Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof en prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof en prediking

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Referaat gehouden op de Jaarvergadering van den Gereformeerden Bond, 14 April 1944

(Vervolg en slot).

Zulk een prediking is uit den aard der zaak in eerste instantie voorwerpelijk. Juist, omdat de zaligheid Gods in Hem is. In Hem zijn alle genadegaven Gods. In Hem, heeft de levende en eeuwige God zich geopenbaard. In Hem heeft Hij Zijn genade geschonken, in Hem een nieuwe gerechtigheid, de gerechtigheid Gods, geopenbaard. Het gaat niet om onze gerechtigheid, maar om het deelgenootschap in Zijne gerechtigheid naar het voornemen Gods.

Hij heeft ons den Vader verklaard. Hij is de hoogste Profeet en Leeraar, die ons leert hoedanig God ten onswaarts is, wie de mensch is, hoe hij voor God bestaat, kortom, welke de waarheid, is aangaande God Drieëenig, maar ook aangaande onze schepping, onzen val, onzen doemwaardigen staat voor God, en aangaande de verlossing, welke Hij heeft bereid in Zijn vleeschwording, lijden, sterven en opstanding.

Dat alles is ons bekend geworden door Zijn Woord en deze goddelijke waarheid staat voorwerpelijk, d.i. buiten ons, vast, of wij dit alles gelooven of niet. Ons geloof en ons ongeloof kunmen daaraan niets toe of af doen. Dat is de kracht der voorwerpelijkheid, als iets is, zooals het is, onverschillig of wij daarvan bewustzijn hebben of niet.

Op deze zijde der voorwerpelijkheid kunmen wij niet genoeg nadruk leggen. Het is de eeuwige kracht van Gods Woord, dat het ons de werkelijkheid teekent, zooals die voor God bestaat, zijnde het getuigenis der waarheid zelve.

De prediking en het kerkelijk onderwijs kunnen niet anders dan beginnen met deze voorwerpelijke waarheid getrouw aan het Woord voor te stellen en in te prenten. Het is de weg van alle onderwijs om te beginnen met het voorwerpelijke of wat daarvoor wordt gehouden. En de Christus zelf gebiedt : predik hét Evangelie, d.i. predik de in Christus geopenbaarde waarheid, zooals Hij die in Zijn Woord heeft bekend gemaakt en doe daar geen tittel of jota toe of af.

Die Waarheid gaat echter ook over den weg der zaligheid, over de bediening der verzoening en over het Woord der verzoening, in ons gelegd. Die Waarheid spreekt ook over den Heiligen Geest, die woning maakt in de harten der menschen.

En dat nu gaat niet buiten den mensch om. Hier raakt men aan het onderwerpelijke en hier late men zich niet bedriegen door woorden. Zoodra wij over geloof spreken, zijn wij bij een mensch, want het is de mensch, die gelooft met het hart en belijdt met den mond. Er dreigt in het onderwerpelijke een gevaar, want het onderwerpelijke kan wel alleen in één mensch bestaan. Die eene mensch kan in zijn onderwerpelijke werkzaamheden wel geheel alleen staan, d.w.z. hij kan zich zelf wat wijs maken en zich bedriegen.

Het voorwerpelijke staat buiten hem, maar het onderwerpelijke kan wel eens geen grond in de voorwerpelijke vastigheid hebben. Een zoogenaamde onderwerpelijke waarheid kan los istaan van den eeuwigen grond der Waarheid, en daarom dwaling, zijn.

Daarom zij men er op bedacht, dat bet onderwerpelijk geloof zijin voorwerpelijken grond niet mist.

Men bedoelt met onderwerpelijk dan ook de bevinding van de goddelijke Waarheid. Niet in de bevinding, maar in die goddelijke Waarheid ligt de grond. En daarom is het beter deze term onderwerpelijk maar prijs te geven voor het Schriftuurlijke begrip bevinding. In het woord bevinding ligt de voorwerpelijke Waarheid begrepen. Men kan slechts bevinden door de innerlijke werking des Geestes, dat wij aan de goddelijke Waarheid deel hebben. Wel is het getuigenis der Waarheid in ons, zoo wij door den Geest Gods geleid worden, maar het is een innerlijk getuigenis aangaande het voorwerpelijk buiten ons in Christus geschonkene.

Bevinding is altijd persoonlijk. Ik kan slechts weten, wat ik in eigen boezem draag, maar ik kan in een ander niet zien. Wanneer iemand zijn bevinding mededeelt, blijft dat voor mij voorwerpelijk. En ik kan bet slechts in zooverre mede gevoelen, als het aansluiting vindt in mijn eigen bevinding.

Er is in de Schrift ook, en niet weinig, bevinding. Alle profeten en apostelen getuigen uit wat zij gezien en gehoord, bevonden hebben in hun gemoed.

En nu de prediker. Hij kan de Waarheid naar de Schriften voorstellen, overbrengen, en in dien zin prediken, maar bij kan slechts getuigen uit de Waarheid naar de mate hij daaruit leeft.

Men kan dus moeilijk een grens bepalen, in hoeverre hij bevindelijk preekt. Dat is een zaak van zijn persoonlijk leven.

Doch als bij waarachtig gelooft, zal dit toch altijd een centrale kracht in zijn prediking zijn. Zijn persoonlijk geloofsleven zal ongetwijfeld zijn prediking beheerschen, het moge rijker of armer, dieper of oppervlakkiger zijn. En nu maken wij de vrucht der prediking niet afhankelijk van het persoonlijk geloof, alsof een prediker boven zijn eigen bevinding uit geen vrucht op zijn prediking mocht verwachten, want het Woord Gods is nooit zonder den Geest en de vrucht der prediking hangt van de bevinding des predikers niet af. Dit zou een perk stellen aan Gods vrijmacht, hetwelk tegen de Schrift inging.

Omgekeerd stelt de heilige roeping van bet ambt den eisch van een godvreezend hart, dat oprecht is voor God en een prediking uit zulk een hart geboren, kan den gloed eener heilige en teedene welsprekendheid niet missen, die dringt tot het geloof.

Deze beide stukken houde men vast, doch alzoo, dat men het niet van den persoon van den prediker, maar van den Heere verwacht. Het geloof in de prediking heeft op zich zelf geen levendmakende of wederbarende kracht, maar het geeft getuigenis van de werking des Geestes, welke uit kracht der wedergeboorte opkomt.

Het schenkt aan de prediking den gloed der waarheid en maakt die prediking tot wat zij behoort te zijn : getuigen. Want het geloof is uit het gehoor en het gehoor uit het Woord Gods.

Zoo getuigt de kerk uit haar leven, hetwelk met Christus verborgen is bij God. Tusschen dat leven en de verborgenheid van dat leven ligt een verband des geloofs, door den Heiligen Geest gewerkt, hetwelk tot uitdrukking komt in haar belijdenis en prediking. Belijden en prediken: een werk des geloofs, spreken uit die verborgenheid en daarom gebonden aan het eeuwige Woord, opdat uit dien schat oude en nieuwe dingen worden voortgebracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 januari 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Geloof en prediking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 januari 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's