Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

derde advent De roeping van Abraham

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 12 : 1—3.De Heere nu had tot Abram gezegd : Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat ik u wijzen zal ; en Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uwen naam groot maken ; en wees een zegen ; en Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt ; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Genesis 12 : 1—3.

Welk een rijke zegen heeft God ons geschonken in den aartsvader Abraham! Met recht wordt hij de vader van alle geloovigen genoemd. En als een geloovige Israëliet ging sterven, was er geen grooter voorrecht voor hem dan om in den schoot Abrahams te worden gedragen. De engelen droegen de ziel van Lazarus in Abraham's schoot.

Uit de rede van Stefanus, die ons in de Handelingen der Apostelen is bewaard gebleven, weten we, dat de Heere Abraham heeft geroepen in Ur der Chaldeën in Mesopotamië. O, wat zou er van hem geworden zijn, indien de Heere hem niet had getrokken uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht! Immers ook in de tenten van de nakomelingen van Sem was de ware Godskennis aan 't verduisteren. In de dagen van Noach was de goddeloosbeid zoó toegenomen, dat de Heere besloot om al de inwoners der aarde te verdelgen, behalve Noach en diens vrouw en zijn drie zonen en hunne vrouwen.

Eeuwen waren voorbij gevlogen en ziet, nu scheen het, dat het heidendom het weer zou winnen. De opgravingen hebben bewezen, dat daar in de vlakten tusschen Euphraat en Tigris een machtige beschaving werd gevonden. Daar verrezen reusachtige steden, vol van schitterende bouwwerken. Maar niet God, de Heere, ontving er de eere. Men vereerde in Ur der Chaldeën den maangod. En Jozua 24 leert ons, dat Terach, de vader van Abraham en Nahor, in het land van Ur andere goden heeft gediend.

Zal de Heere er wederom een einde aan moeten maken door de menschheid opnieuw door een zondvloed te verdelgen?

Neen, daar is de regenboog borg voor. De aarde zal niet meer door water vergaan. De Heere zal in Zijn vrijmachtige genade uit het geslacht van Sem, dat ook bezig was steeds dieper weg te zinken in de zonde, er eenigen uitrukken, zooals een brandhout uit het vuur wordt gerukt.

Hij heeft zich in Zijn souvereine genade geopenbaard aan Abraham, toen deze gevaar liep om op te gaan in den afgodendienst van Ur der Chaldeën.

,,Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal", zoo klinkt het bevel hem tegen uit des Heeren mond.

Welk een ernstige roeping kwam er tot Abraham ! Zijn geboorteland verlaten, breken met het stamverband, waarin hij was opgegroeid, dat geheele levensmilieu vaarwel zeggen, was iets verschrikkelijks.

En dat was in die dagen nog veel moeilijker dan in onzen tijd, nu het reizen in den vreemde minder gevaarlijk is dan toen. Wat bracht het vroeger een gevaren met zich, om met de kudden langs de onbekende karavaanwegen op te trekken naar een vreemd land. En toch was dit voor Abraham het eenigste redmiddel. De Heere wilde zich een eigen volk in Kanaan scheppen. Aan dat volk zou Hij zich openbaren. In dat volk zou Hij zich een plaats bereiden voor Zijnen lieven Zoon, Jezus Christus. Onder dat volk zou de Heiland getuigenis geven. Maar dan moet Abraham weg uit het afgodische Ur der Chaldeën. Dan moet hij breken met dat gevaarlijk cultuurmilieu.

Lezers, gij zoudt kunnen vragen of dit alles ook voor ons iets heeft te zeggen.

Maar is dit niet het rijke Adventsevangelie, dat God de Heere Abraham heeft afgezonderd, opdat die rijke Christus voor arme zondaren uit hem zou geboren worden.

De Heere komt ook met een ernstige roeping tot u. Hij komt met den eisch der bekeering tot elk mensch, die in de zonde voortleeft. Gij zult de wereld der zonde en der ongerechtigheid moeten verlaten, om alleen den Heere te dienen en te vreezen.

De oogen van Abraham zijn door de roeping Gods stellig opengegaan. Hij heeft het beseft, dat hij aan Ur den scheidsbrief moest geven. Daar nog langer te blijven en de zonde te dienen, zou uitloopen op een eeuwig verderf. Maar zoo zullen in den weg van waarachtige bekeering bij het lichtvan Gods ontdekkende genade de oogen van een zondaar moeten open gaan voor zijn zware schuld. Dan kan hij niet blijven leven in de zonde. Dan moet het komen tot een breken met de zonde, al wortelt die zonde ook nóg zoo diep in onze verdorven natuur.

Abraham weet nog niet, waar hij terecht komen zal. Hij moet gaan naar het land, wat God hem wijzen zal.

De ontdekte zondaar, die voor het eerst de knieën begint te buigen om God te smeeken om genade, weet ook niet wat er van hem worden zal. Als de Heere doet naar recht, dan is het voor eeuwig verloren.

Maar gelukkig, dat de Heere belooft om dezulken den weg te zullen wijzen. Hij zal de blinden leiden op den weg, dien ze niet geweten hebben en op de paden, die ze niet gekend hebben.

En als ze eenmaal in Kanaan mogen aanlanden, dan zullen ze God de eer geven, dat Hij hen in het Ur der Chaldeën van deze zondige wereld heeft willen opzoeken om ze te trekken met menschenzeelen, met koorden der liefde.

Daarom zingt ook de kerk in den negen en tachtigsten Psalm :

Wij steken 't hoofd omhoog En zullen d' eerkroon dragen. Door U, door U alleen. Om 't eeuwig welbehagen.

Wat wist Abraham weinig van het liefelijk Evangelie. Toch heeft hij zich opgemaakt. Aan ons, kinderen der nieuwe bedeeling, heeft God, de Heere, het evangelie van Zijn genade in al zijn rijkdom laten ontvouwen.

O, het zal het oordeel verzwaren van hen, die den nek hebben verhard en zich niet tot Hem hebben willen bekeeren. De Heere komt met een zware eisch. Maar de Heere eischt nooit eenig ding, of Hij wil ook de kracht schenken om het te kunnen volbrengen.

Hoort, welk een rijke belofte heeft de Heere aan Abraham weggeschonken ! Hij zou hem tot een groot volk maken. En toen Abraham deze belofte ontving, was hij nog steeds kinderloos. Sara had hem nog geen enkelen zoon gebaard. En ziet, nu komt de Heere hem een rijke nakomelingschap voor te stellen. De Heere zou Zijn naam groot maken onder de volkeren en hem in natuur en genade rijkelijk zegenen.

Alleen het ware geloof kan de beloftenissen Gods omhelzen, die in Christus Jezus ja en amen zijn. Met recht schrijft de schrijver van den brief aan de Hebreen : Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel zou ontvangen ; en hij is uitgegaan niet wetende, waar hij komen zou. Het geloof, o, wat een kostelijke gave !

Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave. Door het geloof heeft Abraham zich aan de beloftenissen Gods vastgeklemd, en al leefde hij nog onder de schaduwen van het oude verbond, hij heeft van verre met zijn geloofsoog den dag van den Christus Gods mogen aanschouwen, die uit zijne lendenen zou voortkomen.

O, wonder van genade, als God in Christus zich komt weg te schenken aan een arm zondaar, die uit den nacht van zonde werd getrokken tot Gods wonderbaar genadelicht. Wie alzoo uit genade door God gezegend wordt, moet ook op zijn beurt weer anderen tot een zegen wezen.

„En wees een zegen" — zegt de Heere tot Abraham. De Heere heeft immers Zijn volk geformeerd, opdat het Zijn lof zou vertellen. Wat de apostel om niet ontvangen had, wilde hij ook aan anderen weergeven om niet. Hij mag er niet van zwijgen. Hij moet er ook tegen anderen van getuigen. Het mocht ook voor anderen eens tot een eeuwigen zegen zijn.

O, kinderen Gods, de Heere roept 't ook u toe om een zegen te zijn voor anderen. Tot een zegen in uw eigen huis, in den kring van uw vrienden en bekenden, door uw woord, door uw betoon van liefde, lankmoedigheid, goedertierenheid en verdraagzaamheid. Laat het met u zijn, als de gloeiende kolen, die op het haardvuur ook de doove kolen aan 't gloeien maken.

Een machtig beschermer treedt aan Abraham's zijde, als hij zich opmaakt uit Ur der Chaldeën. Wel vertoeft hij in Haran, waar Terach sterft.

Ik kan het mij niet anders indenken, of het heeft Terach maar slecht gezind om Ur der Chaldeën te verlaten. Het vertoef in Haran duurt eigenlijk veel te lang. Maar als Terach den laatsten snik heeft gegeven en misschien de eisch des Heeren wel bij vernieuwing is herhaald, verlaat Abraham voor goed zijn geboorteland.

Groote gevaren bedreigen hem op de karavaanwegen naar Kanaan. Maar de Heere zegent allen, die Abraham gelukkig prijzen en Hij bedreigt met den vloek allen, die Abraham durven vervloeken.

De Heere neemt 't op voor Zijn volk hetwelk Hij kocht met Zijn bloed. Niemand zal ze uit Zijn hand rukken. Wie Zijn volk aanrandt, raakt Zijn oogappel aan.

Lezers, weet gij het, dat er in deze wereld een volk is, hetwelk Hij zich tot een eigendom heeft gemaakt. In zichzelf zijn ze niet beter dan de andere menschen. Neen, die door genade tot dit volk behooren, moeten het veeleer uitroepen, dat ze zelf de voornaamste van de zondaren zijn, maar dat hun barmhartigheid is geschied.

De dichter mocht 't zeggen, dat hij een metgezel was van al degenen, die den Heere vreezen. En Ruth heeft getuigd : Uw volk is mijn volk ; uw God is mijn God.

Er zijn wel vele menschen, die met Gods kinderen willen sterven, maar niet met hen willen leven naar eisch van Gods geboden op het smalle pad, hetwelk ten eeuwigen leven leidt. Lezers, hebt gij ook liefde tot dat volk, of staart gij u blind op de gebreken van dat volk, hetwelk God vreest ?

Zalig Gods kind, die door handel en wandel voor zijn naaste een leesbare brief van Koning Jezus mag wezen, opdat velen hem mogen zegenen.

De wereld haat Gods kinderen, maar laat men het toch bedenken, dat met den vloek Gods bedreigd worden al degenen, die Zijn volk vervloeken.

Wat een rijke zegeningen spruiten er voort uit de, roeping van Abraham voor het volk, hetwelk uit hem is voortgesproten. Dat heilige volk leefde daar eeuwen in de afzondering in, het heilige land, totdat eindelijk de aan de vaderen beloofde Immanuël kwam. Maar dan worden opeens op den Pinksterdag de muur des afscheidsels tusschen Joden en heidenen verbroken. Het blijkt, dat er zegen van het kruis van Christus afdaalt, niet maar voor dat ééne geslacht van Abraham, neen, de belofte Gods, eeuwen tevoren aan hem geschonken in Ur der Chaldeën, luidde zoo heerlijk : en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.

Als ik dat lees, is het, alsof ik daarnaast Jesaja hoor roepen, dat alle einden der aarde tot Hem zouden komen om behouden te worden, omdat Hij is God en niemand meer.

O, lezers, is die Adventskoning al ten zegen geweest in uw geslacht ? Neen, ik vraag het nog stelliger : was Hij ten zegen voor u ? Het is een voorrecht, om Godvreezende menschen in ons geslacht te hebben. Maar genade is geen erfgoed.

Het is misschien voor het laatst, dat ge het Adventsevangelie zult mogen beluisteren. Het is nu nog tijd ! Straks te laat ! Voor eeuwig telaat !

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 11 december 1945

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 11 december 1945

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's