Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Daar zij licht!

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 1 vers 3. En God zeide : daar zij licht, en daar werd licht.

Het eerste Bijbelboek, Genesis : d.i. : wording, oorsprong, geeft ons geen preciese wetenschappelijke uiteenzetting van het ontstaan van hemel en aarde. Dit wil niet zeggen, dat de H. Schrift met de dusgenaamde wetenschap in strijd is of in conflict komt. Ware wetenschap verheft zich niet boven de Schrift, zij maakt ons klein in eigen oog en doet ons onze geringheid en beperktheid beseffen. Er is een groot onderscheid tusschen de ware wijzen en die „wijzen en verstandigen", aan wie de verborgenbeden van het Koninkrijk van Christus niet geopenbaard zijn. Calvijn noemt deze laatsten de door duivelsche hoogmoed opgeblazenen, die zich niet verwaardigen naar Christus, als naar dengene, die uit den hemel spreekt, te hooren.

Deze wijzen en verstandigen zullen tegen Gen. 1 wel heel wat bezwaren en critiek in te brengen hebben. Zooals een groot gedeelte van de Schrift, is in hun oog ook Genesis 1 mythe, fabel ; in ieder geval met de eerste beginselen der wetenschap in brandenden strijd.

Vergeten wij niet: de Bijbel is in de eerste plaats heilsgeschiedenis. Van de Schrift is Christus het Middelpunt. Op iedere bladzijde van den Bijbel leest het gezalfde oog den Naam van den Middelaar Gods en der menschen. Ook in de tekst staat voor één, die de Schrift met een geestelijk oog leest, de Christus Gods ten voeten uit geteekend.

God zeide. God sprak Zijn Woord. Door het Woord Gods, door Christus, den Scheppingsmiddelaar, zijn de hemelen gemaakt en door den Geest Zijns monds al hun heir. (Ps. 33 vers 6). In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God; Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is, zegt de apostel en evangelist Johannes in zijn onovertroffen schoone en diepzinnige inleiding tot zijn geschrift, dat ons verhaalt van het leven en sterven van den Zoon Gods en den Zoon des menschen.

Dit leert ons dan Genesis 1, dat alles, wat bestaat, dat hemel, zee en aarde, het aanzijn dankt aan het scheppend alvermogen van Hem, die nog spreekt, en het is er, gebiedt en het staat er. Hij roept de dingen, die niet zijn, alsof zij waren. Wanneer God spreekt, dan zijn dat geen klanken, doch dan is dat openbaring van goddelijke kracht. Zijn spreken is willen. Het licht wordt, slechts door 's Heeren spreken, door Gods gebieden. Leer, o mensch, de almacht en vrij macht aanbidden van Hem, uit Wien, door Wien en tot Wien alle dingen zijn, en aan Wien toekomt en ook door ons worde toegebracht alle lof, eer, aanbidding !

Duisternis bedekte de woeste en ledige aarde, waarover de Geest Gods zweefde, broedde : ordenend, bevruchtend, leven wekkend. En de Heere God verdreef de duisternis door het scheppend Woord : „daar zij licht !"

Er is licht op aarde: natuurlijk licht, zonlicht. Stondt ge wel eens , stil bij de uitnemende heerlijkheid van deze gave ? Is er wel rijker, kostelijker gave denkbaar dan de gave van het licht ? En hoe vaak, kom, zeg, erken het eens, hebt ge, als ge des morgens in welstand ontwaakte, voor het licht gedankt ? In 't voorjaar jubelt het vogelenkoor bij het aanbreken van den nieuwen dag, bij het morgenkrieken, het ochtendgloren, het licht tegemoet. Staan wij, die vele muschjes te boven gaan, bij het redeloos gedierte niet veelszins veel ten achter ? Dat predikt wel onze diepe val !

Licht ! De heerlijkste zegen wellicht van alle natuurlijke weldaden, waarmede de Schepper Zijn schepselen begiftigt. Hij doet Zijn zon opgaan over boozen en goeden. Verder, het licht is zoet, en het is den ogen goed de zon te aanschouwen, zegt Prediker (hfdst. 11 : 7). Wat zou het leven zijn zonder licht ? Licht is vreugde, schept bestaansmogelijkheid. Licht bevordert den groei, de ontwikkeling, de gezondheid, geeft de dingen lijn en kleur en teekening. Het schoonste kunstgewrocht is waardeloos zonder licht. In de duisternis is grauw en vaal de kleurrijkste bloem, het goud, dat zit op de vleugelen van de duif.

De verschrikking van de duisternis leerden we kennen in den tijd van oorlog en bezetting, en wel héel, héél groot is het verschil tusschen een stad, die in doodsche verlatenheid en donkerheid schijnt te sterven en de helverlichte straten, de fonkelende etalages, de bonte reclamezuilen, zooals wij die in de vóóroorlogsche jaren gekend hebben.

Vergeefs zullen de pogingen blijken, om in zwak-menschelijke taal de heerlijkheid van het licht te beschrijven. Licht, wat is licht ? Diepten der hemelen, diepten der zeeën. En gij, o aarde, antwoordt mij, antwoordt mij : wat, wat is licht ? Aarde, zee, hemel, Gij die juicht van vreugde als het licht verschijnt. Aarde, zee en hemel, weet gij dan wat licht is? Zoo riep, na herstel van zijn blindheid, eens een dichter uit. En hij veronderstelt: Zeg, is 't geen weerschijn der levende glansen, waar de eng'len hierboven, op drijven, op wiegen ? Is het Gods adem niet, die albezielend, De schepping aanruischt ?

We gevoelen : hier wordt met woorden geworsteld, maar uit kunnen zeggen, wat licht is, het is een mensch niet gegeven. Zoo liefelijk het licht is, zoo vreeselijk is de duisternis. Dat zullen de Egyptenaren ondervonden hebben, die drie dagen in dichte duisternis moesten leven. En we worden stil en huiveren, indien wij denken aan het lot van hen, die uitgeworpen zullen worden in de buitenste duisternis, waar geween zal zijn en tandengekners. Wij kunnen het reeds zoo beklemmend en benauwd vinden in de donkere dagen voor Kerstfeest, als kort de dagen zijn, en lang, lang, lang de uren der nachten. Het schijnt maar geen licht te willen worden in 'n nacht, doorworsteld in ziekte, wanneer de koorts brandt in onze aderen. Een levensperiode, waarin wij aan ons Godsgemis ontdekt worden, terwijl wij Hem niet missen kunnen kan zoo afmattend zijn. Maar de duisternis van deze tijden zal nog licht schijnen bij de donkerheid, die heerscht in het oord der rampzaligen. De Heere beware ons voor deze verschrikking en geve ons die genade, dat wij Zijn stem mogen hooren, Zijn heil- en troostrijk Woord mogen gelooven en ophouden te weerstreven jegens Hem, als een muil of paard, voortgedreven door domheid. Dat wij den Vorst der duisternis den dienst opzeggen mogen en ons bekeeren tot Hem, die een licht is, en gansch geen duisternis is in Hem, Die ook geen gemeenschap met de duisternis kan en wil hebben.

Daar zij licht. De Heere sprak deze woorden in den morgenstond der schepping. Maar dit woord heeft weer geklonken, toen Christus in den heiligen Kerstnacht werd geboren, toen het Woord vleesch werd. Het volk, dat in duisternis van zonde en dood was neergezeten, zag in Hem een groot licht. Geen geleerden, zelfs geen profeten, zelfs geen engelen hebben dit licht kunnen ontsteken. Profeten konden er van getuigen, engelen konden er van zingen, maar God heeft in onzen nacht dit Licht des heils gebracht. God zeide : daar zij licht, en daar werd licht. Christus : Hij is de Zon der gerechtigheid. Hij is de Opgang uit de Hoogte. Zelf noemde de Mond der Waarheid zich het Licht der wereld en in vol bewustzijn van Zijn Zoonschap, overtuigd van Ziin goddelijke opdracht en zending, spreekt Hij : die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar het licht des levens hebben. En God, die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is degene, die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting van de kennis der heerlijkheid Gods, in het aangezicht van Jezus Christus, verzekert Paulus.

Adam wandelde in den staat der rechtheid in het licht. Door de zonde doofde dit. Van het Beeld Gods in engeren zin is niets overgebleven. Verdwenen zijn, geheel en al de ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Als geestelijk blinden gaan wij zoekend, tastend door het leven, indien wij geen acht leerden geven op het Woord van Hem, die het Licht der wereld is, het profetische Woord, dat zeer vast is en een verdwaasd en verdoold zondaar doet wèl, indien hij daarop acht, geeft, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlicht, en de morgenster in het hart opgaat. Wij, zondaren, doofden eigenwillig, moedwillig, vrijwillig het licht. Maar zie, hier blinkt nu de ongehouden goedheid, de peillooze genade des Heeren zoo onuitsprekelijk schoon en helder : de Heere nam redenen uit Zichzelf en sprak : daar zij in den staat van val en ellende des menschen licht ! Hij deed een Star opgaan in Jacob. Hij deed de Zon des heils aan de kimme staan. Hij deed het, Hij alléén. Hij sprak : daar zij licht. Christus is in diepsten en meest volstrekten zin: geschenk van Gods alvermogen en ontferming. Christus' komst is geen vrucht van menschelijke inspanning of antwoord op de vurige gebeden van het schepsel, doch Hij kwam op aarde enkel en alleen omdat God sprak : daar zij licht. Het „daar zij licht" predikt ons de vrije goedheid, het eeuwig welbehagen, de souvereine genade des Heeren.

Hoewel Christus is geboren en het licht is verschenen, schijnen wij op de vraag : „wachter, wat is er van den nacht, wachter, wat is er van den nacht", ook nu, in deze na-oorlogscbe dagen nog te moeten antwoorden : „de morgenstond is gekomen, maar het is nog nacht".

De duivel doet er zijn woord bij : volkeren en enkelingen zijn gedoemd ten onder te gaan in een eeuwigen nacht. Juich maar niet, menschenkind. Niet aan Christus, den Vorst des Lichts, maar aan mij, de vorst der duisternis, is de zege !

Veel schijnt voor dit brallend gejuich van Satan te pleiten. De huidige ontwikkeling van de omstandigheden, waarin wereld en volkeren verkeeren, schijnt er voor te pleiten. De innerlijke, geestelijke donkerheid, waarin Christus' kerk zoo menigmaal verkeert, schijnt er ook voor te pleiten. Maar het is, Gode zij dank, dan ook niet meer dan schijn. Het laatste woord is niet aan Satan, maar aan Christus. Want Christus is Triumphator. Het laatste woord is ook in deze donkere laatste maand van het jaar, niet aan de duisternis, doch aan het licht. We zinken in December steeds dieper weg in den nacht. Maar ziedaar, omstreeks Kerstfeest, gaat het licht het weer van de duisternis winnen.

En ook in ons leven zal de duisternis niet zegevieren, indien wij door genade met Het Licht verbonden mogen zijn.

Leerden wij belijden : duisternis ben ik van nature, dood door de zonden en misdaden ? Zuchten wij het uit : onbekwaam tot eenig goed, geneigd tot alle kwaad ? Hebben wij het bij bevinding leeren verstaan : in mij, dat is, in mijn vleesch woont geen goed ? Al Gods geboden heb ik geschonden van mijn jeugd af aan ! In dichte duisternis zal ik mijn leven lang moeten dolen, en naar het land van eeuwige duisternis zal God mij rechtvaardig moeten verwijzen.

O gij, die zoo spreekt, in waarheid en oprechtheid, de H. Geest, die u overtuigde van zonde, gerechtigheid en oordeel, zal u ook gewis uitdrijven tot Hem, die een licht is, welks glansen klaarder dan de zon, ons hef heugelijk licht aanschouwen doen. Want de Heere doet geen half werk, en Hij is een Waarmaker van Zijn Woord.

Gij verstaat het : geen wetenschap of kunst, geen cultuur of techniek kan uw verontrust gemoed troosten. Maar geloof mij, neen, geloof de belofte des Heeren, de Christus Gods troost als één, dien zijn moeder troost. Straks zitten de wereldsche, ongoddelijke torenbouwers en stedenstichters weeklagend bij de puinhoopen neer. Bedrogen blijken al diegenen, die gebouwd hebben op valsche gronden en holle leuzen zijn nagevolgd. Maar wie het met Christus, Davids Zoon en Davids Heere waagt, met dat ware licht, hetwelk verlicht een iegelijk mensch, komende in de wereld, met den wortel en het geslacht Davids, de hinkende morgenster, wordt niet beschaamd. Hij wordt niet beschaamd in leven, noch in sterven. De Heere bekwaamt hem om te zijn een licht op een kandelaar, geeft hem genade om zijn roeping te vervullen : gij zijt het licht der wereld. En als de levensdag ten einde is, o, dan roept een oprecht christen met Jacob uit : „Op Uw zaligheid (op Christus), wacht ik, o Heere". Iemand schreef : „zinken wij straks weg in den nacht des doods, die ons na den levensdag wacht, dan, ja zelfs dan vangt ons oor het geluid der bezielende Godsstem nog op : daar zij licht, en zie het wordt licht in de ochtend der eeuwigheid". Wij zien jaar na jaar in den nacht des tijds verglijden. Doch aan het eind van ieder jaar viert Gods Kerk Advent en Kerstfeest. De verlichting der wereld is duisternis. Het zal in de wereld steeds donkerder worden. Maar geen nood voor het Sion des Heeren, want de gemeente van Jezus Christus is op reis naar het land van het eeuwige licht, de stad, welks kunstenaar en bouwmeester God is, een stad, die de zon en maan niet behoeft, dat zij in dezelve zouden schijnen, want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar kaars.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1945

De Waarheidsvriend | 2 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1945

De Waarheidsvriend | 2 Pagina's