Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DOGMATIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DOGMATIEK

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

OPENBARING

VII.

Nog altoos zijn wij aan het stuk der openbaring. Wij spreken dus nog niet over de kerk in al den omvang van de stof, die daarbij behandeling vraagt. Wij handelen hier slechts over de kerk in verband met die openbaring.

De kerk dan is een openbaring van het lichaam van Christus in de wereld. In dit opzicht valt de kerk alzoo ook onder het aspect der openbaring. Het lichaam van Christus is een geestelijke werkelijkheid. Als zoodanig is het onzichtbaar. Daarom spreken wij ook van de onzichtbare kerk. In de zichtbare kerk dus wordt het lichaam van Christus openbaar, d.w.z. het neemt een gestalte aan in de wereld.

Eigenlijk is het zoo, dat de Christus gestalte aanneemt in de Zijnen. Zoo wordt de gemeente openbaar in de gemeenschap der geloovigen. Zoodra het Woord aan eenige plaats wordt gepredikt, waar het Evangelie nog niet bekend is, zullen er gevonden worden, die hooren. Denk aan de Zendingsreizen van den apostel Paulus. Denk ook aan de toevergadering van de gemeente te Jeruzalem. De Heere deed dagelijks tot de gemeente toe. De gemeente wordt dus vergaderd uit de wereld. Die het Woord gaarne hooren worden opgenomen in de gemeenschap der geloovigen. En zoo ontstaat er een van de wereld onderscheiden gemeenschap, voortgekomen uit het Woord, en gebonden door het geloof in den Christus der Schriften.

Telkens wanneer ergens een nieuwe gemeente ontstaat, wordt deze gevormd door degenen, in wien het zaad des Woords wortel schiet. Dat geschiedt niet zonder de werking van den Heiligen Geest. De Christus toch heeft gezegd : „Wij zullen woning bij hen maken". Dit is een voornaam punt, dat dikwijls wordt vergeten. De uitstorting des Heiligen Geestes is een werkelijkheid, waarmede ernst moet worden gemaakt. De Heere wil woning maken in de harten der Zijnen. Dat is de heerlijkheid van de herscheppende genade Gods. Hij heeft Zich voorgenomen een tempel op te richten , niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Deze levende tempel nu is de gemeente, die zalig wordt. De uitstorting van den Heiligen Geest, als een tegenpand van den ten hemel gevaren Christus op aardte, is alzoo geschied ter wille van de toebereiding van dien heiligen tempel. Die Geest begint alzoo met een woning in de geroepen heiligen voor te bereiden.

Wij willen daarmede niet zeggen, dat de Heilige Geest ook in het Oude Verbond niet zou zijn nedergekomen om te wonen en te werken in de harten van de heiligen des Ouden Verbonds. Daarvan zijn zij zich ook bewust geweest. Hoe anders kon David bidden : Neem Uw Heiligen Geest niet van mij. (Ps. 51 : 13).

En toch is de uitstorting van den Heiligen Geest een bijzonder gebeuren, iets nieuws in den gang der openbaring. Wij zouden het onderscheid kunnen teekenen als het leggen van het fundament en het optrekken van het gebouw. In de vleeschwording des Woords, in het lijden en sterven, in de opstanding des Heeren, is dat fundament gelegd. Het heeft alles in de historie zijn verwezenlijking gekregen. Het nieuwe van het Nieuwe Verbond kan men dus zien in het rijzen van den heiligen tempel, de toevergadering en invoeging van de levende steenen. Zij worden levende steenen genoemd, omdat zij niet zijn als de steenen in de muren van een gebouw, die geen deel hebben aan de heeriijkheid, welke daarin woont, maar die heerlijkheid woont ook in elk der leden.

Woning maken is alzoo het werk van den Heiligen Geest. En zoo wordt iedere levende steen toebereid voor zijn plaats in het Godsgebouw. Wij kunnen de architectuur van dezen levenden tempel zelfs in groote lijn niet zien, omdat God Zelf het bestek heeft gemaakt en voor Zich behouden heeft. Welke de plaats van elken steen zal zijn in dien eeuwigen tempel, zullen wij zelfs in de verte niet bevroeden. Doch zij zullen alle op hun plaats komen.

Dat werk der toebereiding en toevergadering geschiedt nu door den Heiligen Geest, die woning maakt. Daarom ook wordt de kerk een openbaring van het lichaam van Christus genoemd. De woning Gods wordt openbaar in de kerk. Wij bedoelen niet, dat de kerk, zijnde het steenen gebouw, een tempel Gods is. Het is een geheel verkeerde uitdrukking, van de kerk te spreken als van een tempel. Een tempel is een plaats, waar God woont. De heidenen hebben tempels, waarin hun afgoden zijn geplaatst. De tempel te Jeruzalem was een tempel, omdat de Heere tusschen de Cherubs woont. Maar de kerk, n.l. het kerkgebouw, is geen tempel. God woont niet in het ge­ bouw. Hij maakt woning in de gemeente, in het hart der Zijnen.

In dit licht gezien wordt dus werkelijk steen bij steen vergaderd en ingevoegd in dat geestelijk gebouw, dat in eeuwigheid zal rijzen. En het is ook duidelijk, dat op het Zendingsveld die toevergadering van steen bij steen wordt gezien aan degenen, die uit het heidendom tot den Christus komen.

Zoodra de kerk gevestigd wordt, begint dat aanzicht te veranderen. Eerst gaat het geloof aan den doop vooraf.

Doch dan komt het tweede geslacht. De kinderen der geloovige ouders worden gedoopt. De Heere God wil heel het organisme van de aldus groeiende gemeente in dienst stellen van Zijn eeuwige woning. Wij doen alzoo heel onverstandig, te willen indringen in de goddelijke architectuur van het huis Gods. Want dan komen de moeilijkheden van de vragen omtrent Doop en Verbond.

Het is toch met de kerk, zooals het met alle Godsopenbaring is. Het Woord Gods neemt gestalte aan, en hoewel wij in dit gestalte het Woord Gods hebben, en zonder die gestalte het Woord Gods niet hebben, is nochtans de gestalte niet het Woord, maar als een aarden vat. Zoo nam het Woord Gods in heel de schepping gestalte aan, maar nochtans is het schepsel niet Gods Woord. Toch weer kan de gestalte zonder het Woord niet zijn.

Zoo is het met de Heilige Schrift. Gods Woord nam gestalte aan in de Heilige Schrift. Die gestalte kan er zonder het Woord niet zijn. De Heilige Schrift is Gods Woord. Zij stelt ons het Woord voor in die gestalte, nochtans is die gestalte ook als een aarden vat en zoo op zichzelf als papier en inkt weer niet Gods Woord

Het Woord is vleesch geworden. Het eeuwige Woord, de tweede Persoon der Godheid, neemt het vleesch aan, ja ons vleesch en bloed, en de Christus, die te Bethlehem geboren werd, is de Zoon van Gqd, maar het vleesch is toch weer niet de Zoon.

Telkens en telkens zien wij de eenheid van het goddelijke en de schepselmatige stalte, waarin 't Woord zich openbaart, maar juist de openbaring, die altijd de schepselmatigheid in dienst stelt om openbaring te kunnen zijn, geeft iets sacramenteels aan de gestalte der openbaring.

Op overeenkomstige wijze geldt dat ook van de kerk als openbaring van het lichaam van Christus. De Heilige Geest maakt woning in de gemeente, de gemeente is de levende, geestelijke woning van den Drieëenigen God. Zij is dat in werkelijkheid, voorzoover de Christus als het Woord van den levenden God gestalte heeft aangenomen in de Zijnen, die in het midden der gemeente saamkomen. Die werkelijkheid is echter onzienlijk, maar zij is er, waar twee of drie vergaderd zijn in den Naam van Christus.

Toch geldt de gansche gemeente, welke naar de orde saamkomt onder de leiding van het ambt als de gemeente des Heeren en derhalve als de openbaring Zijns lichaam en de woning Gods. Zij is de zichtbare gestalte van het lichaam van Christus. Doch als zoodanig is zij evenzeer niet het lichaam van Christus, hoewel het lichaam van Christus, de woonstede Gods, er toch is.

De kerk valt derhalve wel degelijk onder het aspect der openbaring, maar ook deze openbaring moet als alle openbaring geestelijk worden verstaan.

Wel mogen wij verzekerd zijn, als wij in de samenkomst der gemeente opgaan, dat in den Christus, die in haar midden is, de Drieëenige God daar woont en dat Hij gedurig bezig is daar woning te maken.

Wij verkeeren daar in de heilige tegenwoordigheid Gods. Vandaar dan ook, dat de samenkomst der gemeente een geheel eigen karakter heeft. Aldaar verkeeren wij onder de werkzame openbaring van den Drieëenigen God in Zijn Christus. Woord en Geest werken saam in. den Dienst des Woords tot openbaring van Zijn eeuwig voonemen in Christus.

Wij verkeeren daar onder de heiligende werking Zijner eeuwige verkiezing. De Heere werkt aan het gebouw van Zijn gunst, naar Zijn gemaakt bestek.

Maar nu moeten wij, menschenkinderen, niet eigenwijs zijn om den heiligen God in Zijn werk te willen controleeren, of trachten Zijn bestek voor te willen loopen, of Hem zelf een bestek voor te schrijven. De Heilige Geest onderzoekt de diepten Gods en wat Hij daaromtrent heeft geopenbaard, is voor ons en onze kinderen.

Het ware beter, dat wij den godvruchtigen raad van Calvijn meer in acht namen om de verborgenheded Gods niet curieuselijk te onderzoeken. Het geschrijf en krakeelen over Verbond en Doop in den tegenwoordigen tijd, is dan ook tot geen ding nuttig en verscheurt de gemeenten.

De kerk, zooals die op aarde verschijnt, is een openbaring van het lichaam van Christus. Zij geeft een meer of min ordelijke en gehoorzame gestalte aan dat lichaem. Alszoodanig mag zij niet alleen aangesproken worden als : Gemeente des Heeren, maar zij doen aan de geestelijke werkelijkheid van de woning Gods te kort, die dat nalaten.

Daarmede wordt te kort gedaan aan het Woord van Christus, die zegt, diat Hij in het midden is, waar twee of drie in Zijnen Naam vergaderd zijn. En als men niet in den Naam van Christus is vergaderd, in wiens naam is men het dan ? Dan is er zelfs geen Dienst des Woords, want waar het Woord is, daar is Christus.

Een verkeerde vroomheid kan daartoe leiden, dat men in de samenkomst der gemeente zoo niet aangesproken wil zijn. Dat gaat te ver en getuigt niet van het geloof, dat Christus in de samenkomst der gemeente Zelf Zijn Woord bedient en Zich openbaart, zooals Hij is, om woning te maken. Maar daarom ook moet het Woord door den Dienaar bediend worden, zooals het bediend wil zijn, in onderworpenheid aan en naar de meening van den Heiligen Geest.

Aan den anderen kant getuigt het van weinig inzicht in het godddijk werk van Woord en Geest om dé woonstede Gods te bereiden, als een predikant niet tevreden met de aanspraak der gemeente als gemeente des Heeren, de gestalte voor de geestelijke werkelijkheid neemt, geen onderscheiding maakt en het aarden vat, waarin de schat wordt gedragen, voor den schat zelven gehouden wil hebben.

Zij zien niet in, dat zij op die wijze van de gemeente een hol vat maken. Of om een ander beeld te gebruiken : zij zijn gelijk aan die lieden, die wel zeggen, dat de Bijbel Gods Woord is, maar eigenlijk bedoelen, dat papier en inkt Gods Woord is. Papier en inkt zijn daar om Gods Woord in de overgeleverde gestalte te bewaren. En zoo is daar de vergadering der gemeente om het overgeleverd geloof te onderhouden. Maar het Woord is geestelijk en de levende gemeente Gods is ook geestelijk.

De mensch is er op uit om de spanning, welke God heeft opgeroepen, weg te nemen. Vandaar dat hij de geestelijke werkelijkheid ontkent, door van de samenkomst der gemeente een gehoor van willekeurig bijeengekomen menschen te maken, of de geestelijke werkelijkheid te generaliseeren over allen. Het eene is even ongeestelijk als het andere. Zij weigeren beiden te dienen in het geloof, dat Christus de Heere Zijner Kerk is en doet, wat Hij zegt: woning maken, en in het midden zijn, waar tweie of drie in Zijnen Naam vergaderd zijn.

Indien de Dienaar zich daarvan in den Dienst des Woords bewust is, zal de spanning tusschen de verkiezende genade Gods en des menschen verantwoordelijkheid en schuld ook in de prediking actueel worden en onder het bestel des Heeren haar werk doen. Dan komt er van zelf ook een persoonlijke gerichtheid in de prediking naar het voorbeeld der reformatoren. En dan blijft de roep tot bekeering en de eisch der wedergeboorte niet achterwege.

Al te zeer zoeken de activisten van onzen tijd het doen der kerk. Overal beweging en doen. Maar vóór alles gebiedt het Woord den dienst tot volmaking der heiligen. Wij willen niet ontkennen, dat er van de kerk kracht moet uitgaan op het leven. Doch het allereerste dienen in de dienstbaarheid van Christus is Hem te dienen in de openbaring Zijns lichaams. Indien het ambt daarin volijverig is, komt het ook tot het doen, maar wordt het weerhouden van allerlei doen, dat buiten de profetische roeping der kerk valt.

De onrustige mensch is vol van woelingen. Hij volgt gaarne de beweging. En, zooals reeds elders werd opgemerkt, hij wil in onze dagen een bewegende kerk. Wij zijn in een dynamischen tijd, zoo heet het. Ook dit is geen nieuws, want het leven is altijd dynamisch. Men heeft er alleen niet altijd oog voor. Er zijn van die perioden, dat het alles zoo bij hetzelfde schijnt te blijven. Inderdaad is dat meer schijn dan werkelijkheid.

Het wordt echter lichter opgemerkt, als zich in een korte spanne tijds een crisis voltrekt, die reeds gedurende geslachten doorwerkte in de diepere levensschachten. Zoo is het ook in onzen tijd. Op alle terrein schijnt het oude doorbroken door het zich baanbrekende nieuwe. En in een schrikbarend tempo ijlt men naar het nieuwe, dat men verwacht, om daaraan vorm en gestalte te geven. Vandaar die beweging, welke uiting wil geven aan de dynamiek van den tijd. En toch vraagt het alles weer naar nieuwe vastigheid. De beweging der kerk.

Kan er sprake zijn van de beweging der kerk?

Die vraag mag overbodig heeten. Ook het geestelijke leven is kracht en beweging, maar het is rustig als de groeikracht der planten. De stille rustige werking van Woord en Geest werkt door de geslachten heen, die tot den Dienst des Woords samenkomen. De woonstede Gods wordt gestadig opgetrokken en als zij haar voltooiing nadert, is de wederkomst des Heeren aanstaande. Dan wordt de gemeente van den Christus in heerlijkheid geopenbaard en zal zij haar eeuwigheidsgestalte aandoen.

Dit werk wordt voltrokken in de verborgenheid, ondanks al het aardsche gewoel. Het treedt ook wel naar buiten, om iets van den eeuwigen vrede mede te deelen aan de wereld, als het geloof der gemeente domineert. Dan schenkt het die vastheid en orde aan het leven, welke eein weldadige rust geven aan de saamleving.

Velen schijnen er zelfs in dezen overspannen tijd blind voor te zijn, dat alleen in de Christelijke levensorde zulk een rust is gelegen.

Hoe ver is men verwijderd van de kerk te zien onder het aspect der openbaring van Christus' lichaam en van het woning maken Gods. Zelfs de uitdrukking Christus' lichaam wordt ternauwernood verstaan. En daarmede hangt ook samen, dat er zoo weinig oog is voor het werk des Heiligen Geestes.

Men spreekt over de eenheid der kerk, wil van geen richtingen hooren, zet een offensief op de wereld in, maakt een verbond met de revolutie, maar van de woonstede Gods hoort men niet.

En daar nu ligt het centrale punt van de eenheid der kerk en haar radicale onderscheiding van de wereld. Uit dit alles blijkt, dat het echt reformatorisch geloof schaars wordt gevonden. Reeds gedurende geslachten lijdt het kerkelijk leven aan een veruitwendiging, welke zoo mogelijk nog doodelijker is dan de verburgerlijking. Het een hangt trouwens met het ander samen. Gedurende meer dan een eeuw heeft men theologisch van Lutheraanschen import geleefd en het kerkelijk leven aap een gestadige romanizeering bloot gesteld. Als God het niet verhoedt, dreigt dit proces nog verhaast te worden onder den invloed eener z.g.n. nieuwe theologie, die voor de inwonnig des Heiligen Geestes geen plaats laat en het wezen der kerk op aarde als openbaring van het lichaam van Christus miskent.

Het is dus wel van belang, dat men zich rekenschap geeft van het reformatorisch geloof en aan het wezen der kerk vasthoudt.

Men twiste verder niet over het Verbond, men spreke niet van inwendig en uitwending Verbond. Dat is reeds het begin van een streven, dat op twist en scheuring moet uitloopen en tot niets nut is. Wij zien dat in de Gereformeerde Kerken. Het Verbond Gods is een goddelijke werkelijkheid, die gestalte in de wereld aanneemt, wat het Oude Verbond betreft in het volk Israël, wat het Nieuwe Verbond aangaat in de gemeente of de kerk. En gelijk het Heiligdom (Tempel of tabernakel) in het midden van Israël staat als de woonstede Gods, zoo woont de Heere in het midden der gemeente, daar Hij toch gestalte heeft aangenomen in de harten der Zijnen.

Zoo min alle Israëlieten als priesters en levieten in het heiligdom dienden, zoo min verkeeren alle ledten der gemeente in het geestelijk heiligdom. En zoo waarlijk alle Israëlieten en ook de vreemdelingen door de besnijdenis bij het volk waren ingelijfd, zoo worden ook allen, die tot de gemeente door geboorte of toetreding behooren, door den Doop bij de gemeente ingelijfd. De Heilige symboliek van het Oude Verbond vindt zijn verwerkelijking in de geestelijke woonstede Gods, welke de Heere door Woord en Geest in het midden der gemeente bereidt.

En gelijk de Heere het volk Israël heeft verkoren om Zich in zijn midden te openbaren en Zijn Woord te bewaren, zoo heeft Hij ook aan de kerk den Dienst des Woords bevolen, opdat Hij gestalte zou aan­nemen in de Zijnen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

DOGMATIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's