Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DOGMATIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DOGMATIEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE SCHEPPING DER WERELD

Wij hebben achtereenvolgens gehandeld over de Godsopenbaring in de schepping, onderhouding en regeering der wereld, in de profetische openbaring, in de vleeschwording des Woords, in de Kerk.

Daarmede zijn als van zelf een gansche reeks van onderwerpen aangegeven, die in de dogmatiek behandeling vragen.

Daarvan is dan weer de schepping, onderhouding en regeering der wereld het eerste aan de orde.

Allereerst dan weer over de schepping der wereld.

Wij hebben reeds aangetoond, dat wij het gansche werk der schepping zien in het licht der openbaring. Doch niet alleen in het licht der openbaring, maar als openbaring. Schepping immers is openbaring.

Daarmede staan wij tegelijk op den grondslag des geloofs. Alleen het geloof kan van de schepping der wereld spreken, omdat het geloof kan verstaan, dat de dingen, die gezien worden, opkomen uit de dingen, die niet gezien worden. (Hebr. 11 : 3).

Wij staan daarmede derhalve ook op den grondslag der Christelijke belijdenis: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.

Buiten het geloof kan men even weinig bewijzen, dat God de wereld geschapen heeft, als het tegendeel, n.l. dat God de wereld niet geschapen heeft. Binnen de sfeer des geloofs is geen bewijs noodig, omdat het voor zich zelf evident (vanzelf sprekend) is, want God heeft het geopenbaard. Het geloof staat in de openbaring en spreekt uit de openbaring.

Dit beteekent niet alleen, dat het geloof uit de waarheid spreekt, want de Godsopenbaring, zijnde het Woord, is de waarheid

Maar het beteekent ook, dat het geloof uit de werkelijkheid der schepping spreekt, want alle openbaring is schepping en alle schepping is openbaring.

Het geloof staat alzoo in de zekerheid. En de wetenschap des geloofs heeft niets te doen met benadering van een of ander dogma, maar met de zekerheid, dat God de wereld geschapen heeft.

Het geloof heeft hier zelfs met geen dogma van doen. De schepping der wereld is geen dogma, omdat het hier niet geldt een beslissing der kerk in menschelijke gissingen en onzekerheden. Het gaat om de goddelijke waarheid der schepping. Die staat in de feitelijkheid der dingen voor ons.

Wat menschen daarover en daarbenevens, ja, daartegenover hebben beweerd, zomden beweerd hebben of ooit nog beweren zullen, ligt op een ander vlak. Het ligt in het vlak van het menschelijk redeneeren over goddelijke waarheden of daartegenover zelfs. Het geloof echter staat midden in de goddelijke waarheid.

Maar daarom ook is het geen dogma, dat God de wereld geschapen heeft. Het is goddelijke waarheid. Er zijn menschen, die alles dogma noemen, wat met geloof en religie te maken heeft. Het geloofsgebied is voor hen het eigenlijke gebied van het dogma en van dogmatisme. Deze stelling zelf bewijst reeds het tegendeel, n.l. dat er buiten het terrein der theologie ook dogmatisten zijn en de ervaring leert, dat daar zelfs de halsstarrigste soort wordt gevonden. In den grond der zaak is dit volkomen onjuist. Het geloof is van boven, het dogma is van beneden. Het geloof is een gave Gods en het dogma is een beslissing der kerk. Het geloof staat in de waarheid, belijdt uit de waarheid, het dogma is een bolwerk des geloofs tegen de rationalizeerende misduiding der geloofswaarheid door den geest dezer eeuw.

Voorzoover het geloof ook in het dogma werkzaam is, voorzoover is het dogma geestelijk. Voor de rest is het dogma product van menschelijke overwegingen.

Wij spreken dus niet van het dogma der schepping. Zoomin wij gesproken hebben over dogma der openbaring. Wij handelen over de schepping der wereld als waarheid des geloofs. Wij gelooven niet in het dogma der schepping, maar wij gelooven, dat God deze wereld geschapen heeft. Er zijn theologen, die altijd maar klakkeloos blijven volharden om een modernen geest na te praten, door alles maar dogma te noemen. En er zijn er, die dat zeer welbewust doen, omdat zij wel weten, dat een dogma een structuur van den menschelijken geest is, en dat ook bedoelen uit te drukken. De Barthianen b.v. willen niet erkennen, dat wij goddelijke waarheden in de Heilige Schrift hebben. Zoo is dus volgens dezulken de schepping der wereld ook geen goddelijke waarheid.

Wel erkent Prof. Barth in zijn onlangs verschenen dogmatische verhandeling over de schiepping, dat alleen het geloof kan zeggen, dat God de Vader de wereld geschapen heeft. Hij gaat zelfs nog veel verder en beweert, dat het inzicht, dat wij ons bestaan aan Gods schepping te danken hebben, alleen in het geloof aan Jezus Christus in de kennis van de in hem verwerkelijkte eenheid van Schepper en schepsel tot stand komt. Hier wordt zoomaar in één adem geponeerd, wat eerst nog wel eens nader op zijn waarheidsgehalte getoetst mag worden.

Wat helpt dat echter, als het geloof geen goddelijke waarheden kan omhelzen?

Wat omhelst het geloof dan eigenlijk wel? Of komen wij wederom tot de conclusie, dat onder geloof wat anders wordt verstaan dan de Heilige Schrift daaronder verstaat?

Wie nog twijfelen mocht, kan spoedig zijn twijfel overwinnen, als hij verder leest.

Wij mogen echter niet toegeven aan de verleiding om op de beschouwingen van Prof. Barth nader in te gaan. Ten slotte gaan deze, hoe schriftuurlijk die mogen schijnen, toch aan de Heilige Schrift voorbij.

In den beginne schiep God den hemel en de aarde. Het ligt voor de hand, dat wij dit „in den beginne" niet als een zekere tijdsaangave verstaan. Deze woorden „in den beginne" zetten een streep tusschen de eeuwigheid, of de verborgenheid Gods en de werkelijkheid in den tijd. In den beginne duidt op den aanvang van het geschapene. Wij verstaan het als: Toen God zich begon te openbaren, schiep Hij hemel en aarde.

In denzelfdén zin lezen wij ook het begin van het Evangelie van Johannes: In den beginne was het Woord. Toen God Zich begon te openbaren, was het Woord. God begon Zich te openbaren als het Woord. Men vergelijke het scheppingshoofdstuk Genesis 1, waarin voortdurend het scheppende Woord wordt geteekend : God sprak. Daarom wezen wij er op, dat het scheppende Woord ook het openbarende Woord is. Zoo straks gaan wij nader onderzoeken, wat de Heilige Schrift ons aangaande dat Woord verder leert.

Thans bepalen wij onze aandacht er bij, dat het Woord Gods door de scheppende daad de dingen roept in het aanzijn. Het Woord roept ze uit de onzienliijkheid in de zienlijkheid. Het roept ze, alsof zij waren. En door het geloof verstaan wij, dat de dingen, die wij zien, opkomen uit de dingen, die wij niet zien. (Hebr. 11 : 3). Het Woord geeft gestalte aan de dingen.

Waren de dingen er dan reeds vóór hun geschapen zijn ? En zoo ja, waar waren zij ?

Zonder twijfel waren zij er. Want het geloof zegt, dat de dingen, die wij zien, opkomen uit de dingen, die wij niet zien. Zij waren dus in die eeuwige verborgenheid, waaruit zij zijn voortgekomen. Wij moeten dan ook niet aan vormen of gestalten denken, die in Gods verborgenheid zouden bestaan. Dat zou zeker onjuist wezen. Genesis 1 kan ons echter leeren, dat God uit een vri| welbehagen heeft geschapen. Men leze vs. 26 : „Laat ons menschen maken naar ons beeld en onze gelijkenis". Dat sluit voorts in, dat God weet, wat Hij scheppen wil. Wij kunnen het zoo zeggen, dat God eerst de dingen schept bij Zichzelf, in Zijn welbehagen, 't Is alles heel menschelijk uitgedrukt, maar daarom niet onjuist naar den zin, als wij zeggen, dat God zich eerst beraadt over hetgeen Hij scheppen wil. Wij spreken met toepassing op God dus niet van denkbeelden, maar houden daarvoor het schriftuurlijke woord Raad. God neemt Zich voor wat Hij doet. En al datgene, wat God Zich heeft voorgenomen te scheppen, verkrijgt gestalte in Zijn Raad. Voordat de Heere deze schepping aanving, had al het werk, waartoe Hij besloten had, gestalte in Zijn Raad.

De Raad Gods is onzienlijk en verborgen voor ons, en toch staan alle dingen in dien Raad Gods ten allen tijde voor Hem.

Die Raad Gods is dus de onzienlijkheid, waaruit de dingen, die wij zien, zijn opgekomen, toen Hij Zijn scheppende Woord begon te spreken.

Er zal wel iemand zijn, die dit al te menschelijk voorgesteld acht. En toch, dank zij de goedertierenheid Gods om Zich zoo menschelijk te openbaren, mogen wij de dingen zoo zien.

Laten wij dit echter niet misbruiken en meenen, dat wij nu over God en Zijn Raad zouden mogen spreken, alsof Hij een mensch ware.

Doch deze dingen worden ons tot onzen troost geschonken. Nu toch kunnen wij weten, dat er geen ding toevalligerwijze werd geschapen, en dat er geen ding bij geval geschiedt. Ieder schepsel beantwoordt naar zijn wezen en bestemming aan een voornemen Gods, heeft een plaats in Zijn Raad. En alle werken Gods bedoelen de vervulling van Zijn Raad. Op den mensh mag dat inzonderheid worden toegepast, gedachtig aan de bijzondere zorg, welke God omtrent hem openbaart en betoont. Ook iedere mensch, de kleine en de groote, een plaats in den Raad Gods.

Het werk der schepping heeft in den Raad Gods Zijn eenheid en harmonie. Geen willekeur of wanorde, geen redelooze wil, geen bewustelooze levensdrang bracht de wereld voort. Maar alle dingen staan ten allen tijde voor God, en de dingen, die wij zien, komen op Zijn bevel en gedragen door Zijn eeuwige kracht en voorzienigheid voort om in de gestalte van deze wereld te verschijnen.

Het scheppende Woord maakt alzoo openbaar, wat er in den Raad Gods is, het geeft gestalte aan wat in den Raad Gods is. Maar daarom vinden ook de orde en de saamhang van alle dingen hun grond in den Raad Gods. Er is alzoo geen ding, dat op zich zelf bestaat, of zou kunnen bestaan. Alle dingen zijn afhankelijk van den wil en het scheppende Woord Gods.

Zoo is dan de schepping een vrije en souvereine daad Gods. Het heeft Hem behaagd, dat er een wereld zou zijn, en het heeft Hem behaagd, dat die wereld zóó zou zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

DOGMATIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's