaja 44 vers 22.

Welk een getuigenis van de grootheid van Gods ontferming in bovenstaand woord. Het is een van die heerlijke toezeggingen, waaraan Gods Woord zoo rijk is. Maar voor wie ? Aan wie doet de Heere deze belofte ? Het is Jacob, zooals uit het voorgaande vers blijkt, het is Israël, van wien de Heere zegt: „Gij zijt mijn knecht; Ik heb u geformeerd, gij zult  van Mij niet vergeten worden". De Heere heeft Zich uit de volkeren der wereld een volk verkoren tot Zijn eigendom ; aan dat volk wil Hij Zijn genade groot maken. En dat volk heeft Hij op het oog, als Hij zegt : „Ik delg uwe overtredingen uit als een nevel, uwe zonden als een wolk".

Dat moet zeker wel een zeer bijzonder, gansch onderscheiden volk zijn, dat God met voorbijgaan van alle anderen Zich er zoo over ontfermen wil. Zeker wel een volk, dat in des Heeren geboden wandelt, Zijn inzettingen bewaart, Hem zoekt met ingespannen krachten.

Gods Woord, de geschiedenis van Zijn volk Israël leert ons echter anders. Aan de zijde van Israël kan er geen roem zijn, dat God het verkoren heeft. Neen, niets aantrekkelijks was er aan Israël toen de Heere er aan voorbijging, lag het vertreden in zijn bloed, als een uitgeworpene, maar in dien toestand heeft de Heere Zich er over ontfermd en gesproken : „leef, ja, gij in uwen bloede, leef".

Het heeft zich in niets onderscheiden ; niets gedaan om Gods liefde te verwerven. Integendeel, het heeft Gods toorn verdiend, 't Was een volk, wederhoorig en ongehoorzaam, altijd weer zijn weg verdervende ; een volk van schrikkelijke zonden en zware overtredingen. Het heeft den levenden God verlaten en de afgoden er voor in de plaats verkozen ; het knielde neer voor hout en steen, die niet verlossen kunnen.

En zulk een volk nu heeft de Heere verkoren. Dat is dat wonder van ontferming, waarvoor we telkens staan. Waarom bukt God zich neer tot den diep in zijn zonden verloren mensch ? 't Is alleen Zijn ontferming, welke alle eer toekomt. Daarom heeft God Israël verkoren, opdat al wat leeft zou weten, dat het niet door zijn uitnemendheid, maar alleen als zondaar door Gods genade behouden is.

Gods volk is een volk, dat zonden heeft, véle, gruwelijke zonden, 't Heeft niets, waar het op kan roemen. Maar de Heere komt als de eerste in Zijn liefde het op te zoeken. En hoewel een afkeerig volk, heeft Hij het niet verworpen, maar met het Evangelie Zijner genade bekend gemaakt.

De vraag is deze: Hóé ziet gij u zelven aan ? Kent gij u een zondaar, moet gij klagen tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd te hebben ; gevoelt ge, dat God u aan uw onbekeerlijkheid en hardheid des harten moet verstooten, omdat gij telkens maar weer uw heil bij de afgoden zoekt, in plaats van bij den levenden God ; is daar die ondoordringbare nevel van uw overtredingen, de donkere wolk van uw zonden, die u van God gescheiden houdt, tot u is dit woord gericht : „Ik delg uwe overtredingen uit als een nevel, en uwe zonden als een wolk".

Wat is dat vertroostend en moedgevend ! Is er schooner woord denkbaar ? Kent gij heerlijker belofte ? Welk een begeerlijk goed voor arme, verloren zondaars, voor dezulken, die vanwege hun zonden niet meer op des Heeren heil durven hopen.

Neen, wie geen zonde heeft, wie zich zelf met zijn gerechtigheid of vroomheid of deugd helpen kan, zulk een kan, moch zal in zulk een woord behagen hebben. Het kan geen begeerlijke zaak zijn, alls gij geen besef van zonde en overtreding hebt.

Zoo ging het ook Israël in de dagen van den profeet, 't Liep de afgoden na en wilde van geen zonde weten. Was het niet Gods volk ? En — Gods Woord werd met voeten getreden. Zijn Evangelie verworpen.

Men wil het Evangelie der genade niet, omdat men niet wil buigen onder het oordeel Gods, dat men een zondaar is, gansch verdorven.

Het Evangelie der zonden-vergeving en zonden-uitdelging uit genade, wekt altijd ergernis en vijandschap. De mensch wil er niet aan, omdat hij zelf, zijn eigen-ik er dan aan moet. Dan moet hij immers als een zondaar in het stof liggen. Maar ligt gij daar, moet gij met David klagen :

Mijn zonde maakt mij 't voorwerp van Uw toorn. Reeds van het uur van mijn ontvang'nis af.

Wat bron van vreugde dan, als u wordt aangezegd : „Ik delg uwe overtredingen uit als een wolk, want Ik heb u verlost".

Voor u, die bij u enkel zonde en overtreding vindt, dit troostwoord : de Heere heeft uw zonden, uw overtreding uitgedelgd ; Hij heeft u verlost. Zijn ontferming heeft dat ge­ daan. Wat anders eeuwig een scheiding zou moeten maken tusschen God en uw ziel, heeft de Heere weggenomen. De onreinheid des harten heeft Hij weggewasschen in den stroom Zijner genade. Over al uw zonden heeft de Heere dien stroom van het bloed des Lams uitgegoten en in dien stroom is al de onreinheid opgelost en weggenomen.

Goddelijke ontferming. Vrij en rijk. Hij gaf daartoe Zijn Zoon. In Zijn bloed zijt gij gereinigd van al uw zonden.

Volkomen.  Uitgedelgd als een nevel, als een wolk.

Waar zijn de wolken, weggeblazen door den wind ? Waar de donkere nevelen van straks, als de stralende zon u tegenstraalt van den helderen hemel ? Zoo heeft God in Christus al uw zonden. uitgedelgd, geheel, zooda't gij nu rein staat voor Gods oogen, hoe zwaar, hoe menigmaal gij ook Gods wet hebt geschonden. Zij worden zelfs niet meer gedacht. In Christus staat gij gerechtvaardigd voor God. Zoó groot is des Heeren ontferming over zondaren. Dat is Gods gave aan hen, die den eeuwigen dood verdiend hebben.

En nu komt tot dat volk, aan hetwelk zoo groote toezegging wordt gedaan, dat een afkeerig volk moet heeten en door zijn zonden alles verdorven heeft, de vriendelijke uitnoodiging : „Keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost".

't Is hier als met een reiziger in de woestijn, 't Is voor dezen niet genoeg, te weten, dat er een fontein is, waar water is voor den dorstige, maar om den zegen van het water te smaken, moet hij er heen en er van scheppen.

De prediking van zonden-vergeving en zonden-uitdelging is er een van louter genade. Maar om haar vrucht te mogen smaken en deelachtig te worden, moet men tot Hem, die alzoo overvloedig de wateren des tevens laat vloeien, opdat men drinken moge en het leven ontvangen.

Daarom roept de Heere in onzen tekst : „Keer weder tot Mij", d.i. blijft toch niet bij uw afgoden, die u niet helpen kunnen ; zoekt uw zaligheid niet bij het zichtbare, kom terug tot Hem, die u verlost heeft.

„Keer weder tot Mij", 't is de biddende noodiging van den Heiland en Zaligmaker, die gereed staat u het heerlijkste wonder der genade te doen zien en smaken.

De Heere ontsluit u den weg der zaligheid. Hij zegt eenvoudig : gij moogt tot Mij wederkeeren.

De Heere richt alle dingen tot uw zaligheid uit en dan roept Hij, noodigt Hij : Kom nu weer tot Mij, blijf niet van verre staan, er is een vrije toegang, Ik toch heb u verlost.

Zoo wil God elk struikelblok weggewenteld hebben. Gij gevoelt wel, gij kunt zoó maar niet tot den Heere naderen. Zal Hij, dien gij verlaten hebt en door uw zonde beleedigd, u nog voor Zijn aangezicht dulden ? Moet Zijn toorn u niet verteren ?

Van ons zellf kunnen wij immers niet meer wederkeeren. Wij moeten ons voor Hem verbergen. Eerst als Hij den scepter neigt, ons tot Zich roept, ja dan — dan mogen wij nadertreden.

Ziet, dat neigen van den scepter, die noodiging der liefde leest ge in dit woord „Keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost", d.i. zondaar, zie niet langer op uw zonden, op Mijn toorn, wend uw oog naar Mij en zie, wat Ik voor u heb uitgericht, opdat gij het zien moogt en gelooven, dat alle zonde en overtreding is uitgedelgd.

Keer weder tot Mij, dan vindt ge een volkomen heil. Bij den Heere is goedertierenheid en bij Hem is veel verlossing,

Als ge zoo tot Hem moogt komen, luisterende naar Zijn liefdevolle noodiging, dan vindt ge Gods hart voor u geopend, de toorn verzoend, de zonde uitgedelgd. Dan moogt ge zien in Gods hart, dat vol ontferming is voor verlorenen in Christus Jezus, die te Zijner tijd voor verlorenen is gestorven. Wiens bloed reinigt van alle zonden. Dan vindt ge een Heiland, die u met vaste hand leidt op al uw wegen. Omschijnt u licht en vroolijkheid en al wat treuring en droefenis verwekt — de zonde — is weggenomen, omdat de Heere heeft gesproken : „Ik delg uwe overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk ; Ik heb u verlost".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1942

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1942

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's