Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DOGMATIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DOGMATIEK

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE HEILIGE SCHRIFT.

V.

De Heilige Schrift Gods Woord. Dat is de belijdenis der kerk. En wij gelooven dat, omdat de Heilige Geest getuigt in onze harten, dat zij (deze heilige en kanonieke boeken) van God zijn.

Deze belijdenis wordt in verscheidene wijze onderschreven en weersproken. Gods Woord in den Bijbel, zoo meent de een. Het is niet alles Gods Woord, het is niet als geheel Gods Woord, maar er zijn Woorden Gods in.

Van dit standpunt zal men moeilijk rekenschap kunnen geven. Vooreerst gaat het in tegen de belijdenis van de kerk. Op alle gebied erkent men het bevoegde gezag. De zieke raadpleegt den arts, wie op het terrein eener wetenschap wijsheid te kort komt, gaat tot de wetenschap, en zoo doet hij, die verstandig is, in alle dingen. Maar op het terrein der religie volgt ieder zijn eigen weg en zijn eigen gezag, tenzij hij gevangen wordt geleid in Christus.

Zelfs theologen bekommeren zich weinig om de eerwaardigheid en het aanzien der kerk en, schoon de reformatoren zoozeer gekant waren tegen de gebreken van het pausdom, toch erkennen zij de waardigheid van het kerkelijk gezag. Let op de belijdenis. Niet zoozeer, omdat de kerk ze voor zoodanige houdt. Daarenboven en met persoonlijken nadruk volgt dan, maar, omdat de Heilige Geest getuigt, dat zij van God zijn. (Ned. Geloofsbel. Art. 5).

Aan het getuigenis ligt het geloof van de Christenheid, die ons voor is gegaan, ten grondslag. En ál te lichtvaardig laat men dat los, omdat men het alzoo niet in het geloof kan zien. En, zoo vraagt men, hoe meent men dan te onderscheiden wat van God en wat niet van God is ?

Waarbij zal men dat meenen te weten?

Er zijn er, die hun verduisterd verstand te hulp roepen, zooals in de dagen van een overheerschend rationalisme. Wat niet overeenkwam met de rede, werd verworpen. Wat in strijd werd geacht met de natuurwet, of wat men voor zoodanig hield, ging overboord. De jongste ontwikkeling van de natuurwetenschap kan aantoonen, hoe dwaas de theologen zijn geweest, die de Heilige Schrift met haar in overeenstemming wenschten te brengen. Want ook in de natuurwetenschap veranderen de beschouwingen, en het zou nuttig zijn, als de theologen iets meer daarvan op de hoogte waren.

Anderen, die meer op het gevoel dan op de rede vertrouwden, riepen het gevoel te hulp om Gods Woord in de Heilige Schrift te onderscheiden van menschelijke toevoegsels.

De beide wegen geven bovendien blijk van halfslachtige oppervlakkigheid. Indien toch de mensch in zijn rede of gevoel een vermogen bezat om het goddelijke te ontdekken, zou Mj gansch de Heilige Schrift kunnen missen. Hij maakt ze te niet. Dit is alzoo een middenstandpunt tusschen de belijdenis der kerk en een radicale critiek, hetwelk meer schade brengt dan deze laatste.

Er zijn meer dwalingen en bezwaarlijker te beluisteren, als men wel spreekt van de Heilige Schrift en haar als boek van den Godsdienst onderscheidt, doch niet onderschrijft, dat zij Gods Woord is, omdat men aan een profetische — of gelijk men dat dan liever uitdrukt — een bovennatuurlijke — openbaring niet gelooft.

Anderen weer nemen wel een openbaring Gods aan, achten de Heilige Schrift daarmede ook wel verbonden en houden haar voor de oorkonde der openbaring. Zij willen ook wel van Gods Woord spreken, omdat de Schrift den mensch als Gods Woord kan aanspreken, Gods Woord kan worden. Doch men weerspreekt, dat wij in de Heilige Schrift de goddelijke waarheid hebben zouden. Dit is alzoo een half mystiek, een half idealistisch standpunt. Men erkent openbaring als een bovenmenschelijk gebeuren, waarop de oorkonde betrekking zou hebben, en waarvan zij een menschelijke en ongelijkwaardige weergave zou zijn. Deze weergave kan een middel wezen om de eigenlijke openbaring te benaderen, maar dan ook niet meer dan benaderen.

De prediking, of verkondiging, zooals men het bij voorkeur zegt, zou naar dit inzicht voor de taak gesteld zijn, die op zichzelf onbereikbare openbaring te benaderen.

De z.g. nieuwe theologie huldigt zulke opvattingen en wijkt daarin niet alleen af van de belijdenis der Christelijke kerk, maar maakt zich schuldig aan een verderfelijke dwaling, welke in den grond der zaak de openbaring Gods als zoodanig aanrandt, of zelfs te niet doet.

Wat toch blijft er van de openbaring over, als het Woord Gods in deze wereld niet is ingegaan en geen gestalte heeft aangenomen ?

De aanhangers van deze leer zullen misschien beweren, dat zij juist voor de heiligheid en bovenmenschelijke verhevenheid der openbaring opkomen en daarover waken. Wij willen Prof. Barth den lof niet onthouden voor den verrassenden slag, dien hij het moderne pantheïsme en zijn menschvergoding heeft toegebracht. Zijn machtig woord heeft velen tot bezinning gebracht en zijn krachtige afwijzing van een natuurlijke theologie hangt daarmede onmiddellijk samen. Doch als hij zich opwerpt als een grenswachter, die God den toegang tot de wereld Zijner schepping zou ontzeggen, betoont hij een ijver, niet met verstand.

Wat zal een mensch tegen de onuitsprekelijke genade Gods inbrengen, als Hij zelfs Zijn Zoon heeft overgegeven in de gelijkheid des zondigen vleesches? En hoe zouden de profeten getuigd hebben van den Messias, die komen zou, indien datzelfde Woord geen gestalte had aangenomen in hunne harten en ten slotte in het profetische Woord, dat daar voor ons ligt in de Heilige Schrift.

Als Gods Woord in deze menschelijke gestalte niet tot ons gekomen ware, zou men in deze wereld van God, nóch van openbaring, nóch van Gods Woord kunnen spreken. De machtigste profetie en het klaarste bewijs van de Messianiteit der Heilige Schrift, is juist daarin gelegen, dat het Woord deze menschelijke gestalte heeft aangenomen als de profetische voorlooper en wegbe­reider Zijner vleeschwording. Zoo nauw hangt het een met het andere samen, omdat het alles een groot werk Gods in de openbaring en de vervulling van Zijn Raad geldt. Indien men zulk een in de wereld en in het hart des menschen ingaande openbaring wil loochenen, zoo moet men ook loochenen, dat de Christus gestalte aanneemt in het hart der Zijnen. Daarom zal de levende kerk haar belijdenis aangaande de Heilige Schrift, zijnde het onfeilbare Woord Gods, nooit inruilen voor een andere. Daarmede staat en valt de kerk.

Het onfeilbare Woord Gods, zoo schreven wij. Ook daarop komen de tegensprekers van binnen en van buiten los. Onfeilbaar ? Daar komen ze aandragen met historische onjuistheden, tegenstrijdigheden, een verouderd wereldbeeld, mythologische voorstellingen ontleed aan het heidendom, en wat al niet meer, om van de moeilijkheden van den tekst maar te zwijgen. Een gansche hoop van materiaal om ons onfeilbaar, tot een spot te maken. Het schijnt wel een verloren zaak en een onhoudbare stelling, te spreken van het onfeilbare Woord Gods.

Arme theoloog, die zich aangordt om stuk voor stuk dit bewijsmateriaal te weerleggen. En zoo zijn er, helaas, geweest. Wie dat poogt te doen, komt als een verslagene uit den strijd en het gelijk schijnt aan de andere zijde.

Want de onfeilbaarheid raakt niet het gewaad, waarin het Woord is gekleed, maar zij raakt het Woord zelf. Men heeft in de geschiedenis de kwestie gesteld aangaande de lichamelijke schoonheid en volmaaktheid van den Christus op aarde. Sommigen waren van oordeel, dat Hij schoon van aanzien moet zijn geweest. (Vgl. Psalm 45). Anderen daarentegen dachten aan het tegendeel, naar aanleiding van hetgeen geschreven is in Jesaia 53 : (Vgl. vs. 2).

Wij gelooven, dat beide plaatsen even onfeilbare waarheid vertolken. Jesaja, ziende op Zijn vernedering, en de aangehaalde Psalm op den staat Zijner heerlijkheid.

Doch afgezien daarvan, wij weten niets omtrent de lichamelijke gestalte van den Christus op aarde, doch men zal toch inzien, dat de gestalte niets af doet aan de onfeilbaarheid van den Messias. Als Hij gegeeseld en geslagen, ja doodelijk verwond is aan het kruis, is en blijft Hij toch het onfeilbare Woord, dat is vleesch geworden ?

Zoo is het ook met het geschreven Woord. De gestalte, waarin het voor ons ligt, moge niet onfeilbaar zijn, het Woord zelf is onfeilbaar. En zoo bedoelt de uitdrukking Gods onfeilbaar Woord niet, dat er geen enkele fout in den Bijbel zou staan. Integendeel, iedere predikant weet, dat er plaatsen zijn, die in de overlevering zooveel geleden hebben, dat de tekst onvertaalbaar is, zoodat slechts bij gissing kan worden beproefd den oorspronkelijken tekst te herstellen. Dat wordt al heel moeilijk als er een woord staat, dat slechts één keer voorkomt en waarvan men de eigenlijke beteekenis niet weet.

De talenstudie en het taalkundig Schriftonderzoek bewijzen dan ook hun nut reeds daarin, dat zij bijdragen tot betere kennis van den tekst en tot tekstverbetering. Vandaar ook, dat de studie der grondtalen onontbeerlijk is voor de Dienaren des Woords. Onze vaderen hebben dat ook zeer wel begrepen en wisten wel, waarom zij een Universiteit vroegen, opdat predikanten in de grondtalen zouden worden onderricht. Dat wordt tegenwoordig wel wat vergeten, zelfs door gereformeerde menschen, en zij, die willen bevorderen, dat jonge menschen zonder zulk een voorstudie tot het predikambt worden toegelaten, hebben er geen oog voor, dat zij daardoor de kerk in de toekomst groote schade zullen berokkenen. Ook van de zijde van „Kerk en Wereld" schijnt dat euvel de kerk te bedreigen en de kerkeraden mogen op hun hoede zijn, opdat zij om uit den nood van het oogenblik verlost te zijn, daaraan niet medewerken.

De onfeilbaarheid van het Woord Gods sluit alzoo nog niet de onfeilbaarheid van den overgeleverden tekst in. Maar ook omgekeerd : de gebreken van den tekst kunnen geen aanleiding z.ijn om aan Gods. Woord de onfeilbaarheid te ontzeggen.

Het is volstrekt niet overbodig dat nog eens te zeggen, want de Schriftcritiek bestrijdt die onfeilbaarheid juist op grond van de euvelen, die zij in de gestalte der Heilige Schrift opmerkt. In zekeren zin strijdt de critiek nog altijd tegen de leer eener mechanische inspiratie der Heilige Schrift. Die leer is even overdreven als de critiek oncritisch. Zij stammen uit eenzelfden tijd. Immers — stel, dat er voor de gedachte eener mechanische inspiratie een goede grond ware — dan nog zou deze alleen de onfeilbaarheid van den oorspronkelijken tekst van den profeet waarborgen. Maar wij hebben van geen enkel Bijbelboek een door den profeet geschreven handschrift. Dat had de critiek behooren op te merken, maar dan ware haar wapen tegelijk afgestompt, want zij zou dit tegen den overgeleverden tekst niet kunnen aanvoeren. Zoo hebben de theologen zelf medegewerkt aan een critiek, die het eerst van buiten af — d.w.z. door niet-theologen, tegen de Schrift is aangevoerd.

Ook wij maken derhalve onderscheiding tusschen Gods Woord en de Heilige Schrift. Let wel, onderscheiding en geen scheiding, want de Heilige Schrift is de gestalte, welke het profetische Woord heeft aangenomen.

Wij zeggen niet, dat Gods Woord in de Heilige Schrift is mensch geworden, maar het is menschelijk geworden en dat is het type van Zijn Messianiteit. De Heilige Schrift laat ons voorts duidelijk zien, dat de openbaring, ook die omtrent den Messias en de voorbereiding van Zijn komst in het vleesch, veel meer omvat dan het Woord tot de profeten. Wij hebben er op gewezen, dat heel de verkiezing en de leiding van het volk Israël deel uitmaakt van die openbaring. En wij hebben er ook de aandacht op gevestigd, dat zij het heidendom in de openbaring betrekt. Denk maar eens aan Egypte, aan Babel (Nebukadnezar, Daniël), aan de Perzen en Meden (Kores), aan Ninevé (Jona), aan de profetieën, gericht tegen de volkeren. Volgen wij de Heilige Schrift dan gaat een wereldomvattend licht over de openbaring Gods op, zoodat wij de verhouding van Gods Woord en de Heilige Schrift juist andersom stellen als de bemiddelingstheologen : Gods Woord is niet maar bij wijze van goudkorrels in de Heilige Schrift te vinden, maar : de Heilige Schrift staat midden in de Godsopenbaring, zij is het centrum, waarin de stralen van de Godsopenbaring saamkomen, de spiegel, die de stralenbundels der openbaring vergadert en weerkaatsend terugwerpt op de geschiedenis.

Zonder de Heilige Schrift kunnen wij derhalve de Godsopenbaring in de schepping en in de regeering der wereld, in de historie van Israël en der volkeren niet verstaan.

De Heilige Schrift vervult alzoo een Middelaarsfunctie der Godsopenbaring en betuigt zich daarin het Woord Gods te zijn. De hoogste Profeet en Leeraar is de Middelaar der openbaring, het Woord, dat de profeten tot Zijn organen heeft gemaakt en door de profeten menschelijke gestalte heeft gegeven aan de Godsopenbaring.

De Heilige Schrift zelf kan aantoonen, dat deze visie overeenkomt met den gang der profetische openbaring. Wij haalden het beeld van een spiegel bij. Welnu, iedere profeet is als een levende spiegel en iedere profetie (gezicht) als een facet in dien spiegel, waarin de Godsopenbaring haar weerkaatsing vindt en waaruit een stralenbundel van goddelijk licht in de wereld uitschiet.

Men onderzoeke de profeten, hoe zij het goddelijk licht laten vallen op het leven der volkeren, hoe zij daarin Gods Woord en Zijn oordeelen opmerken, en hoe zij daaruit de deugden Gods openbaren.

Wij behoeven geen voorbeelden te noemen, want men sla de Heilige Schrift slechts op, en beginne maar bij de groote en de kleine profeten om te ontdekken, hoe zij uit gezichten spreken over de volkeren. Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amos, Hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, enz. (Jesaia 1:1).

Het gaat dus om de wegen en werken Gods in de schepping en in de regeering (de geschiedenis) der wereld.

En daarin opent de Heere Zijn dienaren den blik, zoodat zij het zien en er uit spreken. En dit nu is het wonder der profetische openbaring, dat God hun dien blik opent. Dat is de verlichting (illuminatio) van den Heiligen Geest. Een bijzonder voorbeeld wordt ons voorgesteld in Bileam, den ongeloovigen profeet, die tegen de begeerte van zijn eigen hart en van Balak in, moest zeggen, wat hij over Israël zag in zijn profetischen blik. En wat daarbij zoo bijzonder opvalt, hij wist, dat deze profetie van den Heere was. Daarmede komen wij tot een tweede kenmerk. „Alzoo spreekt de Heere". Zoo getuigen telkens weer de profeten. En zij weten nauwkeurig het geschieden van zulk een profetische openbaring aan tijd en plaats te noemen.

Dat wijst op een persoonlijke betrekking tusschen den profeet (of ziener) en den God der profeten. Zoo weten zij zich ook geleerd door denzelfden Geest. De profeten zijn den Geest der profeten onderworpen. Daarom kunnen zij ook die valsche profeten onderscheiden.

Wij hebben nog slechts een enkel punt aangeroerd. Wij spraken van de profeten als spiegels en van hunne profetieën als facetten en lichtbundels, maar deze allen loopen weer tezamen in den Messias, in Wien alle dingen tezamen bestaan. En ook dat hebben zij gezien en zij profeteeren uit dat gezicht van den Immanuël en schouwen tot aan de grenzen van den tijd het Rijk van den eeuwigen vrede. Zoo loopt de gansche Schrift op Hem uit. En terwijl iedsre profeet uit het gezicht profeteert, dat hem gegeven is, zoo vormen hun profetieën tezamen één machtig werk Gods, hetwelk de wereld in eeuwigheidslicht voor ons stelt.

Zij doet ook dat licht over den mensch opgaan. En daarmede komen wij weer aan een nieuw stuk. De Godsopenbaring aangaande den mensch, zijn oorsprong en bestemming, en hoedanig God jegens hem is.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

DOGMATIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's