Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DOGMATIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DOGMATIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE SCHEPPING

Het geloof in de schepping.

De Heilige Schrift leert ons nog veel meer, hetwelk voor velen verborgen blijft, hoewel het daarom niet minder waar is. Zoo laat zij haar profetisch licht opgaan over het Woord, hetwelk ons in den aanvang der openbaring slechts als sprekende wordt voorgesteld. Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. (Ps. 33 : 6). Doch hoe stelt het Woord zich aan ons voor in de profetie van Spreuken, het 8ste hoofdstuk? De Heere bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijne werken, van tóén aan. (vs. 22). Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van den aanvang, van de oudheden der aarde aan. Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geene fonteinen waren, zwaar van water.

Aleer de bergen ingevest waren, vóór de heuvelen was Ik geboren.

Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch den aanvang van de stofjes der wereld. Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar, toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef.

Toen Hij de opperwolken van boven vestigde, toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte. Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden, toen Hij de grondvesten der aarde stelde ;

Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, te aller tijde voor Zijn aangezicht spelende,

Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijne vermakingen zijn met de menschenkinderen. (vs. 32).

Wie spreekt hier? Wie anders dan het Woord, de Openbaarder Gods? Het is het Woord, dat bij God was en dat God was (Joh. 1:1). Dat Woord nu spreekt over zichzelf en dat op een menschelijke wijze. Het deelt ons mede, dat het bij God was, voordat de schepping begon.

En in geheel het stuk neemt de schepping zoo groote plaats in, dat men moeilijk kan aannemen, dat het Woord alleen maar wil zeggen, dat het ouder is dan de schepping, dat het was, voordat God het werk der schepping aanving. Veeleer staat heel dit Hoofdstuk in het teeken der schepping en wil het Woord op zijn betrokken zijn tot het werk der schepping de aandacht vestigen. Het Woord zegt, dat Het bij al dat werk der schepping is geweest en zelfs vóór dien. „Ik ben van eeuwigheid gezalfd geweest".

Dat is wel een geheel bijzondere mededeeling van het Woord. Van eeuwigheid gezalfd, van eeuwigheid Christus. Van eeuwigheid staat klaarblijkelijk in tegenstelling met de schepping, en op één lijn met : vóór Zijn werken, voordat God Zijn werken aanving. Vandaar van den aanvang, van de oudheden der aarde aan.

Het Woord deelt hier alzoo mede, dat het is de Christus, de Gezalfde des Heeren.

Gezalfd — dat ziet op een ambtelijke betrekking. Het Woord, de eeuwige Zone Gods, is de Gezalfde en daardoor aangewezen tot een werk Gods, ja tot het werk Gods, het werk der openbaring.

De Drieëenige God wil Zich openbaren. Hij wil gekend zijn door het schepsel, hetwelk Hij Zich heeft voorgenomen in het aanzijn te roepen, en tot den Middelaar Zijner openbaring heeft Hij Zijn Zoon gezalfd met den Heiligen Geest. Vandaar dat ook heel het scheppingswerk in Zijn hand is gelegd, en dat Woord en Geest tezamen uitgaan in de schepping om het werk te doen, hetwelk zich de Vader heeft voorgenomen.

Daaruit kan het dus wel duidelijk zijn, dat wij zonder den Christus ook niet in God den Schepper gelooven kunnen. Immers overal waar God in Zijn openbaring genoemd wordt, daar hebben wij met den Christus als de Openbaarder van den Drieëenigen God van doen.

Maar dan blijkt het ook tevens, dat die Christus ons niet verder bekend kan zijn dan onder den naam God. Hij immers is het die den Drieëenigen God openbaart. Dat herinnert ook aan de aartsvaderen, die God niet hebben gekend, dan onder den naam God, God de Almachtige.

Als wij God zeggen, heeft dat betrekking op den almachtigen God, zooals Hij Zich in Christus openbaart. En hoezeer het dan ook waar is, dat wij God niet dan door den Christus kennen, zoo kan het toch zijn, dat wij Hem niet anders dan als God kennen.

Doch zoo is het met de gansche openbaring en met de gansche schepping. Wij weten, dat het de eenige en waarachtige God is, die Zich in Zijn Woord en in de werken Zijner schepping openbaart, maar wij weten door het Woord, dat het altijd de Gezalfde des Vaders is, door Wien en in Wien de Drieëenige God Zich openbaart. Christus maakt ook Zelf scheiding tusschen het geloof in God en het geloof in Hem.

Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. (Joh. 14 : 1).

Daarin maakt Hij dus onderscheiding tusschen de openbaring van God en de openbaring van Zichzelf als de Zaligmaker der wereld. De Godsopenbaring omvat de openbaring van den eenigen en waarachtigen God, en van al Zijn werken. Hoewel de Christus dit alles doet, treedt Hij als het Woord, als de Middelaar van de schepping en openbaring op den achtergrond. Het gaat alles om God, om Zijn heiligen Naam, om Zijn deugdenbeeld.

Doch daarbenevens treedt ook de Christus als de Gezalfde des Vaders in het centrum der openbaring en maakt Hij Zich bekend als de Openbarings Middelaar, zooals wij dat hebben aangetoond uit het 8ste Hoofdstuk der Spreuken.

Reeds in dit Hoofdstuk geeft de Christus Zijn welbehagen in de menschenkinderen te kennen. „Mijne vermakingen zijn met de menschenkinderen" (vs. 31). Terwijl dus de Christus als Middelaar der schepping en der openbaring op den achtergrond treedt, opdat al het licht valle op den God van hemel en aarde, neemt Hij een steeds klaarder wordende gestalte aan als Middelaar der Verlossing.

Daarmede hangt dan ook van zelf saam, dat wij in verband met de schepping, onderhouding en regeering der wereld, gewoonlijk over God spreken, en over het geloof in God den Schepper. Dat gaat dan eenigermate om het geloof in de verlossing heen, en heeft uit den aard der zaak een meer algemeene strekking.

Als wij de Heilige Schrift in dit licht onderzoeken, komen wij tot de ontdekking, dat velen in Israël zelfs nooit verder zijn gekomen dan tot dit algemeen geloof. De God Israels, de eenige en waarachtige God. Hij is de Schepper des hemels en der aarde. Hij is de Koning der gansche aarde. Hij regeert. Wie van de goden der volkeren is bij Hem te vergelijken? Hij is een eenig Heere. De gansche aarde is van Zijn heerlijkheid vol. Hij is de almachtige, de alwetende, de alomtegenwoordige God, die Zijn zon doet opgaan over boozen en goeden, die Zijn oordeelen over de wereld uitzendt, de Rechter der gansche aarde, de Weldoener en Albehoeder.

Wij hebben slechts de Heilige Schrift open te slaan om een menigte van getuigenissen in dezen zin te vinden.

Hij is de Heere der gansche aarde. Ex. 33 : 17, Deut. 10 : 17 ; Jes. 3 : 13. Hij is van niets, alles is van Hem afhankelijk, Rom. 11 : 36. Hij doodt en maakt levend, Hij schept het licht en de duisternis ; den vrede en het kwaad, Deut. 32 : 39 ; Jes. 45 : 5—7 ; 54 : 16. Hij doet met het heir des hemels en met de menschenkinderen naar Zijn wil, Dan. 4 : 35, zoodat de menschen in Zijn hand zijn als leem in de hand des pottenbakkers, Jes. 64 : 8 ; Jer. 18 : 1 ; Rom, 9 : 21. Zijn Raad en welbehagen is de laatste grond van alles, wat geschiedt, Ps. 33 : 11 ; Spr. 19 : 21 ; Jes. 46 : 10 ; Mt. 11 : 26 ; Hd. 2 : 23 ; 4 : 28 ; Ef. 1 : 5 ; 9 : 11. Hij doet ook alles om Zijns Zelfs, om Zijns naams, om Zijns roems wil. Deut. 32 : 27 ; Jes. 7 : 9 ; 1 Sam. 12 : 22 ; Ps. 25 : 11, 31 : 4, 79 : 9, 106 : 8, 109 : 21, 143 : 11 ; Spr. 16 : 4 ; Jes. 48 : 9 ; Jes. 14 : 7, 21 ; Ezech. 20 : 9, 14, 22, 44. Hij heeft ook niets noodig, is algenoegzaam, Job 22 : 2, 3 ; Ps. 50 : 19 v. ; Hd. 17 : 25 en heeft het leven in Zichzelven, Joh. 5 : 26. (Vgl. H. Bavinck, Geref. Dogmatiek II, blz. 138).

Wij ontkennen daarmede ganschelijk niet, dat de openbaring van dien God als een Verlosser in Christus Jezus door heel het Oude Testament heenloopt, en dat de heiligen Israels dat ook hebben verstaan en om met Calvijn te spreken, een smaak van den Christus hebben gehad, maar dat neemt het feit niet weg, dat de algemeene Godsopenbaring, de openbaring van den eenigen en waarachtigen God, Schepper des hemels en der aarde, in het profetische Woord een centrale plaats inneemt, en dat God Zijn Naam in de wereld heeft geplant.

Inzooverre deze algemeene Godsopenbaring buiten de verlossing schijnt om te gaan, is het dan ook verklaarbaar, dat men aan de orde der schepping heeft gedacht in onderscheiding van de orde der verlossing. En ook Calvijn maakt onderscheiding tusschen de kennis van God den Schepper en God den Verlosser, als tweeërlei kennisse Gods.

Wij wezen reeds op het woord van den Heere Jezus Christus : Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. (Joh. 14 : 1).

Ook daarin ligt die onderscheiding. En hoewel het geloof aan God den Schepper nog niet zaligmakend is, kan het daartoe door de genade Gods toch leiden.

In beiderlei kennis is de Christcs, als het Woord en de Openbaring Gods, Middelaar, doch terwijl Hij in die algemeene kennis op den achtergrond blijft, neemt Hij in de ziel Zijner gekenden als Middelaar der Verlossing gestalte aan.

Aangezien de Heere God zoo groote zorg heeft gehad om Zich als Schepper van hemel en aarde bekend te maken, en daar Hij ook als zoodanig door de menschenkinderen wil gekend en geëerd zijn, houden wij het voor goed en overeenkomstig Zijn wil, dat wij deze kennis niet verachten en dat wij in navolging van Calvijn voor de erkentenis van dien God in het openbare leven opkomen en daarvoor strijden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 mei 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

DOGMATIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 mei 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's