Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Een ootmoedig gebed

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leer ons alzoo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen. Keer weder, o Heere, tot hoe lang ? En het berouwe U over uwe knechten. Psalm 90 vs. 12 en 13,

Boven den 90sten Psalm, waaraan we onzen tekst hebben ontleend, staat geschreven : Een gebed van Mozes, den man Gods. Met recht mag deze Psalm een gebed genoemd worden. Want ook de gedachten, die Mozes in de verzen 1—11 heeft uitgesproken over de onveranderlijkheid en de almacht Gods tegenover de broosheid en de vergankelijkheid van den mensch, zijn als het ware uitgesproken als een gebed voor het aangezicht des Heeren. Maar bij het 12e vers van dezen Psalm wordt het niet alleen een gebed naar den inhoud, maar ook naar den vorm.

Lees slechts : Leer ons alzoo onze dagen tellen. Onder meer, bidt Mozes om een wijs hart. Het kan wezen, dat iemand heel wat verstandelijke kennis verzameld heeft en dat hij toch die wijsheid mist, waarom Mozes den Heere heeft gebeden. Dat hij bidt om een wijs hart en niet om een wijs verstand, zal wel hierin gelegen zijn, dat hij met het noemen van het hart toch eigenlijk het centrale punt van het wezen van den mensch naar voren heeft gebracht. Wat is de mensch van nature dwaas! Wat mist hij toch die wijsheid, die van Boven is ! Let maar eens op Israël. Na een tocht van een paar jaar was Israël gekomen aan de grenzen van Kanaan. Twaalf verspieders waren uitgezonden om te zien of het land gemakkelijk zou zijn in te nemen, of niet. Tien van de twaalf verspieders hadden evenals Jozua en Kaleb wel den mond vol van lof over dat heerlijke land. Ze waren het er allen over eens, dat Kanaan een land was, dat van melk en honing vloeide, maar dat tiental meende toch den intocht in Kanaan ten zeerste te moeten ontraden aan het volk van Israël. De steden van de Kananieten waren sterk. Hoe zouden de Israëlieten ze kunnen innemen ? En het volk had geluisterd naar de stem van de tien verspieders, die niet hadden willen rekenen met de almacht Gods. Ze hadden gerebelleerd tegen Mozes en Aaron en hadden het voor hunne ooren uitgesproken, dat het hun beter ware geweest, indien ze in Egypte waren gebleven. Toen was de toorn des Heeren ontstoken. Als niet Mozes tusschen beide was getreden dan zou de Heere zijn volk hij de grenzen van Kanaan vernietigd hebben. Maar hij vernieuwing bewees Hij zijn volk genade. Hij liet zich door Mozes verbidden.

Nu werd het een droevig rondzwerven door de woestijn ; van de eene oase naar de andere oase. Allen, die 20 jaren oud waren of daarboven, zouden in de woestijn omkomen. Geen van hen zou het land Kanaan binnengaan, behalve Jozua en Kaleb, die op den Heere hadden vertrouwd.

Wat moet het een droeve reis zijn geweest voor Mozes ! Den een na den ander te zien wegvallen onder den slag van de zeis van de majesteit van den koning der verschrikking !

Hoog waren de jaren van Mozes geklommen. Men neemt aan — het kan haast niet anders, dat hij dit lied heeft gezongen aan het eind van de woestijnreis. Men heeft het wel eens zijn zwanenzang genoemd.

Met weemoed ziet hij terug op het afgelegde levenspad. Van zijn bloedverwanten, vrienden en bekenden was er wellicht niemand meer over in het land der levenden. Telkens weer opnieuw klonk het machtwoord des Heeren : Keer weder tot verbrijzeling, gij menschenkind. En Mozes heeft zich onder het oordeel Gods willen buigen. Hij heeft het ootmoedig beleden : Wij vergaan door Uwen toorn en door Uwe grimmigheid worden wij verschrikt. De Heere had geen onrecht gedaan met Israël. De zonden des volks hadden den toorn Gods doen ontbranden. En wat misschien nog het ergste was, ook onder de straffende hand Gods had Israël zich niet oprecht voor den Heere verootmoedigd.

Wat zou de toekomst nu brengen voor Israël? Alleen de Heere wist het.

Zou Israël spoedig de grenzen van Kanaan mogen overschrijden? Zou ook Mozes spoedig de eindstreep van zijn levenspad hebben bereikt ? Al deze gedachten nopen hem tot het ootmoedig gebed : Lees ons alzoo onze dagen tellen, opdat wij een wijs hart bekomen. Hij bidt het niet alleen voor zichzelf, maar hij smeekt het ook af voor het gansche volk. Het is er net mee als met zijn schuldbelijdenis. Hij denkt er niet aan, om zijn volk alleen aansprakelijk te stellen voor de rechtmatige straffen des Heeren. Hij zegt niet : Gij vergaat door Gods toorn en door Gods grimmigheid wordt gij verschrikt. Neen, het is telkens „wij". Zoo deden ook Ezra, Daniël en Nehemia. Ze werden gevonden vooraan in de rij van de bidders, van hen, die zich voor God verootmoedigden met de ootmoedige bede : Wij en onze vaders hebben gezondigd en hebben gedaan, wat kwaad was in Uwe oogen. Heilige solidariteit van de Godsmannen met hun volk, zooals Gods Woord ons die op menige bladzijde komt te teekenen. Eén in schuldbelijdenis, maar ook nu één in gebed. En daarom niet : Heere, leer mij, maar leer óns alzoo onze dagen tellen, opdat wij een wijs hart bekomen.

Wat zou Mozes daar toch mee bedoeld hebben ? Geld tellen, dat begrijpen we, maar dagen tellen, wat is dat nu toch ? Vroeger trokken we 's avonds een blaadje van de scheurkalender en dan zeiden we of dachten we : 't is vandaag de 5de of de 6de van de maand. Maar dat heeft Mozes er stellig niet mee bedoeld. Stellig heeft hij hier van den Heere afgesmeekt om die genade te mogen ontvangen, om elke dag van zijn leven te beschouwen als een dag van kostelijke voorbereiding voor de groote eeuwigheid.

O, wat is de mensch van nature dwaas. Wat tellen we vaak mis. Ik denk aan dien rijken dwaas, die zijn dagen niet wilde tellen. Hij sprak liever over maanden en nóg liever over jaren. Hij zeide : ik zal mijne schuren afbreken en ik zal grootere bouwen.

O, wat een dwaas ! In dienzelfden nacht werd zijn ziel in de eeuwigheid opgeëischt. Wat heeft hij zich bij het tellen vergist !

En de Heere telde ook. Maar de Heere vergist zich nimmer. Ge weet het toch wel uit de geschiedenis van Belsazar, hoe daar on den wand dat geheimzinnige schrift werd geschreven : Geteld, gewogen en te licht bevonden ?

Lezers en lezeressen, verstaat gij al die heilige kunst van het tellen uwer dagen ? Ik bid u, zeg niet te gauw, dat gij het al kunt. Mozes was stellig al een heel eind de honderd gepasseerd en hij smeekte den Heere, dat Hij het hem leeren mocht om zijn dagen te tellen. Doe toch niet net alsof Mozes zou hebben gezegd : Ik tel mijn dagen, want ik ben zoo wijs. Gods kind zal wel leerling moeten blijven tot zijn doosnik toe op de oefenschool van Koning Jezus.

Pelgrim naar Immanuëlsland, werp toch nooit uw bedelaarsstaf weg, maar laat het met Mozes een smeeken blijven om die heilige kunst van het dagen tellen toch beter te leeren.

Tientallen jaren had het nu al geduurd. Al maar zwerven door de woestijn. O, hoe lang nog ; o, hoe ver nog ? Mozes weet het, dat de Heere geen onrecht zou doen, als Hij Zijn hand voor altoos van Israël zou aftrekken. Maar toch smeekt hij den Heere om weder te keeren. Hij hoopt toch nog, dat de Heere uit vrije, souvereine genade Zijn aangezicht in gunst over Zijn volk zou laten lichten, opdat het bij vernieuwing zich in Zijn heil zou verblijden.

Zeg, lezers, is dat ook geen woord voor onzen tijd ? Als we terugblikken op de bange oorlogsjaren, die achter ons liggen, moeten we dan ook niet met Mozes zeggen : Wie kent de sterkte van Uwen toorn, naardat Gij te vreezen zijt ? De oordeelen Gods gingen over de wereld. De gerichten Gods waren op de aarde. Ik vrees echter, dat de groote massa er even weinig door geleerd heeft als Israël in de woestijn. Wat was er in de oorlogsjaren weinig verootmoediging ! Er was wèl groote angst bij allen. Maar angst is nog geen vernedering onder de slaande hand Gods. Angst is nog geen verootmoediging.

En wat zien we nu, na de bevrijding ? Hoe toont ons volk zijn dankbaarheid aan den Heere voor de wondervolle bevrijding en voor de overvloeiende ververschingen ?

Duizenden jongeren vragen thans niet meer naar den Heere. Ze dansen liever met den dood in de armen naar de eeuwige rampzaligheid.

Dat de bidders en bidsters in Nederland den Heere mochten smeeken, dat Hij tot ons wederkeere.

Geen zwaarder oordeel kan een volk treffen, dan dat God zich van hen afkeert. Een moeilijke tijd staat er voor ons land en volk te wachten.

Hoe zal het gaan in de nieuwe Synode, als het vraagstuk van de belijdenis aan de orde zal worden gesteld ? Dat de gebeden mogen vermenigvuldigen : Keer weder, tot hoe lang, en het berouwe U over Uwe knechten.

Als we hier lezen over het berouw hebben van den Heere, dan hebben we wèl te bedenken, dat hier op menschelijke wijze over den Heere gesproken wordt. Van de zijde van Zijn eeuwig heilig Wezen is er geen sprake van, dat het Hem ooit zou kunnen berouwen. Zijn Raad staat eeuwig vast: Hij is geen menschenkind, dat het Hem berouwen kan.

Gelukkig het volk, hetwelk bidders in zijn midden mag hebben als Mozes.

Lezers, werd het ook reeds uw bede voor uw persoonlijk leven ? Indien ge verkeerd blijft tellen en ge niet berouwvol naar Hem leert wederkeeren, dan zal het einde verschrikkelijk wezen. Immers Mozes heeft gezegd : Wie kent de sterkte Uws toorns, naardat Gij te vreezen zijt ?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's